Ik zit met S. op de bank naar Coltrane te luisteren. Er is weinig muziek die ik mooier en tegelijk deprimerender vind. V. is aan zijn huiswerk, S. zou aan zijn huiswerk behoren en L. ligt net in bed. We bespreken onze relatie. Soms moet dat.
‘Ik kan niet slapen.’ Het is L.
‘Je ligt net vijf minuten in bed. Ga het eerst maar eens proberen.’
‘Maar ik kan écht niet slapen.’
‘Geen flauwekul, L. Hup naar je bed en doe de deur achter je dicht, S. en ik willen even praten.’
‘Waarover dan?’
‘Gewoon. Over grotemensendingen. Ga nou maar slapen.’
‘Ik hou meestal niet zo van piano, maar dit vind ik toch wel mooi,’ zegt S.
‘McCoy Tyner,’ zeg ik schoolmeesterachtig. Wat ben ik soms toch een vervelende vent.
‘Waar hadden we het ook al weer over?’
‘Over onze relatie.’
Er klinkt gestommel in de keuken. ‘Ik pak alleen even wat water, papa.’ Het is L. die haar hoofd om de hoek steekt.
‘Ga je dan wel slapen, meisje?’
‘Waar hebben jullie het over?’
‘Je hoeft niet alles te weten, L. Naar bed! En niet meer er uit komen!’
‘Heeft ze nou wel of niet de deur dichtgedaan?’ Ik sta op om te kijken. Ik wil niet dat er iemand meeluistert.
‘Greensleeves,’ zegt S. wanneer ik weer op de bank zit. Ik heb in iTunes een speellijst van mijn favoriete Coltrane nummers aangemaakt.
‘Misschien is één fles rosé toch niet genoeg,’ opper ik.
‘Misschien niet.’
‘Ik hou van je,’ zeg ik om duidelijk te maken dat ik S. niet kwijt wil. We zouden het immers over onze relatie hebben.
‘Ik mis mama.’ L. staat weer bij de bank. Hoewel ik het niet helemaal vertrouw, zeg ik dat ik het begrijp. ‘Ik ook, lieverdje. Maar je moet nu toch gaan slapen.’
‘Maar dan mis ik mama.’
‘Wat zou je dan willen?’
‘Dat S. mij nog één keer komt instoppen. Dan ga ik écht slapen, papa.’ Ze slaat haar arm om S.
‘Maar ik heb net al een half uur bij je gelegen,’ zegt S.
‘Nog héél even?’
‘Niks daarvan,’ zeg ik streng. ’S. gaat naar de winkel om een boodschap te doen en jij gaat nu naar je bed. Dan kom ik je over vijf minuten nog wel een kusje geven, en daarna kom je er niet meer uit. S. en ik moeten dringend even praten.’
‘Maar waarover dan, papa?’
‘Is het OK als ik nog ga douchen?’ Dat is V. die binnenkomt.
‘Mag ik nog even bij jullie komen zitten?’ S., die boven lag te slapen is weer wakker geworden en ploft naast ons neer.
‘Mag er andere muziek op?’
‘Jij ging toch douchen?’
‘Ik ga wel even rosé halen…’
dinsdag 10 maart 2015
maandag 9 maart 2015
Museum
Op de eerste echt warme dag van het jaar lopen S., L. en ik de stad in voor een bezoek aan het museum Willet-Holthuysen aan de Keizersgracht. Een monumentaal pand dat een indruk wil geven van het leven van een puissant rijke Amsterdamse familie in de negentiende eeuw.
We staan in de ruime keuken en ik moet denken aan het huis aan de Bobbeleweg in Schoorl van mijn tante Rens waar ik als jongetje wel logeerde. Mijn oom - haar man - de architect en restaurateur Kees Royaards, had strenge opvattingen over wat hij moderne fratsen vond en verbood elektriciteit, warm water en het gebruik van de telefoon in het door hemzelf ontworpen huis. Mijn tante pompte tot ver in de jaren zestig ’s morgens in de keuken water op, dat uit de nabijgelegen beek ‘De oorsprong’ kwam waaraan het huis zijn naam ontleende. Wanneer het water warm genoeg was, werd ik ermee gewassen.
Mijn oom, die het huis bouwde in opdracht van zijn moeder, de actrice Jacqueline Royaards-Sandberg, met bouwmaterialen afkomstig uit gesloopte huizen uit de Amsterdamse Jordaan, was meestal zelf niet thuis als ik er logeerde. Dat vond ik niet zo erg, want ik was bang voor hem; hij was een zeer principieel en autoritair man, niet iemand die je even gezellig op schoot nam of je kwam toedekken in een van de bedstedes op zolder die je via een ladder en een luik bereikte en waar het ’s nachts pikdonker was. Ik herinner me een grote collectie Kuifjes en Suske en Wiskes die vermoedelijk van mijn oudere neven en nichten waren.
