Mijn moeder lag in het Antoni van Leeuwenhoek.
Van die laatste periode uit haar leven kan ik me weinig herinneren. Ik was
doodongelukkig, wilde weg uit mijn ouderlijk huis, haatte mijn ouders, mijn
zieke moeder, mijn vader die de situatie maar bleef analyseren alsof het niet
hemzelf betrof. Ik zat elke avond in het café, bleef tot diep in de nacht van
huis, verdoofde mezelf, en sliep dan een gat in de dag. Ik had op het nippertje
mijn middelbare school afgemaakt en me ingeschreven bij de Theologen. Daar deed
ik Latijn en Grieks, ik wist nauwelijks waarom.
Ik had eigenlijk geen idee wat ik met mijn
leven aan moest, behalve dan dat ik ‘de muziek in wilde’. Ik speelde gitaar in
een nogal sectarisch bandje met een strenge sociale controle en droomde van
succes.
Thuis hield ik het niet uit, maar als ik de
deur uit vluchtte voelde ik me schuldig dat ik mijn ouders in de steek liet. Ik
geloof dat ik wel wist dat het met mijn moeder een aflopende zaak was. Dat
voelde als verraad van haar. Ze had immers altijd met grote stelligheid beweerd
dat ze haar ziekte de baas zou blijven. Met haar macrobiotische dieet, haar
religie, haar dwingende persoonlijkheid en haar ongrijpbare logica. Daar was
plotseling nog maar weinig van over, en dat kon ik haar niet vergeven. Mijn moeder
en ordinaire menselijke sterfelijkheid, dat ging gewoon niet samen.
Mijn vader zag ik weinig. Overdag werkte hij
en ’s avonds was ik er zelf zo min mogelijk. Soms zaten we samen een tijdje bij
de oliekachel in de huiskamer. Hij praatte dan over rouw. Mijn moeder was nog
niet dood, maar daar had hij het steeds maar over: de verschillende stadia van
rouw. Dat je dan kwetsbaar was, snel afgeleid; een verhoogde kans op ongelukken
had. Dat weduwnaars vaker het slachtoffer van verkeersongelukken werden. Ik hoor
het hem nog zeggen, boven het loeien van de kachel uit. Dat hij straks extra
goed moest uitkijken bij het oversteken.
Ik ging uit en kwam pas vroeg in de morgen
thuis. Ik denk dat ik net een uur in mijn bed lag toen beneden in het halletje
de telefoon ging. Het was mijn vader. Het ging heel slecht met mijn moeder, ik
kon maar beter zo snel mogelijk komen. Ik dronk een paar glazen kraanwater en
fietste naar het ziekenhuis. Mijn moeder lag in coma aan een infuus. Een zakje
ging erin, een zakje er uit. Mijn vader zat aan de ene kant, ik aan de andere
kant van het bed. Urenlang keken we naar die zakjes. Bijna vier-en-twintig uur
in mijn herinnering. Toen klonk er een soort rocheltje en was het afgelopen. We
keken elkaar even aan en konden ons lachen bijna niet houden. Van de spanning
en de ontlading vermoedelijk. Ik schaamde me dood en voelde me vreselijk
opgelaten. Hij denk ik ook. Niet lang daarna kwam de rabijn die mijn moeder
bedekte met een laken en ons vroeg afscheid te nemen en de kamer te verlaten.
als jonge meid
BeantwoordenVerwijderenheb ik de hele boel
bij elkaar gegild
de spijlen
van het ziekenhuis bed
hebben nog dagen
in mijn handen gestaan
de avond voor het sterven
van mijn moeder
had ik haar haar nog geknipt
vanwege alle klitten
die erin zaten
op haar verzoek
later bleek
dat ze een hele lijst
in haar agenda die dag had gemaakt
over wat we moesten doen
en regelen en afzeggen
voor de aankomende zaterdag
voor pasen
de verpleging
heeft me van de kamer gehaald
dat is het laatste
wat ik van haar gezien heb
en met mijn vader
ging het al niet anders
toen ik hem terug zag
in het ziekehuis
was hij al overleden
ik weet dat ze er liggen
in het familiegraf
maar ik mis ze zo
ook al is het vele jaren later
denk dat het komt
doordat we eenlingen zijn