dinsdag 30 september 2025

 


Honger 

In verband met mijn volgens sommigen afwijkende standpunt inzake de oorlog in Gaza krijg ik soms vragen zoals de volgende: ‘Vind je het uithongeren van kinderen en hun ouders oké?’ Omdat mij ook wel verweten is dat ik in mijn blogs van alles beweer, maar nooit op reacties in ga, zal ik vandaag reageren.
    Nee, ik zou niet snel een lans breken voor het uithongeren van kinderen en hun ouders. Als je het zo simpel stelt, kan het antwoord natuurlijk ook heel simpel zijn. Wat de vraag moeilijker te beantwoorden maakt, is dat er natuurlijk wel meer aan de hand is dan slechte Israëliërs (ook vaak joden genoemd, niet altijd terecht) die onschuldige Gazanen uithongeren. En zelfs over dat uithongeren, althans over de feitelijkheid daarvan is al heel veel te zeggen. Er zijn namelijk ook mensen die beweren dat daar helemaal geen sprake van is, dat het feit dat de Gazanen hun voedselhulp niet krijgen niet aan Israël ligt, maar aan Hamas (hier vaak afgeschilderd als een beweging van romantische verzetsstrijders met modieuze Keffiyeh’s en AK-47’s, een soort hedendaagse variant van de nobele wilde), dat de distributie frustreert of het voedsel inpikt om het voor veel geld aan de Gazanen te verkopen om hun bewapening te financieren. Ik zeg niet dat het waar is, maar ik lees er toch regelmatig over, en er zijn zelfs Gazanen en ex-Hamas strijders die het bevestigen. Vervelend is alleen dat dit niet in het plaatje past zoals wij dat hier graag zien, en dat onze mainstream media graag in stand houden, want er moeten nu eenmaal kranten verkocht. En dat uithongeren past natuurlijk weer perfect in de beschuldiging van genocide aan het adres van Israël.
    Ik wil trouwens best eerlijk toegeven dat ik niet heel veel sympathie heb voor de Gazanen. Wel voor de individuele Gazaan die lijdt onder de rampspoed die haar overkomt, maar als groep hebben ze toch maar in 2006 voor Hamas gekozen, en stonden ze massaal te juichen toen er door Hamas gevangen genomen, soms nog levende, maar ook al vermoorde gijzelaars door de straten van hun steden werden gesleept, of bij tentoongestelde lijkkistjes met vermoorde kindertjes erin. Daar heb ik geen begrip voor, nu niet, nooit niet.
    Ik denk dan ook dat de Gazanen vooral het slachtoffer zijn van hun eigen rampzalige keuze en van de gevolgen daarvan. Hun eigen leiders hebben een agenda waarin het welzijn van de Gazaan niet voorkomt. Die voelen geen enkele empathie voor hun eigen mensen, ze wonen vaak niet eens in Gaza. Ze reizen heen en weer tussen Teheran en Quatar waar ze met andere Islamisten plannen smeden voor hun gedroomde wereldkalifaat. En hoe romantisch dat in de ogen van verblinde rijkeluisdochters als Greta Thunberg ook mag klinken: dat is de hel op aarde. De Islam is geen geloof van de vrede, getuige alleen al de vele fatwahs die er nog altijd uitgesproken worden. 
    En daarom zeg ik: Netanyahu is vast corrupt en een boef, maar laat hij er in godsnaam voor zorgen dat Hamas voor eens en voor altijd wordt uitgeroeid. Dan zijn al die Gazanen (en even onschuldige Israëliërs) uiteindelijk misschien niet voor niets gestorven.
    Maar goed, nu is er dus een twintig stappenplan, opgesteld door een andere boef. Mij maakt het weinig uit uit wiens koker het komt, als het vrede brengt, dan brengt het vrede. Mijn inschatting is dat Netanyahu het plan wel door het parlement zal weten te loodsen, maar dat Hamas het afwijst. De rekening daarvoor zal opnieuw door Israël worden betaald.
     
 

maandag 29 september 2025

 

Genocide

'Dag liefje, ik heb een steen voor je meegenomen die S. speciaal voor op je graf uit Central Park heeft meegebracht, toen hij daar was met L. Het gaat nu weer wat beter met hem, we kunnen het in elk geval goed vinden, alleen praten we maar liever niet meer over Israël. Hij vindt wat de meeste van zijn leeftijdsgenoten vinden, en dat mag natuurlijk van mij. De waarheid zal ooit nog wel eens boven tafel komen. 
    Het lijkt er trouwens op dat de genocide-roepers het pleit nu wel hebben gewonnen. Dat is ook niet zo verbazingwekkend, als je iets maar lang en hard genoeg blijft roepen, wordt het vanzelf waar. Het gaat de anti-Israël lobby er dan ook niet om gelijk te hebben, maar vooral om gelijk te krijgen.
    De consensus is nu dat Israël genocide pleegt op de Gazanen, of misschien zelfs wel op alle Palestijnen. Die moeten allemaal dood of verdreven, zodat Israël hun land kan inpikken, zoals dat ook bij het ontstaan van Israël gebeurde, een daad van kolonialisme, uitgevoerd door Europese joden die daar niets te zoeken hadden, met steun van schatrijke andere joden, die wapens en andere logistiek financierden en achter de schermen aan alle internationale touwtjes trokken om de boel een soort van rechtstatelijk en staatsrechtelijk tintje te geven.
    Ik heb er natuurlijk geen verstand van, maar ik vind wel dat Israël het stom aanpakt met die genocide van ze. In plaats van vanuit de lucht gewoon de hele boel plat te bombarderen of met inzet van tactische kernwapens (wat een geweldig woord is dat toch, uit de koker van Poetin, meen ik, die de jodenhaat trouwens ook al met de paplepel kreeg ingegoten). Kernwapens hebben alleen het nadeel van de radioactiviteit, en zijn dus minder geschikt voor landjepik.
    Ik hoop niet dat je me cynisch geworden vindt, lieverdje, - 
je zou ervan schrikken hoe vijandig mensen tegenwoordig tegenover elkaar staan, zelfs binnen onze vriendenkring, en hoe wantrouwig ze zijn geworden - de wereld is veranderd. Ik was al blij dat jij I.S. niet meer hoefde mee te maken, maar ook daarna is het er niet beter op geworden. Er zijn voorbeelden te over in de recente geschiedenis van geslaagde genocides, en dan heb ik het nog niet eens over die op de Europese joden door de nazi’s.
    Dus je vraagt je af wat Netanyahu - moge hij en zijn nageslacht voor eeuwig worden vervloekt, er zijn weinig staatshoofden die zo gehaat worden als juist hij. Ik kan er niets aan doen, maar ik vind hem op Louis de Funes lijken, en daarom kan ik hem maar moeilijk zo haten als ik weet dat ik zou moeten - bezielt om het zo aan te pakken als hij doet? Niet met bommenwerpers, hij heeft er volgens mij genoeg, maar met een zich eindeloos voortslepend grondoffensief dat nu aan Israëlische zijde al meer dan duizend doden heeft gekost. 
    Daar zijn ze in Israël ook niet blij mee, Netanyahu’s populariteit is ook in de heilstaat zelf tanende. Wij denken misschien dat wij hier in Nederland en Europa de discussie op het scherp van de snede voeren, maar er is geen land ter wereld waarin men elkaar zo graag en zo snel voor fascist of medeplichtig aan genocide uitmaakt als juist dáár. In die zin zijn joden net mensen.
    Enfin, een grondoffensief dus. En dan daarbij de logistieke nachtmerrie om voortdurend enorme aantallen Gazanen te moeten (of willen?) verplaatsen, zogenaamd om ze in veiligheid te brengen, weg uit het strijdgewoel, maar in feite natuurlijk om ze uit te putten, te vernederen, te ontmoedigen en daarna alsnog te vermoorden of te verdrijven. Wie zal het zeggen?
    Ik ben geen militair, heb zoals je weet niet in militaire dienst gezeten, en ik moet het doen met wat ik in de kranten lees of op andere plekken op het net kan vinden. Maar begrijpen doe ik het niet, die genocide van ze. Ze zullen er wel over nagedacht hebben.
    Het is hier boven nog altijd mooi weer, hoewel het niet meer zo warm is. Het is herfst geworden. Ik ga boodschappen doen voor die klote kinderen van ons, niets doen ze, stofzuigen niet, de kattenbak verschonen niet. Tikkies sturen, daar zijn ze goed in. Nou ja, tot de volgende keer maar weer.'        

zondag 28 september 2025

Sibelius

Op het conservatorium moesten wij de vijfde symfonie van Sibelius analyseren. Onze analysedocent, Eugene Sigaloff een vriendelijke maar nogal gefrustreerde Amerikaan met een ongelofelijke haat tegen alles waar zijn land voor stond, ook al sprak hij Nederlands met een onmiskenbaar accent en leek hij uiterlijk enorm op George Bush senior, was een groot bewonderaar van Sibelius, volgens hem de belangrijkste en vernieuwendste componist van de twintigste eeuw. Zelf schreef hij ook symfonieën, hij had er al een aantal voltooid, maar die werden nooit uitgevoerd. Hij had van alles ondernomen, maar niemand wilde er aan. Op mijn verzoek speelde hij in de les een keer een stuk uit een pianoreductie van een van zijn symfonieën, ik herinner me richtingloze muziek met lelijke akkoorden zoals je die ook wel in de arrangementen van jazz standards van moderne big bands hoort.
    Ik hoorde de muziek van Sibelius voor het eerst en probeerde er enthousiasme voor op te brengen, ik denk vooral omdat ik zo met onze sympathieke, miskende analysedocent te doen had. Ik kwam er achter dat Simon Vestdijk van Sibelius hield en een behoorlijk grondige analyse van zijn symfonieën had gemaakt. Sigaloff was onder de indruk van mijn ontdekking en van mijn eigen analyse - ik vond het best leuk om te doen - en gaf me een hoog cijfer. Misschien hielp het dat ik er altijd was en ook altijd mijn huiswerk deed.
    Maar hoewel ik moet toegeven dat die vijfde symfonie goed in elkaar zit - er is ergens een gedeelte waar het heel subtiel van een driekwarts maat in een vierkwarts maat overgaat (of omgedraaid, dat weet ik niet meer) dat echt indrukwekkend is, en het heeft zeker ook een eigen signatuur, het lijkt niet op Mahler of Brahms, je hoort meteen dat het Sibelius is - vind ik het uiteindelijk toch vreselijke muziek. Überkitsch met een hoog Onedin line gehalte. Er is geen thema dat beklijft of meer is dan een simpel deuntje, de harmonieën zijn topzwaar en de instrumentatie is als een Caran d’Ache doos waarvan alle kleurtjes zijn opgebruikt. Ik geloof dat Bernstein, die ook de dirigent is van de uitvoering die ik heb, het geweldige muziek vond. Dat snap ik wel, zelf schreef hij ook - op een paar leuke liedjes uit West Side Story na - lelijke sentimentele muziek die direct aan het gevoel appelleert. Bernstein wist zijn handel trouwens overtuigend te verkopen, het is altijd leuk om hem erover te horen vertellen.
    Veel later had ik kort verkering met een meisje dat ook van Sibelius hield, en dan vooral het vioolconcert. Zij vond dat de mooiste muziek ooit. Omdat we lekker vreeën, probeerde ik dat ook te vinden, en lukte me dat zelfs een tijdje. Maar toen de liefde was verdampt - ik had inmiddels zelfs de partituur aangeschaft - en mijn blik niet langer werd vertroebeld, keerde ik terug naar mijn oorspronkelijke oordeel over de belangrijke Finse componist: lelijke, gemakzuchtige, sentimentele kitsch.
    Ik hoef maar een willekeurige sonate of partita van Bach op te zetten, en al na een paar seconden heb ik genoeg fraaie noten gehoord om de rest van mijn leven mee te kunnen doen. Bedrielijk heldere, Duitse eenvoud tegenover holle Finse overdaad. Dirigentenmuziek.      