Mijn tante Rens was lief, maar zó veel ouder dan mijn eigen ouders, dat ik me bij haar toch ook niet helemaal op mijn gemak voelde. Dat kwam pas later, toen ik volwassen was, en haar soms opzocht in Stroe aan de Waddenzee, waar ze naartoe verhuisde nadat ze het huis in Schoorl had verkocht.
Toen mijn oom begin jaren zeventig verongelukte met zijn auto, paste mijn tante het huis aan en kwamen er gas en licht en een telefoonaansluiting.
We slenteren door het museum langs het servies en het comfort van de negentiende eeuw. Voor L. is het misschien een beetje saai, zij heeft vooral belangstelling voor de opgezette kat met motortje die voor de haard op een kussentje ligt en spingeluiden voortbrengt. Zij voelt niets van de weemoed die mij bekruipt vanwege de herkenning van sommige gebruiksvoorwerpen die nog net gangbaar waren toen ik een jongetje was. Het verhaal over mijn tante Rens is aan haar niet besteed.
‘Ze hadden ook paarden!’ zeg ik dus maar.
‘Echt waar? En mocht jij daar dan op rijden?’
‘Dat weet ik niet meer. Misschien zette mijn tante me er wel eens op.’
‘Ik neem later ook paarden,’ zegt L. stellig. ‘Gaan we nu ergens chocolademelk drinken?’
We staan in de ruime keuken en ik moet denken aan het huis aan de Bobbeleweg in Schoorl van mijn tante Rens waar ik als jongetje wel logeerde. Mijn oom - haar man - de architect en restaurateur Kees Royaards, had strenge opvattingen over wat hij moderne fratsen vond en verbood elektriciteit, warm water en het gebruik van de telefoon in het door hemzelf ontworpen huis. Mijn tante pompte tot ver in de jaren zestig ’s morgens in de keuken water op, dat uit de nabijgelegen beek ‘De oorsprong’ kwam waaraan het huis zijn naam ontleende. Wanneer het water warm genoeg was, werd ik ermee gewassen.
Mijn oom, die het huis bouwde in opdracht van zijn moeder, de actrice Jacqueline Royaards-Sandberg, met bouwmaterialen afkomstig uit gesloopte huizen uit de Amsterdamse Jordaan, was meestal zelf niet thuis als ik er logeerde. Dat vond ik niet zo erg, want ik was bang voor hem; hij was een zeer principieel en autoritair man, niet iemand die je even gezellig op schoot nam of je kwam toedekken in een van de bedstedes op zolder die je via een ladder en een luik bereikte en waar het ’s nachts pikdonker was. Ik herinner me een grote collectie Kuifjes en Suske en Wiskes die vermoedelijk van mijn oudere neven en nichten waren.
Mijn tante Rens was lief, maar zó veel ouder dan mijn eigen ouders, dat ik me bij haar toch ook niet helemaal op mijn gemak voelde. Dat kwam pas later, toen ik volwassen was, en haar soms opzocht in Stroe aan de Waddenzee, waar ze naartoe verhuisde nadat ze het huis in Schoorl had verkocht.
Toen mijn oom begin jaren zeventig verongelukte met zijn auto, paste mijn tante het huis aan en kwamen er gas en licht en een telefoonaansluiting.
We slenteren door het museum langs het servies en het comfort van de negentiende eeuw. Voor L. is het misschien een beetje saai, zij heeft vooral belangstelling voor de opgezette kat met motortje die voor de haard op een kussentje ligt en spingeluiden voortbrengt. Zij voelt niets van de weemoed die mij bekruipt vanwege de herkenning van sommige gebruiksvoorwerpen die nog net gangbaar waren toen ik een jongetje was. Het verhaal over mijn tante Rens is aan haar niet besteed.
‘Ze hadden ook paarden!’ zeg ik dus maar.
‘Echt waar? En mocht jij daar dan op rijden?’
‘Dat weet ik niet meer. Misschien zette mijn tante me er wel eens op.’
‘Ik neem later ook paarden,’ zegt L. stellig. ‘Gaan we nu ergens chocolademelk drinken?’
zondag 8 maart 2015
Therapie
‘Weet je waarom je hier bent?’ vraagt de therapeute. Dat is protocol, vermoed ik. In het ziekenhuis vroegen ze dat ook altijd aan Bibian. ‘Omdat ik terminale alvleesklierkanker heb,’ antwoordde ze dan beleefd. De verpleegster keek vlug op haar lijstje en knikte bevestigend.
‘Omdat ik concentratieproblemen heb,’ mompelt S.
‘Hoe bedoel je dat?’
‘Nou… ik ben nogal snel afgeleid op school en zo.’
‘Hoe gaat het op school?’
S. kijkt kort mijn kant op. ‘Niet heel erg goed.’
Dramatisch, denk ik bij mezelf, maar ik zwijg, het is tenslotte zíjn therapie.
‘En huiswerk maken, lukt dat?’
‘Soms wel,’ zegt S. Hij kijkt opnieuw kort naar mij.
‘Eigenlijk alleen als het iets is dat hij op de computer moet doen,’ zeg ik toch maar. ‘Leerwerk gaat moeilijk.’
‘En zijn er nog andere problemen?’
‘Niet echt,’ zegt S.
De therapeute knikt. S. kijkt naar de grond.
’S. heeft woedeaanvallen,’ breng ik in.
De therapeute kijkt naar S.
‘Soms,’ bevestigt S.
‘Wat naar,’ meent de therapeute. ‘Wat gebeurt er dan?’
‘Nou gewoon… dan word ik heel erg boos.’ Het is even stil.
‘En waarom ben je dan boos?’
Dat weet hij niet zo goed. ‘Soms is het iets kleins.’
‘Voor mij is het ook vaak totaal onverwacht,’ leg ik uit.
‘En heb je dat vaak… dat je zo boos wordt?’
‘Valt wel mee,’ zegt S. ‘Nu al een tijdje niet meer.’ Hij kijkt schuin naar mij.
‘Hij trapt de voordeur in of gooit een glas wijn tegen de muur.’ Ik vind dat we het beestje bij de naam moeten noemen, anders wordt het nooit wat met de therapie.
’S zegt dat hij er wel iets voor zou willen slikken,’ zeg ik hoopvol.
De therapeute legt uit dat medicatie soms zinvol is, maar dat er ook nadelen aan kleven. Het is geen paracetamol.
‘Kan ik het niet slikken als ik een proefwerk heb, of als ik een woedeaanval heb?’ vraagt S.
‘Zo werkt het niet.’
S. begint zijn interesse te verliezen. Ik ga weer in de wachtkamer zitten omdat de therapeute nog een half uurtje met hem alleen wil praten. Er zullen nog enige gesprekken volgen en een intelligentietest vanwege een vermoeden van hoogbegaafdheid. Na afloop fietsen we samen op. S. zegt niet veel, ik dwing mezelf hem niet te ondervragen.
‘Koffie in de Pels en dan naar school?’
Dat wil S. wel. We praten wat over koetjes en kalfjes en daarna stuur ik hem naar school. Ik kijk hem lang na, mijn S., op zijn mooie nieuwe fiets op de Keizersgracht in Amsterdam.
‘Omdat ik concentratieproblemen heb,’ mompelt S.
‘Hoe bedoel je dat?’
‘Nou… ik ben nogal snel afgeleid op school en zo.’
‘Hoe gaat het op school?’
S. kijkt kort mijn kant op. ‘Niet heel erg goed.’
Dramatisch, denk ik bij mezelf, maar ik zwijg, het is tenslotte zíjn therapie.
‘En huiswerk maken, lukt dat?’
‘Soms wel,’ zegt S. Hij kijkt opnieuw kort naar mij.
‘Eigenlijk alleen als het iets is dat hij op de computer moet doen,’ zeg ik toch maar. ‘Leerwerk gaat moeilijk.’
‘En zijn er nog andere problemen?’
‘Niet echt,’ zegt S.
De therapeute knikt. S. kijkt naar de grond.
’S. heeft woedeaanvallen,’ breng ik in.
De therapeute kijkt naar S.
‘Soms,’ bevestigt S.
‘Wat naar,’ meent de therapeute. ‘Wat gebeurt er dan?’
‘Nou gewoon… dan word ik heel erg boos.’ Het is even stil.
‘En waarom ben je dan boos?’
Dat weet hij niet zo goed. ‘Soms is het iets kleins.’
‘Voor mij is het ook vaak totaal onverwacht,’ leg ik uit.
‘En heb je dat vaak… dat je zo boos wordt?’
‘Valt wel mee,’ zegt S. ‘Nu al een tijdje niet meer.’ Hij kijkt schuin naar mij.
‘Hij trapt de voordeur in of gooit een glas wijn tegen de muur.’ Ik vind dat we het beestje bij de naam moeten noemen, anders wordt het nooit wat met de therapie.
’S zegt dat hij er wel iets voor zou willen slikken,’ zeg ik hoopvol.
De therapeute legt uit dat medicatie soms zinvol is, maar dat er ook nadelen aan kleven. Het is geen paracetamol.
‘Kan ik het niet slikken als ik een proefwerk heb, of als ik een woedeaanval heb?’ vraagt S.
‘Zo werkt het niet.’
S. begint zijn interesse te verliezen. Ik ga weer in de wachtkamer zitten omdat de therapeute nog een half uurtje met hem alleen wil praten. Er zullen nog enige gesprekken volgen en een intelligentietest vanwege een vermoeden van hoogbegaafdheid. Na afloop fietsen we samen op. S. zegt niet veel, ik dwing mezelf hem niet te ondervragen.
‘Koffie in de Pels en dan naar school?’
