zondag 7 juni 2020
De prins en de zegelring - Afl. 80
Klaas ten Holt
Hoofdstuk 28 - Waarin Luitenant-Generaal Agamemnon van Blitz de held van de dag is.
Er hangt een vreemde stilte over de binnenplaats van kasteel La Roche. Alle ogen zijn eerst gericht op de man die zojuist door prins Ivar als Thom de la Roche is aangewezen. Ook diegenen die niet op de hoogte zijn van het verhaal van de verdwenen tweelingbroer voelen dat er iets merkwaardigs aan de hand is. Het publiek houdt de adem in en kijkt dan verwachtingsvol naar ridder Willem die nog geen woord heeft gesproken.
‘Grijp die indringer!’ brult hij tenslotte, wijzend op Thom, maar het klinkt niet erg overtuigend. Er gebeurt niets. ‘Grijp hem!’ brult hij nog een keer. Het is windstil. Alleen de vogels kwetteren vrolijk en onbezorgd alsof het hun allemaal niet aangaat. De ridder trekt zijn zwaard. ‘In dat geval zal ik zelf wel afrekenen met die bedrieger,’ zegt hij en doet een stap naar voren.
‘Wim...’ zegt Thom.
‘Ik heet Willem!’ schreeuwt zijn broer. ‘Ridder Willem!’
‘Willem.’
‘Uit de weg jullie!’ snauwt de ridder tegen de mensen om hem heen. Haastig doen die een paar passen naar achteren om ruimte te maken, zodat een open cirkel zich rond de twee mannen vormt. ‘Verdedig je Thom,’ roept de ridder tegen zijn oudere broer.
‘Kom Willem,’ zegt deze echter vriendelijk, ‘je denkt toch niet dat ik met mijn eigen broer ga vechten?’
‘Als je leven je lief is.’
‘Geen sprake van. Maar waar is je bruid? En wat doet dat lelijke schavot hier op de binnenplaats?’
Ridder Willem is niet in staat te antwoorden. Hij schuimbekt zowat van woede en frustratie.
‘Ridder Thom! Lang leve ridder Thom!’ roept iemand.
‘Wees verstandig, broerlief, en doe dat zwaard weg. Het is een feestdag! Kijk om je heen: de lente is begonnen.’
‘Hou je mond,’ snauwt Willem. ‘Je bent mijn broertje niet, die is jaren geleden verdwenen... dood... weg!’
‘Wim...’
‘Willem!!’
‘Leg je wapens neer, heer Willem,’ zegt Ivar vanaf het schavot, ‘en geef je over aan de échte heer van la Roche!’
‘Ja, geef je over, schurk!’ brult iemand.
Woedend draait Willem zich naar de spreker. De menigte deinst achteruit.
‘Doe dat zwaard weg Willem,’ zegt Thom ernstig, ‘er heeft hier al genoeg bloed gevloeid.’
‘Eén van ons moet sterven vandaag,’ zegt Willem. Zijn woorden weerkaatsen tegen de hoge leistenen muren die de binnenplaats omringen. ‘Eén van ons is hier te veel.’
‘Heren,’ zegt de oude abt van Orval terwijl hij de kring instapt.
‘Bemoei je er niet mee,’ waarschuwt Willem de geestelijke. ‘Dit is tussen mij en mijn broer.’
‘Ik bid u...’
‘Achteruit eerwaarde.’ Willem doet opnieuw een stap naar voren.
‘Verdedig je, Thom!’ brult hij zijn broer toe.
Thom bekijkt hem met een blik van intens medelijden.
‘U moét zich verdedigen heer,’ zegt Ivar bezorgd, ‘dat bent u aan uw afkomst verplicht.’
‘Mijn afkomst?’ zegt Thom zacht.
‘Ja natuurlijk: ridder Thom, zoon van ridder Theodor, heer van La Roche, drager van de zegelring.’ Ivar haalt de ketting met de ring van onder zijn vest vandaan en werpt die de ridder toe. Deze vangt hem op en bekijkt hem met een verbaasd gezicht.
‘De ring,’ mompelt hij. ‘Mijn vaders zegelring. Maar...’
