Walm
Als ik ’s middags thuiskom nadat ik een vriendin heb geholpen wat spullen te verhuizen in mijn Volvo 850 station automaat, hangt er een dikke, blauwe walm in mijn appartement. Middelste zoon heeft een toastje laten aanbranden. Een van de knoppen van het tosti-apparaat blijft soms hangen, dus moet je er altijd bij blijven staan. In de walm onderscheid ik twee blonde meisjes die ik niet ken aan mijn eettafel tegenover S. die zijn gezicht onder een petje verbergt. Tegelijk gaat mijn telefoon; het is dochter die een ingewikkeld verhaal begint over shifts op haar werk die ze wel of niet mag ruilen en wat ik daarvan denk. In de deuropening onderscheid ik nu ook oudste zoon in een rode boxershort, ik vermoed dat hij net is opgestaan.
De meisjes stellen zich netjes voor, ik dacht eerst dat het vriendinnen van mijn dochter waren, maar ze zijn van de hulpverlening. Ik had eigenlijk gehoopt nog een uurtje aan mijn opera te kunnen werken, maar ik besluit dan maar aan te schuiven. Terwijl de rook optrekt gaat het over een mogelijke detox die wel of niet zou moeten aansluiten op een rehab in de Jellinek. S. blijkt dinsdag een intakegesprek te hebben, maar of hij dan ook meteen wordt opgenomen kunnen de meisjes me niet vertellen. Er zijn overal wachttijden, weet de oudste van de twee.
‘Hij kan hier nog wel een paar dagen blijven,’ leg ik uit, ‘maar niet een paar weken. Ik ben zijn vader, niet zijn behandelaar of therapeut en ik wil die rol ook niet.’
'Goed dat u dat aangeeft,' zegt de oudste.
S. is boos, merk ik. Hij is kortaf op het botte af. Ik vermoed dat hij gisteren toch weer gebruikt heeft, toen ik bij mevrouw Janssen was, maar hij zegt zelf van niet. Hij is in elk geval heel erg laat thuisgekomen. Later zegt hij dat hij vooral boos is omdat hij het nut van dit soort bijeenkomsten niet inziet. Hij krijgt er stress van en het levert helemaal niets op. Dat er overal wachttijden zijn weet hij zelf ook wel.
Maar de meisjes tonen zich optimistisch. Ze vinden het goed dat S. nu alweer vijf dagen clean is. De lichamelijke klachten zijn dan voorbij, leggen ze uit, maar de trek natuurlijk nog niet. Daar is therapie voor nodig, alleen zijn er dus overal wachttijden.
S. zucht van onder zijn petje.
Opnieuw gaat mijn telefoon. Mevrouw Janssen is haar zolder aan het opruimen en wil weten of ik haar kan helpen wat vuilniszakken bij de vuilstort neer te zetten en of ik denk dat ze haar oude printer in de straatboekenkast kan zetten of dat we die met de auto naar de milieustraat moeten brengen. Straatboekenkast, zeg ik. En ik til geen zware dingen, want ik heb last van mijn knieën.
Het oudste meisje vindt dat ik mooi woon. ‘Wat een prachtig huis hebt u, meneer ten Holt.’
‘Ja, he,’ zeg ik geroutineerd, terwijl ik de deur voor ze openhoud.
‘Heel erg mooi,’ beaamt de andere.
Ik heb al zoveel van dit soort meisjes voorbij zien komen, ik probeer hun namen niet eens meer te onthouden.
Ik zie dat Poekie, de kat van middelste zoon die hier voorlopig logeert, zich breeduit op mijn bank genesteld heeft, terwijl huiskat Vlo met een angstige blik vanonder diezelfde bank de kamer in loert. Gelukkig is de walm nu weer opgetrokken.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten