maandag 8 oktober 2012

Oh! Darling


In maart 1969 zat ik op de Amsterdamse Montessorischool. In het Hilton hotel aan de overkant van de Willem Witsenstraat logeerden John Lennon en Yoko Ono. Mijn klasgenootje W. - ik zal haar nooit vergeten, ze had prachtige blonde krullen en een licht spottende blik die ik tegelijk intmiderend en onweerstaanbaar vond - wist dat iedereen welkom was op hun hotelkamer op de bovenste verdieping.
Zullen we samen gaan, zei ze op een ochtend. In mijn herinnering hadden we al een paar keer de Rolls Royce van het megalomane zendingsechtpaar staan bewonderen op de parkeergarage van het hotel.
Ik was Beatlefan. Als ik voorzichtig was mocht ik thuis op de mono pick-up van mijn vader zelf hun singletjes opzetten. You can’t do that, een vroege southern-rock pastiche, was een van mijn favorieten. Hoe harder hoe beter.
Ik durfde niet. Ik weet niet meer waarom, maar ik ben niet gegaan. Misschien was ik wel banger voor W. dan voor Lennon en Ono.
W. is wel gegaan. Zij kwam trots terug met handtekeningen en – alweer in mijn herinnering – een tekeningetje van John met opdracht.
Ik heb meer Beatle herinneringen, maar deze neemt een prominente plaats in.
The Beatles hebben eigenlijk alles goed gedaan. Zij zijn die ene kans die niet in getallen uit te drukken is, dat alles op het juiste moment bij elkaar komt. Ze begonnen op het moment dat de jeugd voor het eerst een economische faktor en een afzetmarkt werd. Ze waren een bizarre combinatie van elkaar aanvullende talenten en good looks, en wisten zich te omringen met precies de goeie boeven om dat talent te gelde te maken. Ze zijn op het juiste moment gestopt – zelf denk ik nu dat ze met hun zwanenzang, het licht symfonische Abbey Road, eigenlijk al over hun hoogtepunt heen waren. Ze hebben niet pijnlijk gereünieerd. John is precies op het goede moment gestorven (dit bedoel ik zuiver historisch, het blijft natuurlijk een tragedie) om dit voor altijd onmogelijk te maken.
Soms denk ik wel eens dat Bibian een beetje mijn ‘Beatles’ is geweest. Zij was onwaarschijnlijk getalenteerd en heeft eigenlijk ook alles goed gedaan. Ik denk dat wij elkaar goed aanvulden.
Misschien is zij ook wel precies op het goede moment gestorven. Nu heb ik alleen maar goeie herinneringen en ben ik trots dat ik ‘erbij’ was. Ik kan zonder enige bitterheid haar en onze nalatenschap beheren. Onze kinderen naar school brengen. Misschien zijn wij ook wel op ons hoogtepunt gestopt. Was het alleen maar minder geworden. Waren we doorgebroken met Emma Peel om nog een stuk of wat matige cd’s af te leveren, of bitter geworden omdat we niet genoeg succes hadden met wat we deden. Was Bibian niet gaan schrijven en had ik het – na een stevige midlifecrisis – aangelegd met een in mijn ogen waanzinnig getalenteerde achtergrondzangeres van 21 en-een half.
Abbey Road verscheen iets later datzelfde jaar. Op een verjaardagsfeestje bij W. schuifelden wij op Oh! Darling. Ik herinner me nog het gevoel van trots, actualiteit en opwinding om te mogen luisteren naar, en te dansen op de hipste muziek die ik ooit had gehoord. Op dat moment te leven. En zo was het ook met Bibian.
 