Ridder Willem wordt nóg bleker. ‘Grijp die indringer!’ roept hij luid terwijl hij woedend met zijn zwaard naar Ivar zwaait. Niemand doet echter iets.
‘Neem me niet kwalijk dat ik mij nog niet heb voorgesteld,’ zegt de prins rustig, ‘Mijn naam is Ivar, prins der Nederlanden. Ik ben hier gekomen om mijn broer en zijn Normandische bruid op te halen, die jij hier in de kerkers had opgesloten.’
‘Dat zal je niet lukken Nicolò... Ivar!’
‘Toch wel heer Willem. Ik kan u verzekeren dat Prins Jarik en gravin Renée op dit moment al een heel eind buiten de muren van het kasteel zijn.’
De ridder staart hem verbijsterd aan. ‘Is dat waar Matthis?’ roept hij dan.
‘Ik... het is...’ stamelt deze.
‘Nou?’
Matthis durft zijn meester niet aan te kijken. ‘Het schijnt zo, heer,’ zegt hij met hese stem.
‘Leugenaars! Indringers! Bedriegers!’ roept ridder Willem, die niet meer weet hoe hij het heeft. Hij doet nog een stap in de richting van zijn broer. ‘Hier zul je voor boeten, broertje,’ sist hij. ‘Complotten smeden achter mijn rug. Ik wist het wel: jij en Matthis. Niemand kan ik meer vertrouwen.’ Hij kijkt naar de uitdrukkingsloze gezichten om hem heen. ‘Verdedig je,’ roept hij weer.
Thom kijkt hem aan.
‘Ridder Thom,’ zegt Ivar opnieuw, ‘u moét zich echt verdedigen. U hebt niet voor niets tien jaar geleden die ring uit het raam geworpen.’
‘Tien jaar,’ zegt Thom zacht. ‘Een kinderstem... een lied... onder mijn raam...’
‘U heeft toen iets in werking gezet dat nu niet meer terug te draaien is, en dat wilde u toch ook?’
‘Ik weet het niet. Ja, ik denk het wel.’
‘Heer,’ zegt een oude man, ‘Ik heb uw vader nog gekend. U moet nu eindelijk afrekenen met uw broer, dat is uw plicht. We hebben lang genoeg onder die schurk geleden.’
‘Mijn broer is geen schurk.’ zegt Thom fel. ‘Hij heeft misschien fouten gemaakt, maar een schurk is hij niet. Ik sta niet toe dat...’
‘Wanneer word je eindelijk eens wakker, broertjelief,’ zegt Willem minachtend. ‘Je hoort toch wat ze zeggen? Wat ze altijd al achter mijn rug hebben gefluisterd. Kom, genoeg gesproken: verdedig je liever.’
zaterdag 6 juni 2020
De prins en de zegelring - Afl. 79
Klaas ten Holt
Hoofdstuk 27 (slot)
‘En die aanslag op Willem,’ vraagt de kok aarzelend, ‘denk jij dat die gaat lukken…?’
‘Ik weet het werkelijk niet,’ zegt Ivar. ‘Om je de waarheid te zeggen...’
‘Zeg maar niets,’ zegt de kok vlug.
‘Daarom is het ook zo belangrijk dat we Thom veilig het kasteel uit krijgen,’ zegt Ivar terwijl hij opstaat en een theedoek om zijn hoofd knoopt. ‘Op hoop van zege dan maar!’
‘Zet hem op Stupido!’ roept de kok hem na.
Ivar doet de keukendeur achter zich dicht en loopt de gang door naar de centrale hal. Hij heeft zijn kraag hoog opgezet en hij probeert zoveel mogelijk in de schaduw te blijven. De hal is verlaten. Vreemd, denkt hij bij zichzelf. Wanneer hij de gang naar de binnenplaats inslaat, krijgt een van de wachters hem in de gaten. ‘Vooruit, opschieten,’ roept die boos, ‘probeer je je soms te drukken?’
‘Nee,’ stamelt Ivar. ‘Wat is er dan?’