Dat wil S. wel. We praten wat over koetjes en kalfjes en daarna stuur ik hem naar school. Ik kijk hem lang na, mijn S., op zijn mooie nieuwe fiets op de Keizersgracht in Amsterdam.
zaterdag 7 maart 2015
Het bal
We gaan naar het Boekenbal. L. en S. heb ik uit logeren gedaan, V. is - vind ik - nu wel oud genoeg om alleen thuis te kunnen blijven. Met een fles cola en een zak joppiechips zou hij de avond door moeten komen.
Het is voor mij de eerste keer. S. is uitgenodigd vanwege haar VSB-nominatie, en ik mag mee als haar introducé. Om even voor tienen staan we voor de Stadsschouwburg buiten in de rij te anticiperen op wat komen gaat. Eenmaal binnen krijgen we een glas champagne en moeten we opnieuw wachten tot het genodigdenprogramma is afgelopen en de zalen opengaan.
S. stelt mij voor aan een jonge dichter wiens naam ik niet versta.
‘Bij welke uitgever zit je?’ Ik probeer een praatje te maken, hij ziet er niet bedreigend uit. We blijken bij dezelfde uitgever te zitten.
‘Daar zit ik ook!’ zeg ik enthousiast.
‘Wie ben jij dan?’ vraagt hij wantrouwig.
Ik noem mijn naam nog maar een keer, maar het zegt hem niets.
‘Wat voor boeken schrijf je dan?’
Ik leg uit dat het een bundeling blogs is over mijn eerste jaar zonder Bibian.
‘O, jij bent die weduwnaar!’ Hij weet het weer. ‘Met dat hoedje!’
Ik vraag of hij alleen poëzie schrijft: nee, hij werkt aan zijn eerste roman, die dit najaar uit zal komen.
‘Wat leuk!’ Zou je nog een tweede glas champagne kunnen krijgen? Het duurt wel erg lang voor we naar boven mogen.
‘Ik ga even naar de W.C.,’ zegt S. ‘Don’t move.’ Ik kijk wel uit, ik ken hier helemaal niemand.
‘Is dat je vrouw?’ vraagt de dichter.
‘Ik schrijf ook een roman,’ zeg ik om aan te geven dat ik niet helemaal van de straat ben. Maar de mijne komt pas volgend najaar uit.
‘Is dat niet raar?’ wil de dichter weten, ‘Is het een sterk autobiografische roman, of zo?’
Ik geloof van niet. Waarom zou hij dat willen weten? ‘Hoezo?’ vraag ik dus maar.
‘Nou ja… een roman is toch wel wat anders dan een blog,’ meent hij.
‘Bedoel je dat ik een soort omhooggevallen blogschrijver ben?’ Ik begrijp waar hij op doelt.
Zo bedoelde hij het niet. ‘Vind je het niet moeilijk om nu ineens een roman te schrijven?’
‘Heel moeilijk,’ bevestig ik. ‘Vind jij het moeilijk?’
‘Wat precies?’
‘Een roman!’ De muziek staat inmiddels erg hard. ‘Om een roman te schrijven!’
Op dat moment komt men in beweging, kennelijk is het programma afgelopen. S. trekt me mee om muntjes te gaan kopen, zodat we aan de wijn kunnen.
‘Succes!’ roep ik nog, maar hij is al met iemand anders in gesprek.
Het is voor mij de eerste keer. S. is uitgenodigd vanwege haar VSB-nominatie, en ik mag mee als haar introducé. Om even voor tienen staan we voor de Stadsschouwburg buiten in de rij te anticiperen op wat komen gaat. Eenmaal binnen krijgen we een glas champagne en moeten we opnieuw wachten tot het genodigdenprogramma is afgelopen en de zalen opengaan.
S. stelt mij voor aan een jonge dichter wiens naam ik niet versta.
‘Bij welke uitgever zit je?’ Ik probeer een praatje te maken, hij ziet er niet bedreigend uit. We blijken bij dezelfde uitgever te zitten.
‘Daar zit ik ook!’ zeg ik enthousiast.
‘Wie ben jij dan?’ vraagt hij wantrouwig.
Ik noem mijn naam nog maar een keer, maar het zegt hem niets.
‘Wat voor boeken schrijf je dan?’
Ik leg uit dat het een bundeling blogs is over mijn eerste jaar zonder Bibian.
‘O, jij bent die weduwnaar!’ Hij weet het weer. ‘Met dat hoedje!’
Ik vraag of hij alleen poëzie schrijft: nee, hij werkt aan zijn eerste roman, die dit najaar uit zal komen.
‘Wat leuk!’ Zou je nog een tweede glas champagne kunnen krijgen? Het duurt wel erg lang voor we naar boven mogen.
‘Ik ga even naar de W.C.,’ zegt S. ‘Don’t move.’ Ik kijk wel uit, ik ken hier helemaal niemand.
‘Is dat je vrouw?’ vraagt de dichter.
‘Ik schrijf ook een roman,’ zeg ik om aan te geven dat ik niet helemaal van de straat ben. Maar de mijne komt pas volgend najaar uit.
‘Is dat niet raar?’ wil de dichter weten, ‘Is het een sterk autobiografische roman, of zo?’