zaterdag 27 september 2025

Dialoog

‘Zie ik je ooit nog terug?’
‘Nee, dat denk ik niet.’
‘Wat heeft het dan voor zin om je te missen?’
‘Geen enkele.’
‘En rouwen?’
‘Ook niet.’
‘Hoe vind je dat ik het doe?’
‘Je doet wat je doet.’
‘Maar vind je er dan niet iets van?’
‘Zou dat wat uitmaken?’
‘Nee.’
‘Waarom kom je hier steeds?’
‘Omdat jij hier bent.’
‘Om te bewijzen dat je me niet bent vergeten?’
‘Ook, ja.’
‘Waarom wil je dat zo graag bewijzen?’
‘Omdat ik me schaam.’
‘Omdat je me bent vergeten?’
‘Ja.’
‘Hoe weet je dat ik hier ben?’
‘Omdat ik je zelf heb gebracht.’
‘Maar ik geef nooit antwoord.’
‘Nee.’
‘Toch blijf je tegen me praten.’
‘Tegen mezelf.’
‘En daar heb je mij voor nodig?’
‘Een ritueel.’
‘Weet je nog hoe mijn stem klonk?’
‘Nee.’
‘Hoe mijn haar rook?’
‘Ik weet dat ik me dat ooit herinnerde.’
‘Waarom hield je van me?’
‘Dat weet ik niet meer.’
‘Maar toch zeg je elke keer als je weggaat: dag meisje, ik hou van je.’
‘Altijd.’
‘Maar dat betekent dus niets?’
‘Ik wil het mezelf horen zeggen.’
‘Omdat je het anders niet gelooft?’
‘Misschien. Het zijn in elk geval de juiste woorden.’
‘Vroeger zei je ze ook tegen mij.’
‘Maar toen was je er nog.’
‘Waren het toen dan geen woorden?’
‘Denk je dat ik niet van je hield?’
‘Ik denk niets.’
‘Kan zijn. Dat weet ik niet.’
‘Jij hebt tenminste nog de taal.’
‘Ik ben je niet vergeten.’
‘Meer woorden.’
‘Zijn. Vergeten.’
‘Wat ben je niet vergeten?’
‘Jou.’
‘Tegen wie zeg je dat?’
‘Dat is de vraag.’
‘Weet je nog aan welke kant van het bed ik lag?’
‘We hadden geen vaste plek.’
‘Denk je nog wel eens aan ons?’
‘Dat is onmogelijk. Ik leef nu.’
‘Koester je geen herinneringen?’
‘Ik vertel anekdotes die formules zijn geworden.’
‘Zie je daar beelden bij?’
‘Ik geloof het niet. Ik denk niet in beelden.'
‘Zou je het anders willen?’
‘Nee.’
‘Maar wat is mijn functie dan nog?’
‘Naar me te luisteren.’
‘Denk je dat ik luister?’
‘Dat vraag ik me niet af.'
‘Maar ik antwoord nooit.’
‘Dat hoeft ook niet.’
‘Zodat jij de controle hebt? Het gesprek in de juiste banen kan leiden?’
‘Ik kom omdat ik hulp nodig heb.’
‘Die je nooit krijgt, zoals je inmiddels weet.’
‘Je moet me helpen.’
‘Wie?’
‘Jij. Mij.’
‘Waarmee dan?’
‘Ik kan het niet alleen.’
‘Je bent toch niet alleen?’
‘Nee. Ik ben met Sasja.’
‘Dus je wilt een second opinion?’
‘Ik vraag me soms af wat jij zou hebben gedaan, omdat jij hun moeder 
bent.’
‘En dan kom je hier om daar geen antwoord op te krijgen?’
‘Ja.’
‘Ben je boos dat ik er niet meer ben? Dat je nu alles zelf moet verzinnen?’
‘Ik ben eraan gewend.’
‘Dus eigenlijk hoef ik je helemaal niet te helpen?’
‘Wat zou je willen doen?’
‘Zeg jij het maar.’
‘Ik weet het niet. Wist ik het maar. Soms denk ik dat ik je zou moeten inschakelen, maar ik heb geen idee hoe ik dat zou moeten doen, dus schrijf ik je maar. Jij was altijd zo doortastend, zo handig. Ik voel me verlamd. Kun jij S. niet van de ketamine afhelpen, een kamer regelen voor V.?’
‘…’
‘Waarom zeg je nu niets?’
‘Hoe gaat het met L.?’
‘Ze lijkt op jou.’ 




vrijdag 26 september 2025

Luchter

Ik zit op de bank in de woonkamer van mijn Amsterdamse huurhuis en kijk naar de kroonluchter van messing en kristal die ik voor mijn vijfenzestigste verjaardag van mevrouw Janssen heb gekregen. Het is stil in huis, oudste zoon slaapt, dochter is bij haar vriendje, bij de minste beweging trillen en flonkeren de kristallen hangers aan de luchter, maar nu niet. Pavese heeft het over huurkamers in de stad, je woont er een dag of een paar jaar, en als je weggaat blijven het lege hulzen, beschikbaar, dood; ik denk dat hij zich vergist, hetzelfde geldt voor koophuizen, alle huizen. Ik woon hier nu iets meer dan twintig jaar, langer dan ik ooit op één plek heb gewoond. Ook al is het een huurhuis: het is mijn huis.
    Volgens mijn vriendin R. moet ik witte salie branden in alle hoeken omdat er hier zoveel gebeurd is. En inderdaad: Bibian is hier gestorven, ons kleine gezin heeft turbulente tijden gekend, en dus moet de ruimte schoongemaakt, bevrijdt, geobjectiveerd. 
    Zij zegt het, maar ik twijfel. 
    Bibians dood was een tragedie, misschien wel de grootste ramp die mij is overkomen, maar de manier waarop het ging - hoe wij vrijwel tot op het allerlaatste moment samen het leven vierden, gelukkig met elkaar waren, ons nooit van de wijs lieten brengen door wat anderen vonden of dachten dat je zou moeten doen in zo’n situatie, omdat we eigenlijk behalve elkaar niets nodig hadden en ons ook geen illusies maakten over de dood die komen zou - kan ik moeilijk als iets slechts of negatiefs zien dat ik uit alle hoeken van mijn huis zou moeten verdrijven. Ik wil het liever koesteren.
    En ook de vele conflicten die daarna in deze gehuurde ruimte zijn uitgevochten, waarin de taal zich verknoopte en het zelden ging over waar het werkelijk om ging, dat immers niet uit te leggen is, want voorbij elke redelijkheid, pas werkelijk te benoemen wanneer je jezelf ten volle zou kunnen kennen en aan de ander openbaren en het besef van de onmogelijkheid daarvan, en dan toch steeds weer die strijd, tegen beter weten in, en daarna de pijn, het verdriet maar ook de verzoening - ongetwijfeld hangen ze hier nog, als gestolde emoties, verkleefd met de minuscule stofdeeltjes in de strepen zonlicht - maar hoewel we diepe wonden in elkaars zielen hebben geslagen, zoeken we elkaar toch steeds weer op, houden elkaar op de hoogte, delen een verleden, hebben een verbond.
    Ik geloof eigenlijk niet dat ik dat wil uitdrijven met witte salie, uit angst dat er dan misschien ook iets verloren zou gaan dat juist essentieel is. En als ik hier zo op mijn bank zit en luister naar de geluiden van buiten en de stilte hier in huis, voel ik me op een rare manier verbonden met alles wat hier is gebeurd, een beetje alsof ik van boven naar beneden kijk en mezelf daar zie zitten, een al wat oudere man die zich afvraagt waarom het zo gelopen is, hoe de tijd zo snel kon gaan, op een bank van donkerblauw velours in deze ochtend die maar voortduurt. 
          