zondag 7 oktober 2012

Sporen


Bibian, Bibian, hoe kan ik je trouw blijven als het leven maar voortjakkert en mij op sleeptouw neemt. Ik wacht op je, denk nog steeds dat je er straks gewoon weer bent. Dat je aan tafel zit met je laptopje open wanneer ik thuiskom met de kinderen, terug uit school. Dat we toastjes met roerei en bieslook maken, en iets anders voor Swip, die daar niet van houdt.
Zal je het echt zijn, of alleen een transparante verschijning, met die droeve glimlach van de foto op het omslag van je boek. De Mona Lisa is er niets bij.
Als je een beetje rond komt zweven heb ik het misschien liever niet. Dan kan ik net zo goed naar een van onze filmpjes kijken. Je mag alleen terugkomen als je het helemaal bent. En je moet ook niet te lang wachten.
We maken namelijk van alles mee. Sinds mijn debuut op je begrafenis heb ik al drie keer in mijn eentje opgetreden. Ik had niet gedacht dat ik dat ooit zou durven. Valentijn is aan zijn blindedarm geopereerd en knapt al weer op, en Swip is zijn iPod kwijtgeraakt. Hij moest en zou hem meenemen op schoolreisje. Ik heb een half uur op hem ingepraat, maar tevergeefs. Hij durfde het me niet te vertellen toen hij thuis kwam. Lulu heeft een nieuwe pyama en mallotjes. E. heeft aangeboden samen met mij door haar garderobe te gaan. Ze is gegroeid; niets past haar meer.
Ik heb foto’s en tekeningen van mijn moeder laten inlijsten en opgehangen. Heel langzaam verandert het huis, veranderen wij, verandert de stad, de wereld. Straks herken je niets meer terug.
Ik ga er van uit dat jij niet meer zult veranderen, als je nog ergens bent. Dat je daar altijd de Bibian zal zijn die ik gekend heb. Eeuwigheid en verandering, dat gaat niet samen.
Je bent zo ondubbelzinnig weg; ik snap niet hoe je het doet. Ben je druk, waar je nu bent, heb je geen tijd meer voor me? Je was altijd al druk. Ik ken weinig mensen die zoveel deden als jij.
Ik voel de ruimte om mij heen hier in huis. Onze ruime, lichte en hoge kamers, en jouw afwezigheid daarin. De tafel waar je niet aan zit, de stoel waar je niet op zit. Je staat niet buiten mijn zichtsveld in de keuken iets uit de ijskast te pakken, ik hoor je niet boven de was ophangen.
Je afwezigheid is drukkend, en suggestief. De dwingende aanwezigheid van een sterke persoonlijkheid, maar dan alleen in potentie. Een ‘bijna’ zijn.
Zou iemand die jou niet gekend heeft dat hier in huis ook zo voelen? Ik denk het niet. Het zijn sporen van jou in mij. Dat is wat er van je overblijft: sporen die nu langzaam maar onherroepelijk uitgewist worden. Indrukken, verhalen. Ik vertel de kinderen over jou, zij vertellen mij over jou. Zo houden we je vast. Delen we je nog een tijdje. We zijn er nog niet klaar voor, om je weg te laten zweven als een Chinese wenslampion.