Ik geloof van niet. Waarom zou hij dat willen weten? ‘Hoezo?’ vraag ik dus maar.
‘Nou ja… een roman is toch wel wat anders dan een blog,’ meent hij.
‘Bedoel je dat ik een soort omhooggevallen blogschrijver ben?’ Ik begrijp waar hij op doelt.
Zo bedoelde hij het niet. ‘Vind je het niet moeilijk om nu ineens een roman te schrijven?’
‘Heel moeilijk,’ bevestig ik. ‘Vind jij het moeilijk?’
‘Wat precies?’
‘Een roman!’ De muziek staat inmiddels erg hard. ‘Om een roman te schrijven!’
Op dat moment komt men in beweging, kennelijk is het programma afgelopen. S. trekt me mee om muntjes te gaan kopen, zodat we aan de wijn kunnen.
‘Succes!’ roep ik nog, maar hij is al met iemand anders in gesprek.
vrijdag 6 maart 2015
Raar lampje
Er knippert een raar lampje op het instrumentenpaneel van de auto. Vorige week was dat ook al zo, maar toen hield het na een tijdje weer op. Kennelijk had het probleem zichzelf opgelost, dacht ik hoopvol. Als je met zo’n lampje naar de garage gaat, ben je meestal meteen een paar honderd euro verder, en die heb ik niet, op het moment.
Ik zette de radio aan en viel midden in een programma over Nederlanders die in de schulden waren geraakt. Dat waren er meer dan een miljoen, overwegende alleenstaande ouders met kinderen, die de huur niet meer konden betalen en vaak onder de armoedegrens leefden. Niet in India of Nairobi, maar gewoon in Nederland. Op het nieuws meldde men trots dat de economie juist aantrekt, dat de vooruitzichten gunstig zijn. Het is natuurlijk maar hoe je de economie definieert; die ruim een miljoen arme sloebers hoef je natuurlijk niet mee te tellen, daar heb je weer andere lijstjes voor.
Omdat ik er nerveus van wordt, zet ik de Queens of the Stone Age op. Nadeel daarvan is dat ik dan altijd ongemerkt te hard ga rijden en er een paar dagen later een acceptgiro van het Centraal Justitieel Incassobureau op mijn mat valt. Ik vraag me af of ik daar alleen last van heb, of dat dit een algemeen probleem is bij fans van Stoner Rock.
Opnieuw knippert het lampje. Wat zou het zijn? Ik kan het niet goed thuisbrengen, het ziet er uit als een walvis met een fonteintje. Ik had me voorgenomen deze week in de handleiding te kijken, maar ik durfde niet, heb het verdrongen. Zou het iets met de verwarming te maken hebben? Die doet ook raar de laatste tijd, gelukkig staat de lente voor de deur.
Ik luister naar het geluid van de motor: klinkt die ook niet een beetje anders dan anders? En hoor ik niet een raar pruttelgeluid, elke keer als ik gas terugneem? Gelukkig ben ik al op de ringweg van Amsterdam; wanneer mijn Vito het nu definitief begeeft, kan ik in elk geval te voet naar huis.
Het lampje knippert, het is duidelijk dat het mij iets probeert te vertellen. Ik kom er niet onderuit: ditmaal zal ik de handleiding mee naar huis moeten nemen om het op te zoeken. Ik kan toch moeilijk naar de garage gaan en dan zeggen: ‘ik weet het ook niet, maar er brandt een raar lampje in mijn Vito.’
Als de oppas is vertrokken en iedereen in bed ligt, ik mijzelf een borreltje heb ingeschonken en een gezellig muziekje heb opgezet, sla ik de handleiding open. Jawel hoor, bladzijde achtenveertig, linkerkolom onderaan: vloeistofniveau in ruitensproeier- en koplampreinigingsinstallatie te laag. Ruitensproeiervloeistof bijvullen.
Ik zette de radio aan en viel midden in een programma over Nederlanders die in de schulden waren geraakt. Dat waren er meer dan een miljoen, overwegende alleenstaande ouders met kinderen, die de huur niet meer konden betalen en vaak onder de armoedegrens leefden. Niet in India of Nairobi, maar gewoon in Nederland. Op het nieuws meldde men trots dat de economie juist aantrekt, dat de vooruitzichten gunstig zijn. Het is natuurlijk maar hoe je de economie definieert; die ruim een miljoen arme sloebers hoef je natuurlijk niet mee te tellen, daar heb je weer andere lijstjes voor.
Omdat ik er nerveus van wordt, zet ik de Queens of the Stone Age op. Nadeel daarvan is dat ik dan altijd ongemerkt te hard ga rijden en er een paar dagen later een acceptgiro van het Centraal Justitieel Incassobureau op mijn mat valt. Ik vraag me af of ik daar alleen last van heb, of dat dit een algemeen probleem is bij fans van Stoner Rock.