donderdag 25 september 2025


Grenzen


’s Morgens vroeg gaat de telefoon, op het display 
 zie ik dat het S. is.
    ‘Papa, het gaat niet zo goed.’
    ‘Nee,’ zeg ik.
    ‘Mag ik vandaag naar huis komen?’
    ‘Heb je ketamine gebruikt?’
    ‘Ja.’ Ik hoor het aan zijn stem, zijn tong is nog half verdoofd.
    ‘Veel?’
    ‘Best wel wat.’
    ‘Ik wil er even over nadenken,’ zeg ik. ‘Ik bel je straks terug, oké?’
    Verdomme, denk ik. Houdt het dan nooit op? Ik heb hier geen zin in. Ik heb er gewoon de energie niet meer voor. Ik stuur een appje naar zijn behandelaar van Fact dat het niet goed met hem gaat. Of ze hem willen bellen. En liefst mij ook nog even.
    ‘Hij had vandaag een intakegesprek met Jellinek,’ zegt de behandelaar even later aan de telefoon. ‘Maar dat heeft hij vanmorgen afgezegd.’
    ‘Niet handig,’ zeg ik. ‘Heeft hij eindelijk zijn intake gesprek, belt hij af omdat hij heeft gebruikt.’
    ‘Ik zal kijken of het misschien online kan,’ zegt ze. ‘Dan moet dat maar zo. Dan moet hij alleen wel wakker zijn vanmiddag.’
    Ik vertel dat hij naar huis wil komen, maar ik dat niet wil. De afspraak is dat hij op vrijdag en zaterdag thuis mag eten en slapen, maar niet door de week, omdat hij dan alles ontregelt. Ik wil dat mijn andere kinderen rustig kunnen studeren en ik heb zelf ook rust nodig.
    ‘Het helpt ook niet,’ beaamt ze, ‘als hij thuis is gebruikt hij net zo goed. Het is goed om grenzen te stellen. Maar hij vertoont wel risicovol gedrag.'
    ‘Ja,’ zeg ik. Als ik de gordijnen in de woonkamer van mevrouw Janssen open doe zie ik dat het een mooie dag is. Blauwe lucht, paar wolkjes alleen. Ik bel S. ‘Je kunt komen eten, maar na het eten moet je weer naar huis. Is dat oké?’
    ‘Is goed.’ Hij bedankt me, zodat ik me nog schuldiger ga voelen.
    ‘Ik begrijp dat je vanmiddag online een intakegesprek hebt. Gaat dat lukken?’
    ‘Ik denk van wel.’
    Hoe kun je dat nou vergeten? wil ik eraan toevoegen, maar ik hou mijn mond. Met een tasje met kleren van gisteren fiets ik naar huis want we hebben een latrelatie. Ik neem me voor niets tegen mijn kinderen te zeggen. Ik wil dat ze naar college gaan, het is al ingewikkeld genoeg voor ze met zo’n broer. Thuis ruim ik een beetje op en ga dan met de Volvo 850 automaat naar J, een oud student met wie ik een album aan het opnemen ben. J. is net zo oud als S. en doet een master in Amsterdam.
    ’s Middags belt S. opnieuw. Hij klinkt wat helderder en vraagt of ik wil deelnemen aan de online vergadering. ‘Nee,’ zeg ik, ‘ik ben aan het opnemen. Is dat erg?’
    ‘Nee, maakt niet uit,’ zegt S.
    ‘Gaat het weer een beetje?’
    ‘Jawel, maar ik kan niet echt praten. Ik zit al in die vergadering.’
    ‘Kom je nog eten?’
    ‘Nee, ik ga naar L.’ L. is zijn vriendin, dat is goed nieuws.
    ‘Doe haar de groeten. Ik spreek je snel. Succes nog.’
    We gaan verder met opnemen, ik speel een gitaarpartij in, probeer het van me af te zetten. Volgens J. zijn we een classic album aan het maken. 
    Ik heb voet bij stuk gehouden, denk ik. Waarom kost me dat zo veel energie? Ik zou me nu goed moeten voelen, waarom voel ik me dan zo slecht? Ik ben ook opgelucht dat hij niet komt. Wat verwijt ik hem nou eigenlijk? Ik denk vooral dat ik soms zo boos op hem ben, dat hij me dingen laat voelen die ik helemaal niet wil voelen. Ik wil van hem houden, ik wil dat het goed met hem gaat. S. 
    

woensdag 24 september 2025

Pianola

Suite für Klavier, opus 25 is de eerste dodecafone compositie van Arnold Schönberg. Hij maakt daarin gebruik van een reeks van twaalf tonen waarin elke noot uit het octaaf (a, ais, b, c, cis etc.) slechts één keer voorkomt in een door hemzelf in een vooraf bepaalde, voor de hele compositie geldende volgorde is gezet. Zo’n reeks is dus geen ‘melodie’ of 'thema', maar uitsluitend het materiaal waarmee gecomponeerd gaat worden. Zo’n reeks wordt door de componist zorgvuldig samengesteld of gekozen (omdat het slechts materiaal is, kun je natuurlijk ook een bestaande reeks gebruiken) omdat het karakter van zo’n reeks - dat weer bepaald wordt door de intervallen die daarin voorkomen - de sfeer of de kleur van de compositie mede zullen bepalen, een beetje zoals bij tonale muziek de toonaard of het toongeslacht (mineur, majeur).
    Eigenlijk was dit de uiterste consequentie en een formalisering van wat Schönberg eerder, maar toen nog intuïtief al deed in zijn muziek, waarin hij intervallen chromatisch opvulde, spiegelde of verticaal als samenklank liet optreden en buiten de wetten en de zwaartekracht van de klassieke harmonie probeerde te gaan. Het hing in de lucht, in de laat romantische muziek werd al steeds meer chromatiek toegevoegd, steeds meer gemoduleerd naar ver van de oorspronkelijke toonaard verwijderde toonsoorten, misschien allemaal wel het gevolg van het idee van het Wohltemperierte Klavier, waarbij het octaaf kunstmatig in twaalf gelijke delen werd geknipt, een onderverdeling die in de natuur niet bestaat, zoals Pythagoras veel eerder al aantoonde.
    Waar de tonaliteit - majeur en mineur toonladders - uit de in iedere toon meeklinkende boventonen is afgeleid, en dus als het ware natuurkundig als superieur verdedigd zou kunnen worden, is het tegelijk misschien nou juist het bijzondere, of zelfs kenmerkende van de mens dat zij in staat is op de natuur te reflecteren en kan besluiten haar eigen regels op te stellen. Tegelijk zou je kunnen argumenteren dat ook in de dodecafone muziek van Schönberg de wetten van de tonaliteit gewoon keihard doorwerken, omdat onze oren nou eenmaal zo zijn geconditioneerd. Alleen al het feit dat deze muziek ons bij een eerste kennismaking in verwarring brengt, betekent in feite dat we haar relateren aan wat we al kennen, aan de tonaliteit.
    Het grappige is dat Schönbergs Opus 25 in gestiek, beweging, versnelling, vertraging, het gebruik van sequensen, toonherhaling, contrasten, dynamiek - eigenlijk alles behalve de noten die hij gebruikt - klinkt als een laatromantische pianosonate, maar dan dus met de verkeerde noten. Mij doet het altijd denken aan de pianomuziek bij de stomme films uit het begin van de twintigste eeuw (Opus 25 is uit 1921-23) waarin grote emoties en hevige contrasten (alles uitvergroot om het voor de kijker woordloos uit te beelden) elkaar opvolgden. 
    Het ging Schönberg ook om die emoties, het was de tijd van het expressionisme, Sigmund Freud had nog maar net het onderbewuste uitgevonden en al onze gesublimeerde, oedipeaanse verlangens konden in deze nieuwe muzikale taal nu eindelijk ook verklankt worden.
    Waar eindeloze, latere en vooral mindere componisten met dezelfde reeksentechniek, maar zonder de lef, de urgentie en de messcherpe muzikaliteit van Schönberg het landschap nog lang wisten te vertroebelen, spreekt uit deze prachtige miniaturen, met niet zonder reden aan het verleden refererende titels als Präludium, Gavotte en Gigue een heel krachtige, uiterst consistente en volstrekt eigen muzikale persoonlijkheid. 
    Ik hoorde deze muziek voor het eerst in de uitvoering van de Italiaanse pianist Maurizio Pollini, grootmeester van het romantisch repertoire (luister naar zijn Beethoven sonates!), maar ook de Canadese Glenn Gould heeft ze zeer fraai uitgevoerd. Die doet dat haast motorisch, alsof hij een pianola imiteert, misschien om zo min mogelijk te interpreteren en de noten zoveel mogelijk voor zichzelf te laten spreken, waarmee hij zich in feite natuurlijk net zo goed aan het subjectieve overgeeft.



dinsdag 23 september 2025

 


Cassette

Mijn carrière als reclamecomponist was weinig succesvol. Begin jaren tachtig werkte ik als huisschilder in het huis van een regisseur van bedrijfsvideo’s. We konden goed met elkaar overweg, hij vond het bandje waarin ik gitaar speelde leuk, en het leek hem een goed idee wanneer ik muziek voor zijn films zou gaan maken. Ik kreeg dan bijvoorbeeld de opdracht om zo min mogelijk opvallende muziek van ongeveer zeven minuten te maken voor een film over Canon lenzen. De film zelf kreeg ik nooit te zien, dat hoefde ook niet en volgens hem zou ik er toch niets aan vinden. Hij vroeg wat ik ervoor wilde hebben. Ik had natuurlijk geen idee maar het leek me belangrijk niet te weinig te vragen, dus zei ik, nadat ik net deed of ik een berekening had gemaakt, dat ik daar zesduizend gulden voor wilde hebben. Exclusief de studiokosten, voegde ik er ik er professioneel aan toe.
    Onmogelijk, zei de regisseur. Het was duidelijk dat dit het verkeerde bedrag was.
    Het kan ook wel voor vier, zei ik dus. Ik had nog nooit ergens zoveel geld mee verdiend en leefde op dat moment van een uitkering, net zoals iedereen die begin jaren tachtig in een bandje speelde.
    Vier? zei de regisseur. Ben je helemaal gek geworden! Je krijgt tienduizend gulden en ik betaal de studio. Met zo’n laag bedrag geloven mijn opdrachtgevers nooit dat jij een professionele componist bent.
    Nee, zei ik.
    Hij keek naar mijn schoenen en trok een briefje van duizend uit zijn portemonnee. Ga eerst maar eens nieuwe schoenen kopen. Hoeveel tijd denk je nodig te hebben?
    Voortaan belde hij me om de paar maanden met een nieuwe klus, steeds voor Canon. De films kreeg ik nooit te zien. Het bedrag werd verhoogd naar twaalf, daarna naar vijftien. Hij betaalde contant, wat mij in die tijd goed uitkwam.
    In welke studio neem jij eigenlijk je muziek op? vroeg hij op een dag. Op de Bloemgracht, zei ik. Daar werk ik altijd prettig.
    Niet goed genoeg, zei de regisseur. Mijn opdrachtgevers van Canon willen de studio zien, ik regel zelf wel wat. Hij boekte ergens in Het Gooi een studio die er uitzag als een bordeel, met gecapitonneerde muren en gedempt licht. We zorgden dat we er iets eerder waren en deden het cassettebandje met de muziek die ik op de Bloemgracht had opgenomen in de recorder. Twee vlotte types met het haar in een staartje en te strakke kleding ontspanden zich op de bank achter de mengtafel. Laat maar eens horen, zeiden ze.
    Wij speelden het cassettebandje af terwijl we net deden of de muziek uit de mengtafel kwam. De regisseur draaide wat aan een knopje of verschoof een van de volumeschuiven. De reclamejongens keken elkaar aan. Niet slecht, zei de ene. Vind ik ook, zei de regisseur.
    Ik weet het niet, zei de andere. Misschien is het slagwerk iets te hard?
    Misschien, zei de andere.
    Jullie moeten nu allebei dood, dacht ik, terwijl ik de andere kant op keek.
    Grappig dat je dat zegt, zei de regisseur, dat is precies waar wij het eerder ook al over hadden. Is het slagwerk iets te hard, of is dat juist goed? Maar nu jullie er ook over beginnen…
    Iets te hard, zei de ene weer.
    Weet je wat? zei de regisseur. Ik zet de volumeschuif van het slagwerk op nul, en dan schuif ik hem langzaam omhoog. Dan moeten jullie maar zeggen wanneer het goed is. Hij zette de cassette opnieuw op, keek veelbetekenend naar de twee op de bank en begon langzaam de schuif omhoog te halen. Omdat de mengtafel niet op het cassettedek was aangesloten veranderde er niets.
    Stop! zei een van de twee na een paar seconden.
    Wat denk jij? vroeg de regisseur aan mij.
    Beter, bevestigde ik.
    Dat denk ik ook, beaamde de regisseur. Toch goed dat jullie zijn langsgekomen, mannen.
    Mooie studio, zeiden de opdrachtgevers.
    De beste, zei de regisseur.  