zaterdag 6 oktober 2012

Priem


Bijna dertig jaar geleden was ik met R. voor het eerst in Spanje. In Barcelona logeerden we in Hostel New York, een tot de verbeelding sprekende naam, maar in feite het allergoedkoopste hotel dat we konden vinden. Geld hadden we niet, net genoeg om te kunnen eten en slapen. Steeds opnieuw verdwaalden we in de binnenstad met zijn lange rechte straten en dwarsstraten, vrijwel zonder diagonalen. New York schijnt er naar gemodelleerd te zijn. Winkeltjes die onze aandacht trokken waren spoorloos verdwenen wanneer we ze opnieuw zochten, om soms op mysterieuze wijze ergens anders weer op te duiken. Drukke straten waar we in de zon op een terras hadden gezeten, waren plotseling uitgestorven, met alle rolluiken naar beneden. Vergeefs probeerden we er de logica van te doorgronden. Catalaans verstonden we niet, we waren ver van huis.
Na een bezoek aan het Miró museum, de beroemde schilder van vrolijke behangmotiefjes, verdwaalden we opnieuw, maar nu in een gigantische verlaten vuilstortplaats in de heuvels rond Barcelona waar het al begon te schemeren. Ruzieënd boven de plattegrond vonden we te voet onze weg terug naar de stad.
We ontdekten het Park Güell met zijn muurtjes van mozaiek in felle kleuren met veel blauw, zagen huizen met rare scheve balcons en kwamen bij de Sagrada Familia, waarvan het middenschip toen nog niet stond. R. zwaaide vrolijk vanuit een hoog torenraam terwijl ik beneden plaatsvervangend hoogtevrees had. Suikertaart in aanbouw. Is dit mooi? Het is in elk geval zo groot en zo veel dat je er niet omheen kunt. Een beetje zoals de verfilming van The Lord of the Rings.
Ik geloof dat het mij te frygisch is, te decoratief, ornamenteel. Eindeloze praltrillers om te verdoezelen dat er eigenlijk geen melodie is.
We aten in de goedkoopste restaurants waar verder alleen studenten kwamen en leerden rose drinken en groene olijven eten.
We kregen een lift naar Cadaqués van twee studenten. Ze klapten een bank naar voren en lieten ons achterin zitten. Zodra we de stad uit waren begonnen ze stevig te blowen. Wij verstonden geen woord van wat ze zeiden en begonnen ons steeds ongemakkelijker te voelen. ‘Chica! Chica!’ zei de bestuurder steeds maar weer, en dan wees hij op R. De ander vroeg haar iets dat wij niet begrepen. Hij haalde lachend zijn schouders op en gaf haar een vriendelijke klap op haar been. Verstijfd van angst zaten we op de achterbank. We hadden nooit in moeten stappen. Onze gastheren waren nu druk in gesprek en leken het vooral over R. te hebben. De bestuurder wees op het dashboardkastje waar de ander een grote priem uit viste. Hij wees nog een keer op R.’s benen en toonde haar grijnzend de priem. Ondertussen zaten ze samen te lachen. Knetterstoned inmiddels. Het was duidelijk dat ons laatste uur had geslagen. We reden nu op kleine weggetjes met nauwelijks nog verkeer. Bij een uitsparing naast de weg stopte de auto plotseling. R. kreeg nogmaals een tik op haar benen en werd gemaand opzij te gaan. De bijrijder nam de priem en stak die ergens achterin zijn stoel. Hij wrikte er een beetje mee, en schoof de stoel toen een heel stuk naar voren. ‘Legs!’ zei hij toen. ‘More legs for you!’
Ze hadden zich zorgen gemaakt of R. achterin wel genoeg beenruimte had.