‘Heb je het niet gehoord? Er is brand in de hooischuur, iedereen moet helpen blussen, opschieten jij! Hup! Doorlopen!’
Brand in de hooischuur? denkt Ivar vrolijk, terwijl hij de verlaten binnenplaats oversteekt. Wie zou dáár nou achter zitten...
De timmermansknecht staat hem bij het schavot al op te wachten. Snel schieten ze de deur naar Willems vertrekken in. Ivar voelt zich merkwaardig licht in de benen en probeert zijn opkomende hoofdpijn te negeren.
Voor de timmermansknecht lijkt het een routineklus te zijn. ‘Eens even kijken,’ zegt die als ze in de werkkamer van de ridder staan. ‘Er moet hier toch ergens een trap naar boven zijn?’
Matthis heeft ondertussen in de gaten dat het met de brand nogal meevalt. Die kunnen ze zonder hem ook wel aan. Hij wenkt de wapensmid die bij het vuur staat te kijken hem te volgen. ‘Heb je voor me klaar liggen wat ik je gevraagd had?’ vraagt hij zachtjes.
‘Jawel,’ knikt de smid. ‘Een dolk en een zwaard wilde je toch? Vlijmscherp en klaar voor gebruik.’
Matthis keurt de wapens nog een keer en verbergt ze dan onder zijn mantel. Nu iedereen bij de hooischuur is, kan ik me rustig van mijn taak kwijten, denkt hij bij zichzelf. Hij steekt de binnenplaats over in de richting van Willems toren. Het belooft een prachtige dag te worden.
‘Wil het een beetje lukken?’ vraagt Ivar nerveus aan de timmermansknecht die bovenaan de smalle wenteltrap aan het werk is.
‘Geduld, jaag me niet op, ik doe mijn best,’ zegt die kalm. ‘Het is een stevig slot, maar ik kom er wel doorheen.’
Onrustig ijsbeert Ivar door het vertrek. Hij werpt een blik uit het raam op de binnenplaats beneden hem. Daar is al meer bedrijvigheid; de brand is kennelijk geblust. Hij ziet het schavot met de twee galgen. Een rilling loopt hem over de rug. Hij draait zich om en kijkt gejaagd om zich heen. Waarom duurt het zo lang met dat slot… Net als Ivar een slok water uit een aarden karaf op het bureau wil nemen, gaat de deur open en staat hij plotseling oog in oog met Matthis.
‘Wat zullen we nou krijgen?’ zegt die terwijl hij van onder zijn mantel zijn dolk en het zwaard tevoorschijn trekt.
‘Matthis,’ zegt Ivar terwijl hij wanhopig iets probeert te bedenken dat zijn aanwezigheid zou kunnen verklaren.
‘Nicolò... Wat doe jij hier?’ vraagt Matthis dreigend.
‘Ivar,’ zegt Ivar kalm. ‘Prins Ivar, om precies te zijn. Ik denk dat we even moeten praten.’
‘Prins Ivar?’ zegt Matthis ongelovig, ‘Ik vond je altijd al een vreemde snuiter, maar nu is het je kennelijk echt in je bol geslagen. En wie heeft jou eigenlijk uit je kerker gelaten, Nicolò?’
Ivar kijkt bezorgd naar het scherpe zwaard en de dolk in Matthis’ handen. ‘Ik meen het Matthis,’ dringt hij aan, ‘ga even zitten, het is voor je eigen bestwil.’
‘Voor míjn bestwil?’ zegt Matthis terwijl hij langzaam dichterbij komt. ‘Als ridder Willem je hier zou zien, zou hij...’
‘Ridder Willem bestaat niet meer,’ zegt Ivar ernstig.
‘Wat zeg je?’
‘Die is dood, geloof me.’
Matthis doet nog een stap naar voren, de punt van zijn zwaard recht op Ivars hart gericht.
‘Dood? Waar heb je het over? Ridder Willem gaat trouwen. De eerste gasten zijn al gearriveerd, ik denk alleen niet dat jij dat nog gaat meemaken.’
‘Je vergist je,’ zegt Ivar zo kalm als hij maar kan. ‘Ridder Willem is niet meer. Dat juwelentransport was een valstrik.’