maandag 22 september 2025

 


Kunst

Bijna alle pogingen om kunst te duiden worden gedaan vanuit het perspectief van de kijker of de luisteraar, de consument die het voltooide werk aanschouwt. Nietzsche zegt dat kunst geen nabootsing van de natuur is, maar het metafysische supplement ervan, dat ernaast wordt opgetrokken met de bedoeling de natuur te overwinnen (dat eerste snap ik nog wel, maar dat tweede?), terwijl de Franse filosoof Raymond Bayer zegt dat elk kunstwerk ons de geschematiseerde en onthechte herinnering aan een bepaalde wilsdaad biedt (bedoelt hij niet gewoon dat een kunstwerk iets is dat ooit door iemand anders is gemaakt?). Ik wil niet bagatelliseren of hen belachelijk maken, maar ik merk dat ik hier als maker, als maker van kunst, als kunstenaar weinig mee kan.
    Ik lees het essay ‘Over stijl’ van schrijfster Susan Sontag, die ik overigens respecteer en als schrijfster hoog heb zitten, maar raak al snel de draad kwijt in haar lang uitgesponnen en in mijn optiek nogal wollig betoog. Mijn oudste zoon die wiskunde studeert, zegt dat echte intelligentie zich kenmerkt door het vermogen ingewikkelde zaken helder en begrijpelijk te kunnen maken, het soort intelligentie dat elke docent idealiter zou moeten bezitten.
    Maar wat Nietzsche en Bayer beweren komt niet in de buurt van waaraan 
ik denk, waar ik me op oriënteer of waar ik me mee bezig houd wanneer ik schrijf of componeer of bijvoorbeeld een eigen alfabet ontwerp voor de hoes van een cd. Tijdens het maken is er hooguit een soort abstract idee van wat het is waar ik mee bezig ben en een verlangen dat idee te concretiseren. Iets heeft mijn aandacht getrokken en het gevoel in mij gewekt dat ik ‘er iets mee moet’, dat het misschien een volgende stap zou kunnen zijn op een weg die ik ooit begonnen ben af te leggen en waarvan ik geen idee heb waar die mij zal brengen. Ja, naar de dood, dat wel natuurlijk, maar ook dat zegt me als concept vrij weinig.
    Meestal heb ik maar een vaag besef van hoe hetgene dat ik aan het maken ben er straks in voltooide staat zal uitzien, en tegelijk laat ik me leiden door een stem die me feilloos vertelt wanneer een onderdeel van het te maken werk klaar is, voldoet aan mijn intuïtieve, maar tegelijk dwingende esthetiek, er wat mij betreft mee door kan en dat ik nu dus - tot nader order - een volgende stap kan gaan zetten.
    Bij een groter werk vertrouw ik er blindelings op dat er ergens in mijn brein een instantie is die zich om de grote lijn bekommert en mij wel zal waarschuwen wanneer ik die uit het oog dreig te verliezen, wanneer onderdelen te lang of te kort zijn of wanneer er ergens iets mist. Tegelijk zijn er natuurlijk eindeloze grotere en kleinere redactierondes waarin het werk zoals het er op dat moment bijligt wordt beoordeeld op de details en hun samenhang. Een innerlijke stem vertelt me dan of iets er wel of niet bijhoort, of het geheel consistent is, waarbij ik strenge normen blijk aan te leggen die ik desgevraagd alleen met de grootste moeite en tegenzin zou kunnen benoemen.
    Mijn gevoel voor esthetiek heeft weinig van doen met smaak, met wat ik zelf als consument mooi of lelijk vind. Ik ben iets aan het maken, leg daarbij een weg af, maar heb allang geaccepteerd dat mooi of lelijk predicaten zijn die voor mij ten aanzien van mijn eigen werk absurd zijn, irrelevant.
    Misschien dat mijn weinig analytische houding ten aanzien van het werk van anderen past bij hoe ik zelf te werk ga. Ik laat me liever verrassen door de onvermoede potentie van wat toevallig op mijn weg is gekomen. 
     
     

zondag 21 september 2025

De sigaar

Met de nieuwe eerstejaars in Groningen begin ik altijd met het expressionisme, Schönberg, Berg en Webern, maar ook Kandinsky en Joyce. Als ik eraan denk heb ik het ook nog over Van Ostaijen (Boem Paukeslag!). Voor de meeste van mijn studenten is dit onbekend terrein, muziek die ze niet kennen en ook niet per se willen leren kennen. Meer en meer - misschien ook omdat het leeftijdsverschil tussen mijn studenten en mij elk jaar groter wordt - heb ik het gevoel dat ik me hiervoor moet verontschuldigen, dat ik erbij moet zeggen dat ik thuis echt niet alleen maar naar muziek van de tweede Weense school luister, maar ook naar Radiohead, MF Doom en Miles Davis.
    We kijken en luisteren naar die prachtige miniaturen van Webern, de 5 Stücke für Orchester, en hebben het over chromatische completering en Klangfarbemusik. Het zijn noten die mij blijven ontroeren vanwege hun buitenissigheid, hun koppige volharding tegen de keer, hun vergeefse schreeuw om aandacht, de evidente zorg van hun componist voor ieder detail, (diens autisme), maar vooral de pure schoonheid van iedere klank. Ik vertel ze dat Webern in 1945 door een Amerikaanse G.I. voor de deur van zijn eigen huis werd doodgeschoten toen hij een lucifer afstreek om zijn sigaartje mee aan te steken dat hij van mevrouw Webern niet binnen mocht roken, omdat ik denk dat anekdotes meestal beter beklijven dan theorie, die ze bovendien net zo goed zelf kunnen opzoeken. De laatste jaren heb ik in mijn lokaal de beschikking over een Digibord, waardoor we nu op YouTube ook naar live uitvoeringen kunnen kijken, in dit geval een van het Franse Ensemble Intercontemporain.
    Aan de meeste van hen is het niet of nauwelijks besteed, het refereert aan niets dat ze kennen, het is muziek waarvan ze het bestaan niet vermoed hadden en waarvan ze de relevantie niet kunnen inzien. Ik voel me een beetje alsof ik op de Albert Cuypmarkt wiskundeboeken sta te verkopen. Waarom doe ik dit eigenlijk nog? vraag ik me vaak af. Ik denk omdat ik heel zeker weet dat zodra niemand meer verbazing en ontroering voor het onbekende kan opbrengen, daar de rust en de concentratie niet mee voor over heeft, dat de wereld dan zal stoppen met draaien. Het gaat niet om Webern of de Tweede Weense school, niet om Kandinsky of Joyce, het gaat om de passie die zij hadden voor wat ze deden, de ogenschijnlijke nutteloosheid van hun werk, de volharding ondanks het onbegrip of het dedain, in de wetenschap iets op het spoor te zijn dat anders was, nieuw was, of in elk geval van hén was.
    Wat ik wil overbrengen is die nieuwsgierigheid, die honger naar het onvermoede, belangstelling en aandacht voor het niet meteen te duiden, te benoemen, omdat ik denk daar je daar uiteindelijk een beter, aardiger mens van wordt, en misschien zelfs wel prettiger oud mee wordt. En dat is belangrijker dan ooit, omdat ik zie dat bij heel veel jonge mensen de onbevangen nieuwsgierigheid, plaats heeft gemaakt voor een doffe, verlammende angst. Angst (en schaamte) om ‘er niet van te kunnen leven’, om buiten de boot te vallen in de markt die onze samenleving heet te zijn geworden, gekneed als zij vanaf het eerste jaar op school al worden om zichzelf als entrepreneur te zien, een cultureel ondernemer, zelfs concurrerend met hun eigen klasgenoten.
    

zaterdag 20 september 2025

 


Avant Garde

Wat is er in componistenland toch gebeurd met de avant garde? Waarom hebben we in ons land tegenwoordig zo’n middelmatige voorhoede? De nieuwe grote namen - zo worden ze ons in elk geval verkocht - lijken wel elk experiment te schuwen, vorm is voor hen een gegeven, iets dat beschikbaar is om te lenen, te klonen, te hergebruiken. Opdrachtgevers verwachten niet anders, nieuwe muziek zien zij als een noodzakelijk kwaad dat zich het best laat bedwingen door het in te klemmen tussen de avant garde van honderd jaar geleden (nog altijd verkocht als nieuwe muziek) met als instructie voor de opdrachtcomponist zich daar zoveel mogelijk toe te verhouden en zo min mogelijk van te onderscheiden; het nietsvermoedend concertpubliek zou eens wakker schrikken.
    En de moderne componist schikt graag in, heeft op school geleerd marktconform te denken, laat zich opzichtig inspireren door de welluidendste onder de modernisten en heeft daar succes mee. Ook de orkesten beginnen ineens weer een beetje vertrouwen te krijgen in de nieuwe aanwas: herkenbare vormen en muzikale gebaren, goed geïnstrumenteerd, prettig in het gehoor liggend, refererend aan hun eigen helden en dan blijken het ook vaak nog aardige mensen, niet te veeleisend of polemisch van aard, dankbaar en genereus. Dat het geen blijvertjes zijn weet iedereen natuurlijk ook wel, maar wat is in onze steeds sneller om haar as draaiende wereld nog wél voor de eeuwigheid?
    Er is natuurlijk nog wel een avant garde - zelfbenoemd, dat dan weer wel - die minder zichtbaar opereert in speciaal daarop ingestelde zaaltjes met series en ad hoc concerten, waar toegewijde en in eigentijdse speeltechnieken gespecialiseerde solisten en ensembles en de daarop toegespitste componisten haast religieus - maar even retro - het oude modernisme opwarmen en cultiveren.
    Beide scholen verdragen elkaar niet goed, hoewel de spelers uit de tweede school vaak voor de broodwinning gedwongen zijn zich te conformeren aan de producten van de eerste.
    Wat is hiervan de oorzaak? Wie het weet mag het zeggen. Vaak wordt er op de bezuinigingen van overheidswege gewezen die een heleboel orkesten en ensembles de nek hebben omgedraaid, maar dat lijkt me te gemakkelijk. Orkesten en ensembles zijn slechts uitvoerende apparaten, en de werkelijk gepassioneerde componist zou zich toch nooit door zoiets triviaals als uitvoeringsmogelijkheden (of beurzen en stipendia) tegen laten houden? Of onderschat ik nu de Nederlandse handelsgeest?
    Het neo-liberalisme? Ja, ik denk dat haar funeste invloed zich tot in het hart van het kunstonderwijs heeft gevreten. Aan de andere kant: een kunstenaar ben je, het is geen beroep of iets waar je les in kunt krijgen. Misschien wel een beetje in de ambachtelijke kant, maar zeker niet in het kunstenaarschap. Om goeie noten te schrijven (zoals Louis Andriessen vaak zei) heb je geen conservatorium nodig. Waarom worden die dan nog zo weinig geschreven?
    Eigenlijk denk ik dat het komt omdat er geen grote, levende, eigentijdse voorbeelden meer zijn op wie we ons kunnen richten. En dan heb ik het niet over succes - de nieuwe neo liberale maatstaaf voor kwaliteit - maar over visie, richting, ideeën en vooral: persoonlijkheid. Geen geleende of aangemeten persoonlijkheid, daar hebben we meer dan genoeg van, maar compromisloze, schijnbaar moeiteloze, vanzelfsprekende oorspronkelijkheid en het charisma om die voor het voetlicht te brengen.     

vrijdag 19 september 2025

 


Symfonie

Ik ben geen symfonicus. Dat wil niet zeggen dat ik niet van orkestmuziek hou, maar het symfonisch repertoire is niet aan mij besteed. Het is me te log, te traag, te zwaar, te horizontaal gedacht en misschien ook gewoon te pretentieus. Omdat ik dit zelf ook raar vind - hoe kan je nou als componist niet houden van het hoogst haalbare, de vorm waarin alles samenkomt, versmelt, de tijd verdicht - probeer ik het steeds opnieuw, thuis, al of niet met de partituur erbij, of in het concertgebouw om de hoek. Mahler 6 (met die hamerslagen, elk jaar de hamer weer iets groter om de krachteloosheid van het gebaar te verbloemen). Ik vind het geen straf om het uit te zitten, maar als ik weer buiten ben denk ik: wat heb ik nou eigenlijk gehoord? Dit is zó groot, hier past alleen deemoed. Een beetje zoals wanneer je op vakantie een kathedraal bezoekt, die zijn ook allemaal hetzelfde en veel te groot naar menselijke maat.
    Symfonische muziek dweept met zichzelf, is altijd nostalgisch, verliest zich in grote gevoelens. Probleem is alleen: die heb ik dus nooit. Als meneer Mahler zich eens wat meer om de fysieke mevrouw Mahler had bekommerd, in plaats van zich symfonisch te verliezen in de idee mevrouw Mahler, dan was ons misschien een hoop ellende bespaard. Eigenlijk is het gewoon fascisme: verheerlijking van de manlijke kracht, expansief, gelovend in een fictief, geïdealiseerd verleden, agressief. Of ga ik nu te ver?
    Ik ben sowieso veel meer geïnteresseerd in de horizontale krachten. Harmonie is voor mij hoogstens het resultaat van wat er in de verschillende stemmen onder en boven elkaar klinkt. Daarom hou ik ook van Bach. Geert van Keulen, mijn orkestratiedocent aan het Sweelinck conservatorium en gediplomeerd symfonicus vroeg mij ooit - bij een leerlingenconcert in de IJsbreker aan de Weesperzijde in Amsterdam - wie mijn lievelingscomponist was. Bach, antwoordde ik naar waarheid. Bach, sneerde hij. Maar welke componist van nu? wilde hij weten. Ook Bach, zei ik toen. Ik had net de sonates en partita’s voor soloviool gekocht met Jascha Heifetz, en je kan mij niet wijsmaken dat dat geen moderne muziek is.
    Misschien is dat ook wel de reden dat ik van Kuifje hou. Kuifje is ook niet symfonisch, Kuifje huldigt de klare lijn, geen vage, versmeltende en overlopende kleuren.
    Eigenlijk alle orkestmuziek waar ik wél van hou is niet symfonisch, maar helder en simpel georkestreerd, een kunst apart omdat je dan dus ook niets kunt verstoppen in overchromatische samenklanken. Ik denk dan aan het vioolconcert van Stravinsky, zijn symfonie in C, of Atmosphères van Ligeti, La Commedia van Andriessen. Muziek geschreven met de houding van kamermuziek, de klank van kamermuziek, maar dan alleen wat groter bezet. Muziek waarbij het - als het goed werk betreft - uitsluitend om de noten gaat, om wat die te zeggen hebben en hoe die op elkaar reageren, elkaar beïnvloeden. Muziek die bovendien aandacht behoeft, actief geconsumeerd dient, omdat je als je even niet oplet zomaar iets gemist hebt, niet muziek waarbij je best wel even de ogen kunt sluiten en afwezig kunt zijn tot je echtgenoot of echtgenote je zachtjes aanstoot voor het applaus. Bravo!!

donderdag 18 september 2025

 


Straf 

In de hoek naast de deur naar onze woonkamer in de hal van mijn ouderlijk huis hing een zwarte, bakelieten telefoon met daaronder een tikkenteller. Het krulkoord dat de hoorn met het apparaat verbond, was net lang genoeg om op de onderste treden van de trap nar de eerste verdieping te kunnen zitten. Wanneer ik daar in mijn slaapkamer in bed lag, kon ik de telefoongesprekken die mijn ouders voerden, hun stemmen versterkt door de akoestiek van de hal, goed volgen.
    Zo ving ik het gesprek op tussen mijn vader en de Israëlische dirigent Avy Ostrovsky die belde om te vragen of hij bij ons kon komen logeren omdat hij het Amsterdamse Concertgebouworkest weer eens ging dirigeren. ‘No Avy,’ hoorde ik mijn vader zeggen, ‘You’re not welcome in our house anymore.’ Aan de andere kant van de lijn klonk wat gesputter, maar mijn vader hield voet bij stuk. Avy Ostrovsky had eerder bij ons gelogeerd. Mijn moeder kende hem uit Israël uit de tijd dat zij daar met mij in kibboets Lahav verbleef. Er logeerden wel vaker mensen uit Lahav bij ons, wanneer die voor werk of vakantie in Amsterdam waren, de kibboets was immers ook altijd gastvrij voor ons geweest. 
    Avy was een charmeur met een nogal dwingende persoonlijkheid, donker haar, geprononceerde wenkbrauwen en een gedrongen postuur, ongeveer een kop kleiner dan mijn vader. Overdag was mijn vader naar zijn werk, maar bij het avondeten vertelde Avy mijn ouders over alle beroemdheden met wie hij had gewerkt en sprak met brede gebaren over het transcendente genie van Beethoven of de gesublimeerde erotiek in de negende symfonie van Mahler. Mijn ouders, die wel van muziek hielden, maar er niet zoveel verstand van hadden, lieten zich graag meenemen door de grote woorden van de succesvolle dirigent. Hij regelde vrijkaarten op de eerste rij, voor mij de eerste keer dat ik gedwongen was een hele symfonie van Beethoven uit te zitten. Ik speelde net een jaar elektrisch gitaar en luisterde naar Hendrix en The Beatles.
    De zomervakantie na Avy’s laatste bezoek aan Amsterdam, toen wij weer eens naar kibboets Lahav in Israël gingen om als vrijwilligers bij de sinaasappelpluk onze bijdrage te leveren aan de opbouw van de nieuwe heilstaat, nodigde Avy ons uit in zijn riante huis in het centrum van Haifa. Hij bezat een imponerende collectie klassieke muziek en een voor die tijd ultra moderne geluidsinstallatie waarop het klonk het ‘alsof het orkest bij je in de kamer stond’, heel wat anders dan de op afbetaling gekochte mono pick-up bij ons thuis in Amsterdam. Vrouw en kinderen had Avy niet, zijn drukke werkzaamheden lieten dat niet toe.
    Vanaf de dag dat we bij Avy logeerden, kreeg mijn moeder last van hoofdpijn, waardoor mijn vader en ik overdag meestal met z’n tweeën de stad ingingen. In de intense, drukkende hitte sleepten wij ons van café naar café om cola met ijs te drinken. Na lang zeuren had mijn vader toegezegd dat we het album Exile on Main St. van The Rolling Stones zouden gaan kopen op voorwaarde dat ik met hem de berg Carmel zou beklimmen, één van Haifa's bezienswaardigheden. Na een lange klim hadden we een prachtig uitzicht over stad en baai. Mijn vader praatte aan een stuk door, over het verschil tussen een goede en een slechte docent en waarom hij vond dat je nooit vanuit autoriteit zou moeten lesgeven, maar altijd vanuit gelijkwaardigheid, over mijn moeders religieuze gevoelens die hij respecteerde maar niet begreep, hij legde uit waarom het bestaan van een opperwezen hem persoonlijk onwaarschijnlijk leek, uitte zijn ergernis over het opgewonden mediterrane karakter van de Israëliërs en hun onvermogen netjes in de rij op de bus te staan wachten, en vertelde dat hij Avy wel grappig vond, maar ook een opschepper en een praatjesmaker. Hij praatte meer tegen mij dan met mij, een beetje zoals hij dat vermoedelijk ook tegen zijn leerlingen deed. Van mijn kant beloofde ik hem het komende jaar beter mijn best op school te zullen doen, nadat ik dit jaar voor het eerst was blijven zitten, een loze belofte, zoals zou blijken, maar wel precies wat mijn vader wilde horen.
    De volgende dag zou ik met hem naar een grote platenzaak in het centrum gaan die Avy ons had aanbevolen, maar toen mijn vader me kwam wekken, bleek dat we iets anders gingen doen.
    ‘We gaan naar het ziekenhuis,’ zei hij.’Er is iets niet goed met je moeder.’
    ‘Vanwege die hoofdpijn?
    ‘Nee, iets anders.’ Ik zag aan zijn gezicht dat hij zich zorgen maakte.
    ‘Wat dan?’ wilde ik weten, maar hij antwoordde alleen dat ik moest opschieten.
    Mijn moeder was nerveuzer dan anders, maar Avy verzekerde haar dat dat nergens voor nodig was. ‘These things happen all the time, I’m sure it’s just nothing.’
    In de taxi naar het ziekenhuis begreep ik dat mijn moeder een knobbeltje op haar borst had. Mijn vader kon het ook voelen. ‘We nemen gewoon het zekere voor het onzekere, het is vast niets.’
    ‘Maar wat is het dan?’
    ‘Niets,’ antwoordde mijn moeder.
    ‘We willen allen zeker weten dat het niet iets ernstigs is.’
    ‘Iets ernstigs?’
    ‘Nou ja,’ vulde mijn moeder aan, ‘dat het geen borstkanker is.’
    ‘In elk geval zijn we er heel op tijd bij.’
    Ik durfde niet goed te vragen of het lang zou duren in het ziekenhuis, we zouden immers Exile on Main St. gaan kopen. Terwijl mijn vader voorin een nietszeggend gesprek met de chauffeur voerde die nauwelijks Engels sprak, zat ik met mijn moeder op de achterbank. Ik pakte haar hand, voelde aan haar trouwring, wist niet wat ik moest zeggen.
    ‘Wat gaan ze doen?’ vroeg ik mijn vader toen we samen in de aangenaam koele wachtkamer achterbleven.
    ‘Ik weet het niet.’ Hij pakte een tijdschrift van een tafeltje naast hem en legde het weer terug. Ik keek naar de klok. Twee verpleegsters rolden een bed met een stevig ingesnoerde, angstig kijkende oude man aan een infuus voorbij. ‘Denk je dat we die elpee nog gaan kopen?’ Mijn vader antwoordde niet, keek de andere kant uit. Er verstreek een half uur, drie kwartier, een uur. Van tijd tot tijd opende de deur waarin mijn moeder met een jonge arts was verdwenen en kwam er een verpleger tevoorschijn.
    ‘Denk je dat het nog lang gaat duren?’ Mijn vader haalde zijn schouders op. Hij stond op en liep naar het raam dat uitkeek op een binnentuin met palmbomen, grind en hier en daar een bankje. Tegenover mij kwam een zwaar opgemaakte Arabische vrouw zitten die een appel begon te schillen; met alle macht probeerde ik haar blik te ontwijken.
    Na anderhalf uur kwamen mijn moeder en de jonge arts weer terug. Ik vond dat ze een vreemde blik in haar ogen had, maar ze glimlachte geruststellend naar mij. De arts deed kort verslag van zijn bevindingen aan mijn vader. Hij had een kwaadaardig gezwel geconstateerd en raadde ons aan zo snel mogelijk terug naar Nederland te gaan, naar het Anthoni van Leeuwenhoek ziekenhuis, waar ze volgens hem de beste specialistische hulp op het gebied van borstkanker hadden.
    ‘Ik wist het!’ zei mijn moeder toen we buiten op de taxi stonden te wachten. ‘Het is mijn eigen schuld. Hoe kon ik zo stom zijn?’
    ‘Welnee, doe niet zo idioot. Je bent gewoon overstuur. Je hoorde toch wat die dokter zei? Ze kunnen ons daar zeker helpen. Het komt allemaal weer goed.’ 
    Mijn moeder leek hem niet te horen. ‘Het is mijn straf,’ hield ze vol. ‘Dit kon niet uitblijven.’
    In de taxi werd weinig gezegd. Toen we uitstapten zei mijn moeder plotseling dat ze niet terug naar Avy’s huis wilde. ‘Ik wil liever naar een hotel.’
    ‘Maak het nou niet zo ingewikkeld,’ zei mijn vader. ‘Ik ga vanmiddag een vlucht proberen te boeken. Ik heb geen zin om ook nog een hotel te moeten zoeken.’
    ‘Ik wil niet terug naar Avy,’ hield mijn moeder vol. ‘Ik leg het je nog wel uit.’
    ‘Je had beloofd dat we naar een platenwinkel zouden gaan.’
    ‘Godverdomme,’ zei mijn vader. Het was bloedheet en we waren alledrie veel te warm gekleed. ‘Je moeder heeft borstkanker en jij begint over een elpee?’
    ‘Je had het beloofd.’ Ik had dorst en we hadden ook nog niet geluncht. Waarom moest mijn moeder nou net vandáág kanker krijgen?
    ‘Gaan jullie maar,’ zei mijn moeder. ‘Klaas heeft wel iets leuks verdiend. Misschien kunnen jullie meteen naar het El-Al kantoor om een vlucht te boeken. Ik red me wel. Ik denk dat ik even op bed ga liggen.’
    Terug in het appartement bleek Avy er niet te zijn. Mijn moeder was zichtbaar opgelucht. ‘Ik begrijp niet wat je ineens tegen die man hebt,’ zei mijn vader korzelig. We aten een boterham, waarna mijn moeder ging slapen en ik met mijn vader in een taxi naar de platenzaak ging.
    ‘Het komt wel goed,’ zei mijn vader. ‘We zijn er heel op tijd bij.’
    Ik knikte. ‘Denk je dat ik Exile on Main St. straks op Avy’s pick-up mag draaien?’ Dolgelukkig liep ik even later naast mijn vader met het album in een plastic tas. Het bleek dat er de volgende dag al een vlucht terug naar Amsterdam was. Dat onze vakantie voortijdig werd afgebroken vond ik niet erg, alleen met mijn ouders in Haifa was er voor mij weinig te beleven.

woensdag 17 september 2025

Al-Quds

‘Het regent of miezert al een paar dagen, lieve schat, maar toch had ik de behoefte om je even  te komen 
opzoeken, al was het maar om te zien of de roos er nog staat die ik voor je had geplant. 
    Aan het balkon aan de overkant van ons huis hangen tegenwoordig naast elkaar een regenboog- en een Palestijnse vlag, ik denk online besteld door de geëngageerde, liberal arts and sciences studerende meisjes die daar een door papa en mama voor ze aangeschaft appartementje bewonen. From the river to the sea, is het adagium en ik vind het een mooie slogan. Ik ben er geweest zoals je weet, ik heb die rivier gezien, in de dode zee gedreven, in die zee gezwommen, zowel de Middellandse als de Rode. Ook in Gaza ben ik geweest, waar toen nog niet zoveel te doen of te zien was, geen torenflats in elk geval die ze nu weer neerhalen op zoek naar Hamas strijders. Ik was met mijn ouders op weg naar Sharm el Sheikh, dat nog maar net op Egypte was veroverd, helemaal in het uiterste zuiden van de Sinaï, vanwaaruit het Egyptische leger met grote kanonnen - ik heb ze gezien, ze stonden er nog - Israël de scheepvaart op de Rode zee belette. Israël veranderde het in een toeristische attractie, die Egypte in 1982 dankbaar overnam. Tegenwoordig is het zelfs een resort, maar ik zal er nooit meer komen. 
    Massada heeft in Israël misschien het meeste indruk op me gemaakt; vanwege de verpletterende schoonheid van het landschap, maar meer nog vanwege de geschiedenis, het was het laatste joodse bolwerk tegen de Romeinen, niet eindigend in overgave, maar in een collectieve zelfmoord die zelfs de Romeinen shockeerde. En ik begin te vrezen dat de geschiedenis zich wel eens zou kunnen gaan herhalen. Langzaam maar zeker begint het net zich te sluiten: de wereld wil geen joodse staat, geen joden hier, geen joden daar. Met from the river to the sea wordt natuurlijk geen twee-statenoplossing bedoeld, het gaat om één Palestina met Al-Quds als Islamitische hoofdstad. Dat is waar al die bevoorrechte jongens en meisjes met hun blauw geverfde haar en hun Palestijnse vlaggen van dromen, als ze het niet te druk hebben met hun decaf frappucino’s en hun vegan bagels, dat is waar de wereld nu behoefte aan heeft, zo wordt ons dagelijks verteld. Het klimaat? Palestina. LGBTQ+ rechten? Palestina. Het grootkapitaal? Palestina. Het maakt niet uit waarvoor of waartegen er wordt gedemonstreerd, overal domineert diezelfde lelijke, agressieve vlag. 
    Er is natuurlijk meer kwaad in de wereld, hier of daar is er wel eens eerder een onfortuinlijke minderheid uitgemoord of verdreven, maar geen genocide die zo tot de verbeelding spreekt als die van Israël op de Palestijnen. In die zin zijn we niet zo heel veel opgeschoten in de afgelopen eeuwen, hebben we nog altijd behoefte aan grote, verbindende verhalen met een religieuze connotatie.
    En misschien staat het ondenkbare wel te gebeuren als niemand meer vindt dat het bestaansrecht heeft en bereid is het te verdedigen: de vernietiging van de staat Israël, een volgende diaspora, of misschien wel de totale en definitieve oplossing van het jodenprobleem. En dan daarvoor in de plaats een nieuwe, trotse, kleine Islamitische staat met een zelfverzonnen, eeuwenoude geschiedenis, geleid door Hamas. En daar houdt de droom natuurlijk niet op, de plannen voor de grote, beslissende intifadah liggen al klaar, want uiteindelijk moeten we er immers allemaal aan geloven: het wereldkalifaat muß sein. Een foto van de paus die de sleutels van het Vaticaan op een goudomrand, rood kussentje overhandigt aan Mohammed Ahmad Hussein, de grootmoefti van Al-Quds of een van zijn opvolgers siert straks de voorpagina van elke krant.
    En ook dat zal niet het einde van de geschiedenis zijn. Misschien is het maar goed dat jij dit allemaal niet meer mee hoeft te maken, lieveling. Ik ben er zelf trouwens ook niet leuker op geworden.
    Maar als het echt zover komt, en ik hoop natuurlijk van niet, dan weet ik wat me te doen staat. Dan huur ik een kamer in het Amstelhotel, tegenwoordig in Quatarese handen, met uitzicht op de rivier. Ik zal eerst nog iets lekkers bestellen in het restaurant, want wie op reis gaat moet goed eten, en dan in mijn kamer op bed gaan liggen en drie opgespaarde doosjes Zopiclon - negentig pillen zijn dat - innemen. Aan de Amstel zal het niet liggen, die stroomt wel door. De rekening is dan al voldaan.'  

dinsdag 16 september 2025

 


Checklist

Gisteren kwam een oud student eten. Hij schepte drie keer opnieuw op, dus óf hij vond het heel erg lekker, óf hij had heel erge honger. Hij is denk ik de enige student die ik tot twee keer toe een tien heb gegeven voor een compositie. De eerste keer legde ik hem een fictieve checklist voor en liet ik hem zelf de conclusie trekken:
    Is het werk gelaagd? Beweegt het zich op meerdere niveaus?
    Is het ambachtelijk, idiomatisch? Spreekt er kennis van het gebruikte materiaal uit?
    Is de lengte in overeenstemming met de vorm en/of de inhoud?
    Is het eigen? Persoonlijk? Spreekt er een opvatting of poëtica uit?
    Wordt er gewerkt met contrasten, scherp of geleidelijk?
    Is het consistent of zijn er stijlbreuken?
    Wordt het materiaal goed uitgewerkt en de potentie van het materiaal ten volle benut?
    Plaatst het werk zich in een traditie of zet het zich er juist tegen af?
    Ziet de partituur er professioneel uit? Is het ook zonder aanwijzingen van de componist goed uitvoerbaar?
    Is het tot in de details uitgewerkt?
    Spreekt er gevoel voor pitch, ritme en melodie/harmonie uit?
    Is het fantasierijk? Spreekt er verbeeldingskracht uit? Is er sprake van een eigen consistente klankwereld?
    Is er een goede spanningsopbouw, gevoel voor een spanningsboog?
    Wordt er uit meerdere registers geput, of is het veel van hetzelfde? 
    Is er ritmische variatie?

In werkelijkheid spelen bij de beoordeling van studenten natuurlijk alleen subjectieve overwegingen een rol, nog afgezien van het feit dat zo’n zelfverzonnen checklist in zichzelf al verre van objectief is. Er gaat een verhaal over Beethoven waarin de partituur van een nieuw orkestwerk van hem was kwijtgeraakt. Uit de partijen, die er gelukkig nog wél waren kon een nieuwe partituur worden samengesteld, alleen stonden daar geen dynamische aanwijzingen in. Geen probleem, zei de componist, die schrijf ik er zo weer in, die zijn niet willekeurig, ik weet ze allemaal nog precies. Later werd de originele partituur teruggevonden en bleken er enorme verschillen. Zo is het ook met beoordelingen; die zijn altijd een momentopname, stemmingsgevoelig, weer- en temperatuurgevoelig. Een ieder die dat ontkent, die liegt. En zolang je je dat maar realiseert, is er misschien ook niet zo veel aan de hand. Tegenwoordig mogen we trouwens geen cijfers meer geven, alleen nog V of O. Ik vraag me af of dat een verbetering is.
    Mijn oud student kan niet van zijn werk leven en werkt er dus bij, net zoals de meeste oud studenten. Ik heb ergens gelezen dat meer dan negentig procent van alle kunstenaars niet van haar werk kan leven. De student vertelde dat hij eigenlijk alleen in het maken is geïnteresseerd. Wanneer hij klaar was - hij maakt elektronische popmuziek van hoge kwaliteit - en het werk ineens een product bleek te zijn dat vermarkt moest worden, zonk de moed hem in de schoenen. ‘Ik zet het op Spotify,’ zei hij vrolijk, ‘ik vind namelijk wel dat het beschikbaar moet zijn.’ Daarna ging hij weer iets nieuws maken.
    Hij vroeg mij of ik dat laf van hem vond. Of er niet eigenlijk onzekerheid, of misschien zelfs luiheid uit sprak?
    Ik vertelde hem dat Bibian en ik vroeger een eigen platenlabel hadden. Daar brachten we onze muziek op uit, een enkele keer ook die van anderen. We deden al het voorwerk met veel plezier, schreven fondsen aan, voerden zelfs een boekhouding. Maar zodra de cd’s geperst waren en bij ons thuis werden bezorgd, verloor het onze belangstelling. We waren alweer veel te druk met liedjes schrijven voor de volgende.


maandag 15 september 2025

 


Retro 

Alles is tegenwoordig retro. Uitzondering is misschien de wetenschap, maar daar is niet iedereen blij mee. Universiteiten liggen onder vuur, wetenschappers worden verdacht gemaakt, zeker als ze impopulaire zaken verkondigen. ‘Dat is úw mening,’ zeggen we dan.
    De aarde wordt weer plat, god blijkt toch niet dood, de menselijke soort bestaat uit mannen en vrouwen met ieder een duidelijk afgebakende rol en functie, een kleine groep heeft alles en de rest een heel klein beetje en onze leiders zijn weer daadkrachtig en autoritair. Er is behoefte aan duidelijkheid, en omdat de toekomst altijd ongewis is, is er dus geen behoefte aan toekomst. We houden vast aan wat we kennen, aan wat ooit werkte, in de hoop dat het ook nu nog zal werken of het in elk geval nog even volhoudt.
    De droom was dat machines en later de computer ons leven zouden vergemakkelijken, ons welvaart en vrije tijd zouden schenken, maar in plaats daarvan werkt iedereen juist harder en langer dan ooit, is de mens een functie van de economie geworden waar de economie eigenlijk het huishoudboekje van de mens zou moeten zijn.
    Het systeem is zo dwingend en grotesk geworden, zo onbegrijpelijk ook, zelfs voor de knapsten onder ons, dat een uitweg niet meer voorstelbaar is, behalve dan een radicale uitweg, een totale, alles op losse schroeven zettende herschikking van hoe wij de wereld langzaam maar zeker zijn gaan indelen. Een omwenteling die moeilijk goedschiks is voor te stellen, en waar we dus maar liever niet op anticiperen.
    En zo dendert de trein maar voort naar het einde van spoorrails die we met man en macht net zo lang proberen te verlengen tot het ijzer op is en er geen hout meer is voor nieuwe bielzen.
    Onze kunstenaars, schrijvers en denkers zijn voor de ene helft verworden tot zelfbenoemde dominees die ons met zelfgenoegzaam engagement voorspiegelen wat we allemaal allang weten, wat we allemaal allang vinden of denken dat we moeten vinden in eensgezinde, gestroomlijnde verontwaardiging, een pakket aan meningen, op maat geleverd en met pakkende titels als links of rechts die allang niets anders meer betekenen dan naamgever te zijn van het pakket, en de andere helft sust ons in slaap met pasteltinten, conflictloze, opgewarmde versies van hits uit het verleden, liefst direct inspelend op het sentiment, die uitgeklede, van elke ratio ontdane versie van wat ons dieper en complexer emoveert, mothers little helper, onderhoudend en verstrooiend. Want we hebben het al zo druk. Dat het slecht gaat met de wereld weten we zó ook wel, daar hoeven we in onze vrije tijd niet aan herinnerd te worden, en zeker niet bij een concert waarvan de kaartjes toch al zo duur zijn of in een boek van vele pagina’s lang.
    Het is best snel gegaan, vind ik. Uit mijn eigen jeugd herinner ik me een ander levensgevoel, een ander soort vitaliteit, begeestering, nieuwgierigheid. Dat gevoel en die levenshouding heb ik volgens mij nog steeds. Dat hoop ik althans. Ik droom nog altijd tegen beter weten in, vind het leuk steeds weer iets nieuws uit te proberen, wil niets missen. 
    Ik schrik er wel eens van hoe oud iedereen lijkt te zijn geworden, en precies op de manier waarvan ik mezelf altijd had voorgehouden in elk geval niet zo te zullen worden. Niet alleen mijn eigen generatie, maar ook die paar die na mij zijn gekomen. Blijmoedig berustend in de deprimerende status quo, maar dan met een aangeleerde verontwaardiging en precies de juiste dosis engagement voor een koophuis om de toekomst van je kinderen nog snel even veilig te stellen.  
 