donderdag 4 oktober 2012

De Ouders


Bibian’s ouders waren heel anders dan ik had verwacht. Ze had me ook nog niet zo veel over ze verteld toen ik ze leerde kennen. Eén keer per jaar onderbraken ze hun permanente zonvakantie op de Canarische eilanden voor doktersbezoek in Nederland en zochten dan meteen hun dochter even op. Ik vond ze eerst wel grappig. Zulke lompe en botte types had ik nog niet eerder ontmoet, ik dacht dat het allemaal maar een soort rare pose was, dat ze het niet echt meenden.
Later nodigden ze ons ook wel eens bij hun uit.
Zodra we er waren namen ze ons compleet over. Voor we het wisten zaten wij achterin een four-wheel-drive met de airco aan en de ramen potdicht, zij voorin mopperend en kettingrokend, en wij als makke schapen, geen idee wat we gingen doen en hoelang dat zou gaan duren, niet in staat vragen te stellen of te protesteren, vechtend tegen de misselijkheid vanwege de sigarettenrook en mijn schoonvaders ‘macho’ rijstijl, met het ongemakkelijke gevoel dat ze ons iets onuitgesproken verweten.
Meestal gingen we dan ergens eten waar zij de bediening slecht vonden, de kaart belacheljk en het eten ‘veel minder dan de vorige keer’. Alles werd voor ons betaald, maar niet van harte. Zo voelde het althans.
Het waren mensen waar niet mee viel te praten of te onderhandelen, en Bibian bezwoer me mijn mond te houden. Zij kende haar ouders goed genoeg om te weten hoe die op kritiek zouden reageren. ‘Dan moesten we het boek maar sluiten’, was de standaard reactie. Dat betekende dat de relatie verbroken werd. En dat wilde Bibian niet. Ze hoopte dat haar ouders uiteindelijk toch redelijke mensen zouden blijken. Dat het allemaal een groot en verschrikkelijk misverstand was. Dat ze het natuurlijk nooit zo bedoeld hadden. En dat het allemaal weer goed zou komen.
Toen onze kinderen geboren werden, dacht Bibian een troef in handen te hebben. Zulke mooie en betoverende kinderen als de onze, daar zouden hun ijzige harten vanzelf van smelten. Van harteloze en ongeïnteresseerde ouders zouden ze veranderen in lieve en belangstellende grootouders. Dan werd er maar een generatie overgeslagen.
Dat gebeurde niet. Ze lieten zich nu wel opa en oma noemen – het zou me niet verbazen als ze elkaar thuis ook zo aanspraken – maar het was inhoudsloos. Ze waren vooral afwezig. De eerste keer dat de kinderen bij ze mochten logeren, ze woonden inmiddels weer in Nederland, kwam Swip huilend thuis omdat opa alleen maar op hem had gemopperd. Valentijn was ook weinig enthousiast over het uitje. Alleen Lulu die nog een peuter was, had het wel spannend gevonden. Daarna mochten ze nooit meer alledrie tegelijk komen. Swip heeft nog één keer bij ze gelogeerd, maar belde ’s avonds al met een huiltje in zijn stem. Toen ik vroeg of ik hem moest komen halen nam opa de telefoon over. Ze gingen aan tafel; er werd opgehangen. Bij thuiskomst bleek dat hij heimwee had gehad. Oma was daar zo boos om geworden dat ze verder niet meer tegen hem had gepraat. Ik was woedend, maar Bibian zag het anders. Zij vond het juist wel goed dat onze kinderen iets zouden meekrijgen van de verstikkende atmosfeer waarin zij zelf was opgegroeid. Haar moeder had soms dagenlang niet tegen haar gepraat zonder dat ze er ooit achter kwam waarom.
En ik moest alweer beloven mijn mond te houden. Haar ouders zouden toch alleen maar het contact verbreken en dat wilde Bibian niet. Althans niet op die manier. Dat zou een slecht voorbeeld zijn voor onze kinderen. Want nog altijd hoopte ze dat het goed zou komen.
Haar vader stierf anderhalf jaar vóór Bibian, zonder ook maar eenmaal te hebben gezegd dat Bibian iets voor hem had betekend. Zuchtend en steunend was hij door het leven gegaan en zo blies hij ook zijn laatste adem uit.
Nu hoopte Bibian dat ze met haar moeder misschien nog tot iets van een verstandhouding zou kunnen komen. Ze deed erg haar best behulpzaam te zijn bij de begrafenis; ontwierp een mooi kaartje en hielp met het uitzoeken van de muziek. Na afloop bood ze haar digibete moeder hulp aan bij het afwikkelen van allerlei zaken. Die wilde daar echter niets van weten. Ze had haar altijd al in de kou laten staan, en nu hoefde het niet meer.
Toen Bibian ziek werd is haar moeder precies twee keer langs geweest, waarbij ze vooral verwijten heeft gemaakt. Ze heeft daarnaast nog hooguit een keer of vier gebeld. Dat waren moeilijke en pijnlijke gesprekken.
Maar nog altijd wilde Bibian niet dat ik me uitsprak. Voor de kinderen. Die hadden immers een oma nodig als zij er niet meer was. Toen het me na een bizar telefoongesprek - waarbij ik meeluisterde – echt te gortig werd heb ik mijn schoonmoeder een boze mail gestuurd. Boos, maar met de uitdrukkelijke uitnodiging de kans te grijpen om nog iets voor haar dochter te betekenen.
Ze is toen nog één laatste keer langs geweest. Bij die gelegenheid vroeg Bibian haar moeder of ze na haar dood mij en de kinderen misschien een beetje zou willen helpen. Daar was oma zichtbaar ontstemd over, maar ze zegde toe het wel eens met haar accountant te zullen bespreken. Daarna vroeg ze haar moeder of die niet samen met haar een therapeut wilde bezoeken. Misschien konden ze zo nog iets van de lucht klaren voor het te laat was. Bij het woord therapeut stond mijn schoonmoeder als door een adder gebeten op, graaide haar jas van de kapstok en trok de deur woedend achter zich dicht.
Dat was de laatste keer dat Bibian haar sprak. Hoewel ze zei dat het haar geen pijn meer deed, zag ik toch wel hoe teleurgesteld ze was toen haar moeder zelfs op haar verjaardag – ze was toen al heel erg ziek - niets liet horen. Geen telefoontje, geen kaartje, geen sms. Niets.
Soms denk ik wel eens dat het Bibian en mij een hoop verdriet en ergernis had bespaard als we ons wél eerder hadden uitgesproken.
Van ‘oma’ hebben we na de begrafenis nooit meer iets vernomen. Ik vermoed dat het boek nu definitief gesloten is.   