Opnieuw knippert het lampje. Wat zou het zijn? Ik kan het niet goed thuisbrengen, het ziet er uit als een walvis met een fonteintje. Ik had me voorgenomen deze week in de handleiding te kijken, maar ik durfde niet, heb het verdrongen. Zou het iets met de verwarming te maken hebben? Die doet ook raar de laatste tijd, gelukkig staat de lente voor de deur.
Ik luister naar het geluid van de motor: klinkt die ook niet een beetje anders dan anders? En hoor ik niet een raar pruttelgeluid, elke keer als ik gas terugneem? Gelukkig ben ik al op de ringweg van Amsterdam; wanneer mijn Vito het nu definitief begeeft, kan ik in elk geval te voet naar huis.
Het lampje knippert, het is duidelijk dat het mij iets probeert te vertellen. Ik kom er niet onderuit: ditmaal zal ik de handleiding mee naar huis moeten nemen om het op te zoeken. Ik kan toch moeilijk naar de garage gaan en dan zeggen: ‘ik weet het ook niet, maar er brandt een raar lampje in mijn Vito.’
Als de oppas is vertrokken en iedereen in bed ligt, ik mijzelf een borreltje heb ingeschonken en een gezellig muziekje heb opgezet, sla ik de handleiding open. Jawel hoor, bladzijde achtenveertig, linkerkolom onderaan: vloeistofniveau in ruitensproeier- en koplampreinigingsinstallatie te laag. Ruitensproeiervloeistof bijvullen.
donderdag 5 maart 2015
Bod
Ik probeer te werken aan mijn roman. S. komt naast mij zitten.
‘Moet je niet aan je huiswerk?
‘Ik heb geen huiswerk, papa.’
‘Ik open magister op mijn laptop en lees het huiswerk voor morgen op.’
‘Dat heb ik in de les al gemaakt, papa.’
Ik denk er het mijne van. ‘Hoe kan het dat V. vrijwel elke dag een uur huiswerk maakt en jij nog geen vijf minuten. Zijn school is niet moeilijker dan de jouwe.
‘Jawel, hoor,’ beweert S. ‘Het Amsterdams Lyceum is een hele moeilijke school.’
‘Dat is onzin.’
‘Ik haal het tóch niet meer.’
‘Natuurlijk wel! Als je vanaf nu alleen nog maar voldoendes haalt, ga je gewoon over.’
‘Dat kan niet, papa.’
‘Hoezo niet?’
‘Je hebt m’n computer afgepakt. Dan kan ik drie vakken niet doen, en blijf ik sowieso zitten.’
'Dat is onzin, S. Je mag je huiswerk op mijn iMac doen, als je dat wilt.’
‘Dat gaat niet, papa.’
‘Waarom niet?’
‘Omdat ik allerlei programma’s nodig heb die daar niet opstaan.’
‘Dan download je die toch?’
‘Dat kan niet.’
‘Wat voor programma’s dan?’ Ik geloof er niets van.
‘Nou… Photoshop.’
‘Dat staat er gewoon bij mij op, S.’
‘Mag ik even iets opzoeken op jouw computer?’ Hij hangt in mijn bureaustoel waar de vulling inmiddels uitstulpt.
‘Wat dan?’
‘Ik heb op Marktplaats een iPhone 6 gezien.’
‘OK, kijk maar even dan. Maar niet te lang, want ik wil ook nog iets voor mezelf doen.’
S. veert op en begint enthousiast op Marktplaats te zoeken.
‘Mag ik een bod doen, papa?’
‘Waarop dan?’
‘Zestig euro. Dat is echt helemaal niets voor een iPhone 6. Er zit alleen een barst in, verder is hij helemaal in orde!’
‘Maar S., je hebt geen zestig euro, en je moet eerst nog de schade in huis herstellen. Twee muurtjes witten, en een plankje kopen voor tegen de voordeur.’
‘Ik doe alleen een bod, papa. Mag dat alsjeblieft?’
‘Hoe ga je aan het geld komen dan?’
‘Kan ik bij jou een lening afsluiten?’
‘Zeker niet.’
‘Waarom niet, papa?’
‘Omdat je eerst nog…’ Hoe lang gaat dit nog duren? vraag ik me af. ‘Kun je niet op je eigen kamer gaan zitten?’
‘Ik heb een bod gedaan, papa. Ik krijg net een mailtje dat ik twee weken de tijd heb om te betalen. Twee weken papa!’
‘Wat fijn voor je. Misschien kun je wat meer werken bij de fietsenmaker?’
‘Hoeveel staat er op mijn giro, papa.’
‘Geen idee, S.’
‘Heb je m’n zakgeld van deze week al overgemaakt?’ Ik maak automatisch elke week drie-en-halve euro over naar zijn rekening.
‘Ja. Duurt het nog lang S.?’
‘Dan staat er zeker al een tientje. Ik ben mijn pasje kwijt, dus heb ik al een tijdje niets meer opgenomen.’
‘Dat zou kunnen, ja.’
‘Hoeveel rente krijg je eigenlijk bij de bank?’
‘Ben je nu klaar?’
‘Mag ik echt geen lening bij je afsluiten?”’
‘Welterusten S.’
‘Ik hou van…’ Hij slikt het op het laatste moment in.
‘Ik hou heel veel van jou, S.’
‘Welterusten, papa.’
‘Moet je niet aan je huiswerk?
‘Ik heb geen huiswerk, papa.’
‘Ik open magister op mijn laptop en lees het huiswerk voor morgen op.’
‘Dat heb ik in de les al gemaakt, papa.’
Ik denk er het mijne van. ‘Hoe kan het dat V. vrijwel elke dag een uur huiswerk maakt en jij nog geen vijf minuten. Zijn school is niet moeilijker dan de jouwe.
‘Jawel, hoor,’ beweert S. ‘Het Amsterdams Lyceum is een hele moeilijke school.’
‘Dat is onzin.’
‘Ik haal het tóch niet meer.’
‘Natuurlijk wel! Als je vanaf nu alleen nog maar voldoendes haalt, ga je gewoon over.’
‘Dat kan niet, papa.’
‘Hoezo niet?’
‘Je hebt m’n computer afgepakt. Dan kan ik drie vakken niet doen, en blijf ik sowieso zitten.’
'Dat is onzin, S. Je mag je huiswerk op mijn iMac doen, als je dat wilt.’
‘Dat gaat niet, papa.’
‘Waarom niet?’
‘Omdat ik allerlei programma’s nodig heb die daar niet opstaan.’
‘Dan download je die toch?’
‘Dat kan niet.’
‘Wat voor programma’s dan?’ Ik geloof er niets van.
‘Nou… Photoshop.’
‘Dat staat er gewoon bij mij op, S.’
‘Mag ik even iets opzoeken op jouw computer?’ Hij hangt in mijn bureaustoel waar de vulling inmiddels uitstulpt.
‘Wat dan?’
‘Ik heb op Marktplaats een iPhone 6 gezien.’
‘OK, kijk maar even dan. Maar niet te lang, want ik wil ook nog iets voor mezelf doen.’
S. veert op en begint enthousiast op Marktplaats te zoeken.
‘Mag ik een bod doen, papa?’
‘Waarop dan?’
‘Zestig euro. Dat is echt helemaal niets voor een iPhone 6. Er zit alleen een barst in, verder is hij helemaal in orde!’
‘Maar S., je hebt geen zestig euro, en je moet eerst nog de schade in huis herstellen. Twee muurtjes witten, en een plankje kopen voor tegen de voordeur.’
‘Ik doe alleen een bod, papa. Mag dat alsjeblieft?’
‘Hoe ga je aan het geld komen dan?’
‘Kan ik bij jou een lening afsluiten?’
‘Zeker niet.’
‘Waarom niet, papa?’
‘Omdat je eerst nog…’ Hoe lang gaat dit nog duren? vraag ik me af. ‘Kun je niet op je eigen kamer gaan zitten?’
‘Ik heb een bod gedaan, papa. Ik krijg net een mailtje dat ik twee weken de tijd heb om te betalen. Twee weken papa!’
‘Wat fijn voor je. Misschien kun je wat meer werken bij de fietsenmaker?’
‘Hoeveel staat er op mijn giro, papa.’
‘Geen idee, S.’
‘Heb je m’n zakgeld van deze week al overgemaakt?’ Ik maak automatisch elke week drie-en-halve euro over naar zijn rekening.
‘Ja. Duurt het nog lang S.?’
‘Dan staat er zeker al een tientje. Ik ben mijn pasje kwijt, dus heb ik al een tijdje niets meer opgenomen.’
‘Dat zou kunnen, ja.’
‘Hoeveel rente krijg je eigenlijk bij de bank?’
‘Ben je nu klaar?’
‘Mag ik echt geen lening bij je afsluiten?”’
‘Welterusten S.’
‘Ik hou van…’ Hij slikt het op het laatste moment in.
‘Ik hou heel veel van jou, S.’
‘Welterusten, papa.’
woensdag 4 maart 2015
Boos
S. is woedend. Gisteravond lag hij in bed nog laat op zijn iPhone filmpjes te kijken; L., met wie hij een kamer deelt, kwam klagen over het geluid. Ik zei hem dat hij moest gaan slapen en dat hij zijn telefoontje aan mij moest geven. Hij werd steeds bozer, maar toen ik voet bij stuk hield, gooide hij het plotseling met een ferme zwaai door de kamer tegen de muur. Einde telefoon. Ondanks de toneelmatige dramatiek in feite een vrij loos gebaar: het ding was toch al op sterven na dood vanwege de vele jailbreaks en min of meer succesvolle pogingen van S. hem uit, en weer in elkaar te schroeven.
Toen ik hem vanmorgen wekte, hulde hij zich in een dreigend stilzwijgen. Iedereen voelde wel aan dat we S. beter met rust konden laten, zodat we zwijgend aan de ontbijttafel zaten.
Toen iedereen naar school was, bleef S. nog dralen. Hij wil toch wel even praten, ‘ook al is dat met jou volstrekt zinloos, papa’.
We gaan samen op de bank zitten. Ik zie een hele kleine, hele boze S. Hij praat zacht en snel, zodat ik hem bijna niet versta en hij kijkt me niet aan.
Hij beklaagt zich dat hij altijd van alles de schuld krijgt, en dat hij de enige in het gezin is die straf krijgt als hij zich misdraagt. Mijn straffen zijn bovendien buitenproportioneel zwaar (hij moet de schade die hij in huis heeft aangericht herstellen om zijn laptop terug te krijgen) en volstrekt onredelijk. Hij kent niet één andere vader die laptops afpakt.
Ik laat hem zijn verhaal doen, en probeer niet met hem in discussie te gaan. Ik vertel dat ik het niet onredelijk vind dat zijn broer andere rechten heeft dan hij: V. is ouder en doet bovendien regelmatig zijn huiswerk, daarom ben ik bij V. minder streng over zijn computergebruik.
S. ratelt nog een tijdje door, maar hij klinkt al minder boos.
‘Waarom ga je altijd met L. naar de Pels en nooit met mij?’ zegt hij plotseling.
‘Je wil zelf nooit mee. Als ik je vraag, zeg je altijd nee.’
‘Dat is omdat L. dan ook altijd meegaat.’
Dat is waar. Het is inderdaad al weer een tijdje geleden dat ik iets alleen met S. heb gedaan. Ik had hem beloofd dat in de vakantie te zullen doen, maar het is er niet van gekomen.
‘Zullen we vrijdagochtend koffie gaan drinken in de Pels? Dan ga je gewoon iets later naar school.’ S. heeft dan ’s morgens eerst een doktersafspraak.
‘Het hoeft al niet meer.’
‘Kom op, S. Laten we dat doen.’
‘Mag ik dan ook binnenkort een echte spijbeldag met jou alleen, papa?’
‘Dat is goed, afgesproken. Lijkt mij ook heel erg leuk.’
‘Wanneer krijg ik mijn laptop terug?’
‘Hup naar school jij! Ik bel wel even naar de conciërge om te zeggen dat het niet jouw schuld is dat je te laat bent.’
‘Dag papa.’
‘Dag S.’
Toen ik hem vanmorgen wekte, hulde hij zich in een dreigend stilzwijgen. Iedereen voelde wel aan dat we S. beter met rust konden laten, zodat we zwijgend aan de ontbijttafel zaten.
Toen iedereen naar school was, bleef S. nog dralen. Hij wil toch wel even praten, ‘ook al is dat met jou volstrekt zinloos, papa’.
We gaan samen op de bank zitten. Ik zie een hele kleine, hele boze S. Hij praat zacht en snel, zodat ik hem bijna niet versta en hij kijkt me niet aan.
Hij beklaagt zich dat hij altijd van alles de schuld krijgt, en dat hij de enige in het gezin is die straf krijgt als hij zich misdraagt. Mijn straffen zijn bovendien buitenproportioneel zwaar (hij moet de schade die hij in huis heeft aangericht herstellen om zijn laptop terug te krijgen) en volstrekt onredelijk. Hij kent niet één andere vader die laptops afpakt.
Ik laat hem zijn verhaal doen, en probeer niet met hem in discussie te gaan. Ik vertel dat ik het niet onredelijk vind dat zijn broer andere rechten heeft dan hij: V. is ouder en doet bovendien regelmatig zijn huiswerk, daarom ben ik bij V. minder streng over zijn computergebruik.
S. ratelt nog een tijdje door, maar hij klinkt al minder boos.
‘Waarom ga je altijd met L. naar de Pels en nooit met mij?’ zegt hij plotseling.
‘Je wil zelf nooit mee. Als ik je vraag, zeg je altijd nee.’
‘Dat is omdat L. dan ook altijd meegaat.’
Dat is waar. Het is inderdaad al weer een tijdje geleden dat ik iets alleen met S. heb gedaan. Ik had hem beloofd dat in de vakantie te zullen doen, maar het is er niet van gekomen.
‘Zullen we vrijdagochtend koffie gaan drinken in de Pels? Dan ga je gewoon iets later naar school.’ S. heeft dan ’s morgens eerst een doktersafspraak.
‘Het hoeft al niet meer.’
‘Kom op, S. Laten we dat doen.’
‘Mag ik dan ook binnenkort een echte spijbeldag met jou alleen, papa?’
‘Dat is goed, afgesproken. Lijkt mij ook heel erg leuk.’
‘Wanneer krijg ik mijn laptop terug?’
‘Hup naar school jij! Ik bel wel even naar de conciërge om te zeggen dat het niet jouw schuld is dat je te laat bent.’
‘Dag papa.’
‘Dag S.’
Abonneren op:
Posts (Atom)