zondag 14 september 2025

Kogel

De Volkskrant ligt op tafel. Een grote foto, zo te zien een röntgenopname van een kinderhoofd met duidelijk zichtbaar een kogel middenin. Gatverdamme, denk ik. Dat zal wel weer over Israël gaan. Nu schieten ze daar ook al gericht op kindertjes, alsof uithongeren al niet erg genoeg was.
    Geïrriteerd blader ik wat door de krant, lees een interview met schrijfster Marente de Moor die de ene grote schrijver na de andere oplepelt om er bij te vermelden dat ze een geheugen als een zeef heeft. Het maakt me niet heel erg nieuwsgierig naar haar nieuwe roman, maar misschien ten onrechte. Ondertussen laat die foto me niet los. Hier klopt iets niet; dat is vermoedelijk wat mijn onderbewuste me wil vertellen, maar de gedachte heeft zich nog niet uitgekristalliseerd. Ik ben moe en mijn hersens werken traag vandaag, maar ik heb me niet vergist, het is een gemonteerde foto, vermoedelijk is er een kogel op een plat vlak gelegd en hebben ze daar het hoofd van kind boven gehouden en dat zo gefotografeerd. De inslag van een dergelijke kogel in een kinderhoofd zou een totaal ander beeld geven. Maar dus wel prominent op de voorpagina van De Volkskrant, net zoals eerder die foto van een uitgemergelde baby. Ze zullen het straks wel ergens op een onopvallende plek rectificeren, maar het kwaad is al geschied: het zijn de joden weer, kindermoordenaars, erger dan de nazi’s, geen volk zo perfide als de joden.
    ‘Godverdomme,' zeg ik tegen mijn jongens die om vijf uur ’s middags in mijn woonkamer in hun onderbroek aan tafel zitten te gamen met het geluid aan, ‘ik wist het wel, van die foto klopt helemaal niets.’
    Ze werpen een blik op de krant die voor ze ligt. 
    ‘Hoezo niet?’ vraagt mijn middelste.
    ‘Dat kan helemaal niet. Je denkt toch niet dat een kogel uit een geweer zo netjes middenin een kinderhoofdje stilhoudt, zodat de fotograaf er een mooi plaatje van kan schieten?’
    ‘Denk jij dat ze in Gaza geen kinderen doodschieten?’ vraagt hij.
    Een draai om je oren, snotneus, denk ik bij mezelf. Ga je eerst eens fatsoenlijk aankleden. ‘Wat is dat nou weer voor een vraag? In elke oorlog worden kinderen doodgeschoten. Het is daar oorlog, weet je wel. Dan vallen er onschuldige slachtoffers.’
    ‘Nou dan?’ zegt hij.
    ‘Wat bedoel je: nou dan?’
    ‘Dan maakt het toch niet uit? Ze vermoorden daar kinderen. Dan doet het er toch niet toe of die foto in elkaar gezet is of niet? Het gaat om het principe.’
    ‘Over welk principe heb je het eigenlijk?’ Waarom gaat hij niet naar huis? Het is godverdomme zondag, de afspraak was dat hij dan weer naar zijn eigen huis zou gaan. Houdt het dan nooit op?
    ‘Dat ze kinderen doodschieten.’
    ‘Denk je soms dat er in Oekraïne geen kinderen worden doodgeschoten?’
    ‘Komop, papa, je moet niet alles zo op jezelf betrekken,’ zegt mijn oudste. ‘Dat jij joods bent neemt niet weg dat Israël echt heel erg fout bezig is in Gaza.’
    ‘En op de Westbank,’ vult mijn middelste aan. ‘En hoe joods ben jij nou eigenlijk helemaal?’
    Ze zeggen het alsof ik een of andere besmettelijke ziekte heb. Als ik joods ben, dan zij toch zeker ook, godverdomme?
    ‘O ja, kun je me morgen twintig euro voorschieten?’ vraagt middelste zoon. ‘Ik heb geen geld om boodschappen te doen.’
    
       

zaterdag 13 september 2025



Hyperfocus

S. heeft Gyros gemaakt. Op vrijdag en zaterdag mag hij thuis komen eten en logeren als hij dat wil, op voorwaarde dat hij geen ketamine gebruikt; thuis niet, maar ook niet ergens anders. De andere dagen moet hij voor zichzelf zorgen. De mevrouw van Jellinek Advies vond het een goed idee. Ik vroeg haar wat S. redelijkerwijs van mij zou mogen verwachten en waar ik volgens haar niet in hoef te voorzien.
    Terwijl ik dit schrijf zit S. op de piano in de hal Light my fire van The Doors steeds opnieuw en uiterst geconcentreerd, noot voor noot uit te zoeken. Moeilijke loopjes en akkoordwisselingen herhaalt hij net zolang tot hij ze in zijn vingers heeft. Dezelfde concentratie - hyperfocus is een beter woord - die hij ook heeft als hij op zijn laptop elektronische muziek maakt, Minecraft speelt of met grafics in de weer is.
    Op een schoolbord schetst de mevrouw van Jellinek Advies de prefrontale cortex en omdat ik haar verteld heb dat ik componeer, noemt ze die de dirigent van S.’ handelen. Die helpt hem met plannen, organiseren, de boel bij elkaar houden, niet in chaos te verzanden. Maar ketamine verdooft en verstoort de signalen die hij van zijn prefrontale cortex krijgt.
    De amygdala, een ander gedeelte van de hersens gaat meer over je instinct en de onmiddellijke bevrediging van behoeften. Ketamine is fijn omdat het alle vervelende prikkels uitzet zoals onzekerheid, depressie of andere pijn. De prefrontale cortex zegt dan: ‘niet doen, is slecht voor je,’ maar de ketamine verstoort het signaal. En als je vaak ketamine gebruikt wordt het signaal steeds langer en heviger verstoord, en neemt de amygdala meer en meer het besturingssysteem over.
    Het is niet de eerste keer dat ik dit verhaal hoor, en ze bedoelt het goed en kwaad kan het niet, maar wat ik eigenlijk wilde horen was hoe ik het beste kan handelen in de complexe en verwarrende situaties waarin ik met S. steeds weer beland, en heel concreet of zij mij kon garanderen dat als ik een keer de moed op zou weten te brengen om nee tegen hem te zeggen, hem de deur te wijzen of te weigeren hem ergens op te komen halen waar hij sowieso nooit naartoe had moeten gaan, hem het zelf maar op te laten knappen, hem zelf te laten verzinnen hoe hij stoned en doodziek de weg naar huis moet vinden om daar dan in zijn eentje maar te moeten zien de dag of de nacht door te komen zonder zijn vader met paracetamol, een warme kruik en kopjes thee en bemoedigende, relativerende woorden waarin de irritatie, de woede en de zorg toch altijd nog doorklinken - omdat ik nou eenmaal ben wie ik ben, en omdat hij mij door en door kent, want sociaal hoogbegaafd en een ongelofelijke radar voor subtekst - of zij mij kon garanderen dat S. er dan de volgende dag nog zou zijn, dat hij dan niet zou doen wat altijd impliciet boven elke dramatische gebeurtenis waarin hij mij tot handelen dwingt hangt, die donkere, dreigende, intimiderende en uiterst manipulatieve wolk die hij alleen bestuurt - ik denk toch met zijn prefrontale cortex, vraag me niet hoe -, dat hij geen voortijdig einde aan zijn jonge leven maakt, in elk geval niet totdat hij Light my fire vlekkeloos onder de knie heeft.  

vrijdag 12 september 2025

 


Wraak 

In de Verenigde Staten is een jongen gearresteerd die waarschijnlijk de moordenaar is van Charlie Kirk, een extreem rechtse influencer, een persoonlijke vriend van president Trump, en een vurig pleitbezorger van het Second Amendment waarin het recht op het bezit van vuurwapens is vastgelegd. ‘Dat moet dan af en toe maar een paar levens kosten,’ zei Kirk zelf, niet vermoedend dat het hem ook zijn eigen leven zou gaan kosten.
    En waarschijnlijk nóg een leven, want ook de jonge dader zal zijn daad met zijn leven bekopen, daar was Spencer Cox, de gouverneur van Utah, de staat waarin de moordaanslag plaatsvond heel duidelijk over. ‘We hebben hem nog niet te pakken, maar we zullen hem vinden en we zullen hem ter dood brengen.’ Zo gaat dat in de Verenigde Staten, an eye for an eye, wraak speelt een grote rol in de nogal primitieve Amerikaanse rechtspraak.
    Tyler Robinson, de vermoedelijke moordenaar werd door zijn eigen vader aangegeven die hem had herkend op foto’s die de F.B.I. had verspreid; een drama in een drama. Ik kan niet anders dan me proberen te verplaatsen in de dader. Wat brengt zo’n jonge jongen - de leeftijd van mijn eigen kinderen - ertoe om zoiets onherstelbaar ingrijpends te doen? Zou hij gedacht hebben ermee weg te komen? Of zou hem dat niet hebben uitgemaakt?
    De perfecte moord plegen (perfect in de zin van dat de dader niet wordt gepakt) is in onze samenleving bijna onmogelijk geworden. Overal hangen camera’s, je kunt geen twintig meter afleggen zonder ergens geregistreerd te worden. Daarbij moet je extreem voorzichtig zijn dat je niets aanraakt of een paar haren verliest, want je DNA zal je verraden. Op het nieuws zag ik een foto van een jongeman met een zonnebril. Hij had toch makkelijk een valse baard en snor op zijn gezicht kunnen plakken? Zijn haar blonderen? Ik las dat hij het vermoedelijke moordwapen vlakbij de plaats delict had gedumpt. Ook niet handig, zou ik zeggen: vingerafdrukken, DNA.
    Ik vermoed dat Tyler zijn daad niet erg goed heeft voorbereid, maar in een impuls heeft gehandeld. Dat hij ontdekte dat Charlie Kirk die dag op de campus zou spreken en dat hij toen dacht: ik schiet hem dood, ik doe het, mij pakken ze niet. Zoiets. En als hij in een opwelling heeft gehandeld, zou dat dan wat uitmaken?
    Tegelijk vraag ik me af waarom ik geen sympathie voor Charlie Kirk voel, maar wel begaan ben met het lot van Tyler Robinson, die ik ook niet ken. Misschien omdat Tyler nog zo jong is, nog een heel leven te gaan had waarin hij misschien nog wel radicaal van opvatting veranderd zou zijn. Wie heeft op zijn tweeëntwintigste het overzicht, kan dan alle consequenties overzien? Het zijn bijna altijd hele jonge jongens die bereid zijn alles op te geven voor het een of andere ideaal. Had ik daar zelf kunnen staan, op dat dak in Utah? Mijn tweeëntwintigjarige zelf? Misschien wel. Wie zal het zeggen?
    Ik voel eigenlijk hetzelfde medelijden dat ik voel voor Dzhokhar Tsarnaev, die samen met zijn broer Tamerlan een dodelijke aanslag pleegde bij de marathon van Boston in 2013 en die nu al twaalf jaar ergens in een dodencel op zijn executie zit te wachten. 
    Ze hadden het een hele tijd ook nog steeds ‘niet’ kunnen doen, maar ergens onderweg kwam het moment dat ze voor hun gevoel niet meer terug konden. Misschien twijfelden ze apart van elkaar nog wel, maar durfden ze dat naar elkaar niet meer uit te spreken. Niemand is op die leeftijd echt zeker van zijn zaak. Hij denkt misschien van wel, overtuigt zichzelf van zijn overtuiging, maar zijn brein is nog in ontwikkeling, hij heeft nog lang niet genoeg levenservaring, weet misschien nog nauwelijks wat compassie betekent, iemand vergeven.
    Het verschil is natuurlijk dat Dzhokhar en Tamerlan onschuldige slachtoffers maakten, terwijl die Charlie Kirk ergens voor stond, iets vertegenwoordigde.
    Beide aanslagen lijken me vooral symptomen van een samenleving die geen samenleving meer is.