woensdag 3 oktober 2012

La Cacerola

 
Toen ik een jongetje was ging ik met enige regelmaat met mijn ouders eten bij ‘La Cacerola’, een klein Spaans restaurant in de Weteringsdwarsstraat. Een gedeelte van de pret bestond uit ergernis over de clientèle. Er kwamen snobs, die de kwaliteit van de kaart niet op waarde wisten te schatten, maar wel de authentiek Spaanse ober amicaal met ‘Sanchez’ aanspraken, iets wat mijn ouders nooit hadden gedurfd. Bekende Nederlanders als Ron Brandsteder en Willeke van Ammelrooy waren regelmatige bezoekers, die met hun te luide tafelconversatie de toch al sluimerende woede van mijn ouders wisten op te wekken.
Ik nam altijd hetzelfde, kinderen zijn nu eenmaal aartsconservatief. Vooraf nam ik de huispaté met stokbrood (in de 60er jaren nog redelijk exotisch) en baby augurkjes, daarna de kip in roomsaus, en toe mokka-ijs in een zilverkleurige met ijsdamp beslagen bokaal met stukjes geschaafde chocolade en een laagje cognac. Hoewel er meer op de kaart stond, was het ondenkbaar dat ik iets anders zou bestellen. La Cacerola was voor mij synoniem met kip in roomsaus.
Mijn moeder maakte het thuis ook wel eens. Haar versie was lang niet slecht, maar toch anders, iets in de redactie van de ingrediënten klopte niet. En nu doe ikzelf nog altijd pogingen die smaak terug te halen.
Vul een hele kip met een paar teentjes fijngehakte knoflook, een takje tijm en een takje rozemarijn. Smeer hem in met olijfolie en bestrooi hem met (liefst gerookt) paprikapoeder, peper en zout. Doe de oven op 200 graden, eerst de ene kant een minuut of dertig en dan omdraaien tot hij helemaal gaar is.
Fruit voor de saus een ui en een teentje knoflook en voeg een ons fijngesneden katenspek toe. Haal de pan van het vuur en bestrooi met gezeefde bloem. Roer tot het brokkelig wordt en giet er dan bouillon bij (blokje groente of kippe, net wat je in huis hebt) tot een dikke saus ontstaat. Voeg een laurierblad toe, een gedroogd chilipepertje, een klein beetje kerriepoeder en een fijngehakte tomaat. Giet er een scheutje cognac en een scheut Pedro Ximenez zoete sherry bij. Als de saus te veel indikt voeg je gewoon wat bouillon toe.
Tegen de tijd dat de kip gaar is maak je de saus af door in stukjes gesneden asperges (uit blik, geen verse) toe te voegen met een scheut van het blikvocht, een klein blikje mandarijnen op sap. En tenslotte een flinke scheut slagroom. Niet meer aan de kook brengen.
De kip besprenkel je de laatste minuten in de oven met een handvol geschaafde amandelen.
Opdienen met rijst geverfd met Koenjit en een salade van rucola, tomaten, rode ui, walnoten, appel en blue stilton met een dressing van honing, balsamico en olijfolie.
Het restaurant bestaat niet meer. Ik heb er met Bibian nog een of twee keer gegeten, toen we net met elkaar waren. Sanchez was er nog altijd, samen met zijn imposante half Spaanse, half Indiaanse vrouw, met haar lange zwarte haar altijd in een vlecht, op afstand de mooiste vrouw van in de zeventig die ik ooit heb gezien. De laatste keer vertelden ze ons dat ze gingen stoppen. Het was mooi geweest. Ik fiets er nog wel eens langs, en altijd hoop ik dan dat het kleine sierlijke uithangbordje er weer hangt: La Cacerola.
 
  

dinsdag 2 oktober 2012

grote liefde



Ooit had ik een korte maar hevige relatie met R. Zij redde mij van een vorige slepende relatie die ik maar niet wist te beëindigen. Ik liep toch al met mijn ziel onder mijn arm en trok vrijwel meteen bij haar in. Ik was welkom. Zij had een dochtertje van twee-en-een-half waar ik ook meteen verliefd op werd.
Wij beleefden een grote liefde. Op papier waren wij de perfecte combinatie. Zij hield van muziek, ik hield van muziek. Zij was een enthousiaste lerares Nederlands met een passie voor literatuur. Ik had zelf ook een goed gevulde boekenkast. Wij hielden allebei van koken en deelden een voorkeur voor de Spaanse keuken. Ik voelde me volmaakt gelukkig in haar ruime woning in de Pijp, en mijn eigen meubeltjes en andere bezittingen pasten naadloos tussen de hare.
Op een dag kregen we ruzie. Ik weet niet meer waarover, iets onbeduidends, maar eigenlijk wist ik het meteen: dit komt niet meer goed. Het lag niet aan de ruzie, maar aan de communicatie. De betovering was verbroken, een ‘grote liefde’ is geen basis voor een relatie. Ik verdrong die gedachte en maakte het weer goed. Maar allerlei kleinigheden die ik tot die tijd niet had willen zien, begonnen mij nu op te vallen.
In bed luisterden wij naar een jazz zender. Die draaide veel ‘Ella’ waar R. dol op was. Ik niet. Ik vind Billy Holliday eindeloos veel mooier, maar omdat ik verliefd was deed ik mijn best ook Ella in mijn hart te sluiten. Een van haar favoriete schrijvers was Thomas Rosenboom. Arnon Grünberg, die net gedebuteerd had met Blauwe Maandagen, vond zij een eendagsvlieg. Het klinkt nu een beetje gratuit, maar daar dacht ik toch echt heel anders over.
Haar moeder was haar beste vriendin, en omdat ik zelf geen ouders had, vond ik dat bijzonder. Maar na een tijdje ging het me toch wel opvallen dat ze elke dag eindeloze telefoongesprekken met haar moeder voerde die haar soms hevig emotioneerden. Toen ik haar moeder ontmoette, begreep ik waarom: ze was doodsbang voor diens dominante en dwingende persoonlijkheid.   
Het werd zomer. We gingen op vakantie; kamperen in Frankrijk, en heel misschien haar broer opzoeken die ‘woonde’ op een camping in Spanje. Dat klonk mij romantisch in de oren. Hoewel onze relatie al scheurtjes begon te vertonen – ik gooide stiekem haar cassettebandjes van Steely Dan uit het raam van de auto, en deed daarna net of ik ze niet kon vinden – begon de reis optimistisch. Gaandeweg werd mij echter duidelijk dat het kamperen in Frankrijk een dekmantel was voor het werkelijke doel van de reis: een bezoek aan haar broer in Spanje, waar haar moeder ook naar toe zou komen. Omdat ik ook wel nieuwsgierig was, stemde ik toe. We kwamen aan op een camping net buiten Valencia met enige duizenden staanplaatsen vol middelbare scholieren en vrolijke muziek de hele nacht door.
Broerlief leefde van de verkoop van zelf geknutselde prullen aan toeristen. Een lieve jongen met een intens trieste en verloren blik. Toen mijn schoonmoeder arriveerde begon hij te stotteren en ontwikkelde hij een zenuwtrek. Ook R. maakte een metamorfose door. Ik was plotseling in de minderheid. Ik was de vijand. Moeder suggereerde dat ik naar deed tegen haar dochter en kleindochter. Kleindochter wilde ineens niet meer op mijn schouders zitten als we langs de boulevard slenterden. Ik kon me niet verdedigen.
Omdat ik bij haar was ingetrokken met de bedoeling er te blijven, had ik mijn eigen appartement aan een vriendin beloofd die de boel al flink aan het overschilderen was. Aan de telefoon in het kantoortje van de camping probeerde ik wanhopig die vriendin aan de lijn te krijgen om alles weer terug te draaien. De terugreis was een stuk minder gezellig. Een grote liefde.



