maandag 15 oktober 2012

Verdoving


Mijn moeder lag in het Antoni van Leeuwenhoek. Van die laatste periode uit haar leven kan ik me weinig herinneren. Ik was doodongelukkig, wilde weg uit mijn ouderlijk huis, haatte mijn ouders, mijn zieke moeder, mijn vader die de situatie maar bleef analyseren alsof het niet hemzelf betrof. Ik zat elke avond in het café, bleef tot diep in de nacht van huis, verdoofde mezelf, en sliep dan een gat in de dag. Ik had op het nippertje mijn middelbare school afgemaakt en me ingeschreven bij de Theologen. Daar deed ik Latijn en Grieks, ik wist nauwelijks waarom.
Ik had eigenlijk geen idee wat ik met mijn leven aan moest, behalve dan dat ik ‘de muziek in wilde’. Ik speelde gitaar in een nogal sectarisch bandje met een strenge sociale controle en droomde van succes.
Thuis hield ik het niet uit, maar als ik de deur uit vluchtte voelde ik me schuldig dat ik mijn ouders in de steek liet. Ik geloof dat ik wel wist dat het met mijn moeder een aflopende zaak was. Dat voelde als verraad van haar. Ze had immers altijd met grote stelligheid beweerd dat ze haar ziekte de baas zou blijven. Met haar macrobiotische dieet, haar religie, haar dwingende persoonlijkheid en haar ongrijpbare logica. Daar was plotseling nog maar weinig van over, en dat kon ik haar niet vergeven. Mijn moeder en ordinaire menselijke sterfelijkheid, dat ging gewoon niet samen.
Mijn vader zag ik weinig. Overdag werkte hij en ’s avonds was ik er zelf zo min mogelijk. Soms zaten we samen een tijdje bij de oliekachel in de huiskamer. Hij praatte dan over rouw. Mijn moeder was nog niet dood, maar daar had hij het steeds maar over: de verschillende stadia van rouw. Dat je dan kwetsbaar was, snel afgeleid; een verhoogde kans op ongelukken had. Dat weduwnaars vaker het slachtoffer van verkeersongelukken werden. Ik hoor het hem nog zeggen, boven het loeien van de kachel uit. Dat hij straks extra goed moest uitkijken bij het oversteken.
Ik ging uit en kwam pas vroeg in de morgen thuis. Ik denk dat ik net een uur in mijn bed lag toen beneden in het halletje de telefoon ging. Het was mijn vader. Het ging heel slecht met mijn moeder, ik kon maar beter zo snel mogelijk komen. Ik dronk een paar glazen kraanwater en fietste naar het ziekenhuis. Mijn moeder lag in coma aan een infuus. Een zakje ging erin, een zakje er uit. Mijn vader zat aan de ene kant, ik aan de andere kant van het bed. Urenlang keken we naar die zakjes. Bijna vier-en-twintig uur in mijn herinnering. Toen klonk er een soort rocheltje en was het afgelopen. We keken elkaar even aan en konden ons lachen bijna niet houden. Van de spanning en de ontlading vermoedelijk. Ik schaamde me dood en voelde me vreselijk opgelaten. Hij denk ik ook. Niet lang daarna kwam de rabijn die mijn moeder bedekte met een laken en ons vroeg afscheid te nemen en de kamer te verlaten.

1 opmerking:

  1. als jonge meid
    heb ik de hele boel
    bij elkaar gegild
    de spijlen
    van het ziekenhuis bed
    hebben nog dagen
    in mijn handen gestaan
    de avond voor het sterven
    van mijn moeder
    had ik haar haar nog geknipt
    vanwege alle klitten
    die erin zaten
    op haar verzoek
    later bleek
    dat ze een hele lijst
    in haar agenda die dag had gemaakt
    over wat we moesten doen
    en regelen en afzeggen
    voor de aankomende zaterdag
    voor pasen
    de verpleging
    heeft me van de kamer gehaald
    dat is het laatste
    wat ik van haar gezien heb
    en met mijn vader
    ging het al niet anders
    toen ik hem terug zag
    in het ziekehuis
    was hij al overleden
    ik weet dat ze er liggen
    in het familiegraf
    maar ik mis ze zo
    ook al is het vele jaren later
    denk dat het komt
    doordat we eenlingen zijn

    BeantwoordenVerwijderen