Toen Bibian ziek werd kreeg ze van alles
opgestuurd. Wenspoppetjes, talismans, geluksamuletten. Een grote weckfles vol
goede bedoelingen. Vriendin M. stuurde haar een prachtige met de hand
uitgeschreven psalm. Ze hoopte dat de tekst Bibian troost zou bieden.
Bibian en ik geloofden niet in een God of een
hiernamaals. Voor ons bestond niet de troost van een mogelijk weerzien voor
Gods troon. Na je laatste adem gaat gewoon voorgoed het licht uit en is het
afgelopen. De rest is ijdelheid. Meenden wij.
Mijn moeder geloofde wel in God. Haar joodse
geloof was voor haar een dagtaak – ze werkte niet, mijn vader was kostwinner.
Ze pakte haar geloof wetenschappelijk aan. Elke zaterdagochtend wordt er in de
sjoel een stukje uit de torah gelezen en becommentarieerd. In drie jaar (de
orthodoxen doen het in één jaar, maar mijn moeder was bij de liberalen) lezen
en bespreken ze de hele torah. Mijn moeder bereidde zich goed voor, als betrof
het een hoorcollege. Ze las en vertaalde de betreffende tekst van te voren uit
het hebreeuws, las de verschillende commentaren, de Mishnah en Rashi, maakte
aantekeningen en dacht er de hele week over na.
Omdat mijn vader vreselijk snurkte zat ze vaak
nog tot in de kleine uurtjes aan de keukentafel te werken. Het gebeurde
regelmatig dat ik ’s nachts uit de kroeg thuiskwam en dan nog allerlei
theorieën over een bepaalde bijbelpassage voorgeschoteld kreeg. Ze zette eerst
koffie met veel melk voor me om me een beetje bij te laten komen, en dan wilde
ze weten wat ik van haar ideeën vond. Een van haar theorieën was, dat als het
haar zou lukken het mysterie van de schepping en onze aanwezigheid op aarde te
doorgronden, dat ze daarmee zichzelf zou kunnen genezen. Of dat dit inzicht
haar in een toestand zou brengen waarin het er niet meer toe deed. Helemaal
geen gekke theorie, zou ik zeggen. En dus studeerde en studeerde ze. De details
van onze nachtelijke gesprekken zijn me jammergenoeg niet bijgebleven (ik was
immers dronken en stoned) maar de sfeer en de intimiteit des te meer. Het had
ook wel iets ontzettend eenzaams, zoals ze daar aan tafel zat. Ze was toen al
heel erg ziek.
Hoewel ik zelf nooit enige religieuze
gevoelens heb gehad, toen niet, en nu nog steeds niet, heb ik altijd een diep
respect voor mijn moeders bijna wetenschappelijke geloofsbeleving gehad. Zonder
ruimte voor twijfel is echt geloof niet mogelijk, zei ze altijd.
Een paar maanden voor haar dood, toen de
kanker haar stevig in zijn greep had gekregen, ze steeds meer pijn leed en de
controle over haar lichaam kwijtraakte, kon ze plotseling niet meer geloven. Ze
kon met de beste wil de zin van haar lijden niet zien of accepteren. Geen
directe en geen diepere zin. ‘Flauwekul!’ zei ze toen opeens. Er is geen God.
Onzin.
Dit uit haar mond te horen maakte diepe indruk
op mij. Ik wilde haar bijna tegenspreken, zo erg vond ik het. Ik geloofde zelf
dan wel niet, maar het was toch wel prettig iemand in huis te hebben die dat
wel deed. Voor je weet maar nooit. Haar geloof paste ook zo goed bij haar, ik
was altijd zo trots geweest op mijn religieuze moeder, die toegang had tot iets
waar ik zelf niet bij kon.
geloven het woord zegt het al
BeantwoordenVerwijderendaar kan je niet bij
bij benadering niet
zelfs de beste theoloog
zal niet de waarheid?
uit kunnen leggen
daarom heet het ook geloven
maar tegen de tijd
dat het voor mij zover is
heb ik wel een lijstje vragen klaar
heel veel dingen
zijn mij onduidelijk
waar niemand
een degelijk antwoord op weet
dus tot die tijd
moet ik geloven