zaterdag 8 september 2012

Toonklok

 
Een aantal jaar geleden, ik studeerde nog, bezocht ik de componist Peter Schat in zijn huis aan de Oudezijds Voorburgwal in Amsterdam. Ik was nieuwsgierig naar de mens achter de maker van spraakmakende stukken als De Hemel, Kind en Kraai en de opera Symposion, de bedenker van de Toonklok en de schrijver van een aantal brilliante en vaak zeer geestige essays over muziek en aanverwante zaken.
Ik belde hem op en was welkom om langs te komen. Ik had handgemaakte bonbons meegebracht en dat bleek een goede zet. Ik had wat eigen partituren bij me en was natuurlijk nieuwsgierig naar het oordeel van de meester, maar ik kwam toch vooral om hem te horen praten over wat hem zoal bezighield. Ik heb altijd het idee gehad dat je van het gesprek, de uitwisseling en de anekdote veel meer leert dan van droge lessen. Verhalen blijven hangen en geven stof tot nadenken, feiten ben je meteen weer vergeten. Ik tenminste wel.
Hij sloeg een blik op mijn werk en schoof het snel terzijde. ‘Ah ik zie het al,’ zei hij met lichte teleurstelling in zijn stem, ‘geen Toonklok.’
De Toonklok is een fantastisch concept waarmee je de twaalf tonen van het oktaaf groepeert naar alle mogelijke drieklanken. Zo ontstaan er twaalf ‘uren’ met ieder een eigen intervalkarakter. Moduleren doe je van ‘uur naar uur’. Je kan het zien als een vervolmaking van Arnold Schönbergs idee van de twaalftoons muziek. Zelf noemde Peter Schat het ‘de oplossing van het probleem van de chromatische harmonie’. Enige megalomanie was hem niet vreemd, maar dat hoort ook wel een beetje bij zijn generatie. Denk maar aan Harry Mulisch met zijn malle Compositie van de Wereld.
Voor hem was twaalftoonsmuziek de toekomst. Een evolutionair gegeven bovendien. Het menselijke gehoor zou langzaam maar zeker wennen aan meer chromatische klanken, de kleinere intervallen hogerop in de boventonenreeks.
Ik vroeg hem of hij serieus dacht dat toekomstige bouwvakkers in ‘het negende of tiende uur’ van zijn klok van hun steigers naar de meisjes zouden fluiten. Hij gaf niet meteen antwoord. Volgens mij overwoog hij een fractie van een seconde om toe te geven dat dit natuurlijk flauwekul was. Toen zei hij heel beslist dat hij daar absoluut van overtuigd was. ‘Denk maar aan een jongleur,’ zei hij. ‘Eerst oefent hij met drie kegels, dan vier, etc, steeds komt er eentje bij, en op het laatst kan hij het zelfs met twaalf.’ Heel toevallig had ik de week daarvoor in de Daklozenkrant een interview gelezen met een Amsterdamse jongleur die enige jaren lang, dag in dag uit in het Vondelpark met ontbloot bovenlijf had staan oefenenen. Hij kon er zes in de lucht houden, en met zeven hield hij het soms een paar seconden vol. In het interview vertelde hij dat zeven het absoluut maximum haalbare was. Meer kon wel, maar nooit langer dan een paar seconden. Volgens de legende was er eeuwen geleden in China een meester geweest die het met acht had gekund. Jongleren met meer kegels was gewoon niet mogelijk.
De middag vloog voorbij en de bonbonnetjes raakten op. Ik kan zelf helemaal niets met de Toonklok, en jammergenoeg – of misschien wel gelukkig – heeft het concept geen school gemaakt. Toch heeft Peter Schat er wel degelijk een aantal prachtige en zeer persoonlijke stukken mee gemaakt.  

2 opmerkingen:

  1. ahhhhhhhh harry mulisch
    ook al weg jammer
    eigengemaakte bonbons
    wat ben je toch
    een attent mens

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Ha Klaas, heb je daar ook nog zijn 'uren' in de glas-in-loodramen op zijn zolder gezien? Ik ben erg benieuwd wat daar nu van geworden is. Ik heb nooit zoveel op gehad met de Toonklok, maar toen ik een keer bij Peter Schat die ramen zag, vond ik dat heel ontroerend. Ik besefte hoe die man inderdaad een eigen wereld had gecomponeerd die onder meer daarin vorm kreeg. Dat is trouwens erg opvallend aan de componisten die zo bezig zijn geweest met het ontwerpen van toonsystemen: Schönberg, Schat, Stockhausen - je ziet die ordeningsdrift op allerlei manieren terug. Stockhausens huis was trouwens ook seriële wereld op zich. Hij heeft er ook wel eens over geschreven, dat hij dat huis in Kürten in twaalf verschillende niveau's had ingedeeld (ik heb het niet nageteld toen ik daar was, ik was vooral compleet ondersteboven van zijn wc die pontificaal voor een ruit van onder tot boven was gepositioneerd zodat je vanaf de toiletpot fantastisch uitzicht had op een soort van oerwoud in zijn tuin). En Schönberg ontwierp zelfs eigen kaartspellen, ik kreeg onmiddellijk de associatie met al die Maria Montessoridozen, kralenrekken, schuurpapieren letters, roze torens, duizendrollen en veterramen waarmee we groot zin geworden. Pioniers blijven toch altijd onverbeterlijke zelfbouwkunstenaars!

    BeantwoordenVerwijderen