Het corps
Toen mijn vader ergens in de eerste helft van de jaren vijftig van de vorige eeuw in Amsterdam aan het Spinoza lyceum het gymnasium voltooide, had hij geen idee wat hij moest gaan doen met zijn leven. Hij was de jongste van zeven en zijn familie had weinig vertrouwen in hem. Ze vonden hem ongedisciplineerd en niet serieus. Hij zat vooral in de kroeg, café Hoppe aan het Spui, waar hij hoopte een meisje te ontmoeten dat hem leuk genoeg vond om het mee te doen omdat hij op dat gebied nog helemaal groen was.
Zijn ouders raadden hem aan rechten te gaan studeren en lid van het studentencorps te worden. Omdat hij zelf niets beters kon verzinnen schreef hij zich in aan de Gemeentelijke Universiteit, meldde zich aan bij het corps en liet zich kaalscheren zoals je toen als feut geacht werd te doen vanwege de ontgroening. Maar het corps was niets voor hem, het was niet zijn milieu, geld maar geen cultuur, seksistisch en proleterig, hiërarchisch en autoritair. Na een week hield hij het voor gezien, zowel het corps als de rechtenstudie.
Op hun beurt hadden mijn ouders weinig vertrouwen in mij, hun enige zoon. Ze vonden me ongedisciplineerd en niet serieus. Zelf vond ik helemaal niets en had ik geen idee wat ik wilde met mijn leven. Nou ja, ik wilde de muziek in, maar dat vond niemand een goed idee. Toen ik mij aanmeldde voor de studie Theologie - een afleidingsmanoeuvre om mijn ouders tevreden te stellen - kwam een lidmaatschap van een studentencorps niet eens ter sprake. Niet onze cultuur.
En nu heeft mijn dochter haar tussenjaar voltooid, zoals gebruikelijk in de kringen waarin zij zich begeeft, heeft ze zonder veel overtuiging een studie uitgekozen en heeft ze zich, net zo als de meeste van haar vrienden en vriendinnen, aangemeld bij een studentencorps. Haar redenen om dat te doen zijn heel pragmatisch: via zo’n vereniging kun je relatief gemakkelijk een betaalbare kamer vinden - al moet je dan wel in de smaak vallen, er is een ballotage - en dan ben je, inclusief de contributie van de vereniging toch nog altijd goedkoper uit dan wanneer je zelf iets moet gaan huren. Maar daar hoort dan wel een twee weekse ontgroeningsperiode bij.
Ik raadde het haar af: ‘dat is niets voor jou, niet onze cultuur. Wat moet je met die poenerige types? Waarom zou je in Utrecht gaan studeren als je ook in Amsterdam kunt studeren? Van mij hoef je de deur niet uit.’ Maar ze liet zich liever overtuigen door haar oude schoolvriendinnen, maakte mij heel duidelijk dat ik me er verder niet mee moest bemoeien, pakte haar tas in, vroeg om een slaapzak en een matje en vertrok naar Utrecht.
Gisteren belde ze me eindelijk, na een week in een strafkamp (háár woorden) in Limburg te hebben doorgebracht, waarbij ze geen enkel contact met de buitenwereld mocht hebben.
‘Hoe gaat het met je, papa?’ Ze klonk redelijk onaangedaan.
‘Hoe was het? Waar ben je nu?’
Ze was weer terug in Utrecht. Het was behoorlijk heftig geweest, maar ook weer niet zo vreselijk als ze had gedacht. ‘Ik ben kapot, maar ik zit in een leuke groep en dat maakt alles uit. Nu nog vier dagen in Utrecht, en dan is het klaar. Dan kom ik weer naar huis.’
‘God, wat ben ik blij dat ik je aan de lijn heb. Ik was zo ongerust.’
‘Ik moet ophangen, papa. Ik hou van je.’ De verbinding werd verbroken.
Ik ook van jou. Mijn dochter, de corpsbal.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten