Een aantal jaar geleden, ik studeerde nog,
bezocht ik de componist Peter Schat in zijn huis aan de Oudezijds Voorburgwal
in Amsterdam. Ik was nieuwsgierig naar de mens achter de maker van
spraakmakende stukken als De Hemel, Kind en Kraai en de opera Symposion, de
bedenker van de Toonklok en de schrijver van een aantal brilliante en vaak zeer
geestige essays over muziek en aanverwante zaken.
Ik belde hem op en was welkom om langs te
komen. Ik had handgemaakte bonbons meegebracht en dat bleek een goede zet. Ik
had wat eigen partituren bij me en was natuurlijk nieuwsgierig naar het oordeel
van de meester, maar ik kwam toch vooral om hem te horen praten over wat hem
zoal bezighield. Ik heb altijd het idee gehad dat je van het gesprek, de
uitwisseling en de anekdote veel meer leert dan van droge lessen. Verhalen
blijven hangen en geven stof tot nadenken, feiten ben je meteen weer vergeten.
Ik tenminste wel.
Hij sloeg een blik op mijn werk en schoof het
snel terzijde. ‘Ah ik zie het al,’ zei hij met lichte teleurstelling in zijn
stem, ‘geen Toonklok.’
De Toonklok is een fantastisch concept waarmee
je de twaalf tonen van het oktaaf groepeert naar alle mogelijke drieklanken. Zo
ontstaan er twaalf ‘uren’ met ieder een eigen intervalkarakter. Moduleren doe
je van ‘uur naar uur’. Je kan het zien als een vervolmaking van Arnold
Schönbergs idee van de twaalftoons muziek. Zelf noemde Peter Schat het ‘de
oplossing van het probleem van de chromatische harmonie’. Enige megalomanie was
hem niet vreemd, maar dat hoort ook wel een beetje bij zijn generatie. Denk
maar aan Harry Mulisch met zijn malle Compositie van de Wereld.
Voor hem was twaalftoonsmuziek de toekomst.
Een evolutionair gegeven bovendien. Het menselijke gehoor zou langzaam maar
zeker wennen aan meer chromatische klanken, de kleinere intervallen hogerop in
de boventonenreeks.
Ik vroeg hem of hij serieus dacht dat
toekomstige bouwvakkers in ‘het negende of tiende uur’ van zijn klok van hun
steigers naar de meisjes zouden fluiten. Hij gaf niet meteen antwoord. Volgens
mij overwoog hij een fractie van een seconde om toe te geven dat dit natuurlijk
flauwekul was. Toen zei hij heel beslist dat hij daar absoluut van overtuigd
was. ‘Denk maar aan een jongleur,’ zei hij. ‘Eerst oefent hij met drie kegels,
dan vier, etc, steeds komt er eentje bij, en op het laatst kan hij het zelfs
met twaalf.’ Heel toevallig had ik de week daarvoor in de Daklozenkrant een
interview gelezen met een Amsterdamse jongleur die enige jaren lang, dag in dag
uit in het Vondelpark met ontbloot bovenlijf had staan oefenenen. Hij kon er
zes in de lucht houden, en met zeven hield hij het soms een paar seconden vol.
In het interview vertelde hij dat zeven het absoluut maximum haalbare was. Meer
kon wel, maar nooit langer dan een paar seconden. Volgens de legende was er
eeuwen geleden in China een meester geweest die het met acht had gekund.
Jongleren met meer kegels was gewoon niet mogelijk.
De middag vloog voorbij en de bonbonnetjes
raakten op. Ik kan zelf helemaal niets met de Toonklok, en jammergenoeg – of misschien
wel gelukkig – heeft het concept geen school gemaakt. Toch heeft Peter Schat er
wel degelijk een aantal prachtige en zeer persoonlijke stukken mee
gemaakt.
ahhhhhhhh harry mulisch
BeantwoordenVerwijderenook al weg jammer
eigengemaakte bonbons
wat ben je toch
een attent mens
Ha Klaas, heb je daar ook nog zijn 'uren' in de glas-in-loodramen op zijn zolder gezien? Ik ben erg benieuwd wat daar nu van geworden is. Ik heb nooit zoveel op gehad met de Toonklok, maar toen ik een keer bij Peter Schat die ramen zag, vond ik dat heel ontroerend. Ik besefte hoe die man inderdaad een eigen wereld had gecomponeerd die onder meer daarin vorm kreeg. Dat is trouwens erg opvallend aan de componisten die zo bezig zijn geweest met het ontwerpen van toonsystemen: Schönberg, Schat, Stockhausen - je ziet die ordeningsdrift op allerlei manieren terug. Stockhausens huis was trouwens ook seriële wereld op zich. Hij heeft er ook wel eens over geschreven, dat hij dat huis in Kürten in twaalf verschillende niveau's had ingedeeld (ik heb het niet nageteld toen ik daar was, ik was vooral compleet ondersteboven van zijn wc die pontificaal voor een ruit van onder tot boven was gepositioneerd zodat je vanaf de toiletpot fantastisch uitzicht had op een soort van oerwoud in zijn tuin). En Schönberg ontwierp zelfs eigen kaartspellen, ik kreeg onmiddellijk de associatie met al die Maria Montessoridozen, kralenrekken, schuurpapieren letters, roze torens, duizendrollen en veterramen waarmee we groot zin geworden. Pioniers blijven toch altijd onverbeterlijke zelfbouwkunstenaars!
BeantwoordenVerwijderen