maandag 1 oktober 2012

Dokter


Chemo. Iets anders was er niet. Als het eenmaal is uitgezaaid is dat de enige optie. Opereren heeft geen zin, bestralen ook niet. Hoewel we er niet te veel van moesten verwachten, geen genezing in elk geval, leek het de dokter een goed idee. Een jonge vrouw als Bibian, sterk, gezond – behalve die kanker dan, die kon wel tegen een stootje. Toevallig was er net een nieuwe therapie, een driedubbele gecombineerde chemo, alleen voorbehouden aan de allersterksten, waar goede resultaten mee werden behaald. Wel wat meer bijwerkingen dan bij een ‘gewone’ chemo, maar die konden dan weer onderdrukt met aanvullende medicatie. Trots dat we door de eerste ronde waren gekomen, dat we tot een select groepje uitverkorenenen behoorden, stemden we in met het behandelplan. De therapie bestond uit een wekelijks infuus met een soort van kokende pek. De eerste keer kreeg Bibian 50 procent van de maximaal toegestane hoeveelheid. Hoewel ze er doodziek van werd was de arts positief. Ze kon het hebben. De eerstvolgende keer kreeg ze 75 procent en daarna de volledige kuur. Ik heb Bibian nog nooit zo ziek en ellendig gezien. Ze kon alleen nog kruipen, had overal pijn en kotste alles uit.
In het ziekenhuis werd haar aangeraden maar liever twee keer door te trekken na het plassen. Toen ze een keer een paar druppels urine bij het plassen op haar been morste, ontstonden er kleine brandblaren. Eten smaakte haar niet meer, maar er bleken speciale kookboeken te bestaan met recepten voor tijdens chemotherapie. De chemicaliën tasten namelijk je smaak aan. Lievelingsgerechten worden plotseling onverdragelijk; substantie wordt belangrijker dan smaak, las ik in de inleiding. En inderdaad: wat ik er ook uit kookte, Bibian wilde het niet eten.
Na de eerste kuur hadden we een afspraak met onze dokter.
Hij voelde aan Bibian’s buik, verexcuseerde zich attent voor het feit dat hij al een paar biertjes op had (het was vrijdagmiddag, half zes, ‘kan je het ruiken? ha, ha, ha!’), gaf toe dat het een zware kuur was, maar – hij mocht het eigenlijk niet zeggen, hij volgde nu uitsluitend zijn intuïtie – hij wilde toch wel kwijt dat hij hoopvol was. Hij kneep nog maar eens flink in Bibian’s lever en knikte mij bemoedigend toe. ‘Kleiner!’ sprak hij beslist. ‘Dat gaat de goede kant op.’
‘Hou me ten goede hoor!’ voegde hij er professioneel aan toe.
Na twee kuren werd er opnieuw een ct-scan gemaakt om definitief te kunnen beoordelen of de chemo aansloeg. Op van de zenuwen zaten we in de wachtkamer. Een belangrijke vergadering was uitgelopen, verklaarde de dokter zijn late komst. ‘Kom mee jongens!’ nodigde hij ons joviaal uit. ‘Dan gaan we snel kijken.’
In zijn spreekkamer startte hij zijn computer op, klikte het programma aan en zapte met ons door een driedimensionale scan van Bibian’s binnenste. Hij zoemde wat in, scrolde eens naar links en ook nog maar eens naar rechts, en mat een grote grijze vlek in Bibian’s lever met zijn digitale lineaal. ‘Helaas,’ sprak hij toen, waarna hij zijn lippen samenkneep om spijt uit te drukken. ‘Het is gegroeid. Eerlijk gezegd wist ik het al.’ Hij had de uitslag al eerder gekregen, een klein toneelstukje opgevoerd, gaf hij toe.
Voor ons bevestigde dat wat we eigenlijk al die tijd al wisten: al zal hij Bibian ook niet kunnen genezen, we moeten zorgen dat we een andere dokter krijgen.