‘Wat?’ schreeuwt Matthis woedend. ‘Hoe weet jij... Waar heb je het over?’
‘En gravin Renée, zijn Normandische bruid, is vannacht samen met prins Jarik uit het kasteel ontsnapt,’ gaat Ivar verder.
‘Dat is een leugen!’
‘Van een huwelijk kan dus helemaal geen sprake zijn,’ zegt Ivar al iets zelfverzekerder, ‘zonder bruid, en met een overleden bruidegom.’
‘Wie bén jij?’
‘Dat zei ik toch al: ik ben prins Ivar van Nederland. Jarik is mijn jongere broer. Nicolò is niet mijn echte naam.’
‘Je liegt!’ roept Matthis.
‘Dat is gemakkelijk genoeg te controleren,’ zegt de prins met een glimlachje. ‘Ga maar eens een kijkje nemen in de kerkers.’ Op dat moment klinkt er van boven gerinkel van metaal en luid getimmer.
‘Wat is dat?’ roept Matthis die steeds witter begint te worden.
‘Als je leven je lief is, zou ik nu niet naar boven gaan,’ zegt Ivar om tijd te rekken.
‘Thom!’ zegt Matthis.
‘Precies,’ zegt Ivar tegen de verbouwereerde Matthis. ‘Thom de la Roche, klaar om zijn plaats als kasteelheer weer in te nemen.’
‘Onmogelijk. Ridder Willem kan elk moment...’
‘Koning Lodewijk kan hier elk moment aankomen. De koning is met een groot leger, aangevoerd door Luitenant-Generaal van Blitz onderweg naar La Roche. Zelfs als Willem de aanslag overleeft, maakt hij geen schijn van kans. Het spel is uit Matthis. Tijd om te kiezen aan welke kant je staat.’
‘Ik... weet niet...’ stamelt deze nu. Ivar zwijgt en kijkt hem afwachtend aan.
‘Je liegt!’ roept Matthis nog een keer, maar het klinkt al minder overtuigd.
‘Kom,’ zegt Ivar zacht. ‘Leg je wapens hier op tafel en vertrek. Als je Thom niet wil dienen, heb je hier niets meer te zoeken.’
‘Lambert,’ mompelt Matthis. Nu herinnert hij zich weer de dronkenmanspraat van de kok van de vorige avond.
‘Lambert en Robbe,’ knikt Ivar, ‘We zijn met velen. Het is tijd voor verandering op La Roche.’
Matthis laat zijn wapens zakken.
‘Wat doe je? Sluit je je bij ons aan? Voor een goede kracht als jij is er altijd werk op het kasteel.’
Met een grom gooit Matthis dolk en zwaard op het grote eikenhouten bureau van zijn meester. Zonder nog iets te zeggen draait hij zich om en verlaat het vertrek. Snel schuift Ivar het gordijn opzij. ‘Klaar?’ roept hij naar boven.
‘Nee, bijna,’ is het antwoord. ‘Het is een hele klus, maar het gaat me lukken. Nog even geduld.’ In de sombere werkkamer van de ridder lijkt het nog winter, terwijl buiten de lentezon al schijnt. Vrolijke geluiden van de drukke bedrijvigheid in het slot dringen door de gesloten ramen naar binnen. Ivar kijkt naar de wapens die Matthis achter heeft gelaten. Voor alle zekerheid steekt hij ze bij zich. Hopelijk zal hij ze niet nodig hebben. Nerveus loopt hij op en neer door het vertrek. Wat duurt dat lang. En wat is dat voor lawaai beneden? Voorzichtig werpt hij een blik uit het raam.
De binnenplaats is volgestroomd met mensen. Iedereen schreeuwt door elkaar. Tot zijn grote schrik ontwaart hij daar ridder Willem die met Matthis aan zijn zijde naar boven staat te kijken. Matthis zegt iets tegen de ridder en wijst op de torenkamer. Snel duikt Ivar weg. Alles is verloren, denkt hij bij zichzelf. Van boven klinkt het geluid van een ijzerzaag. Dan neemt hij een kloek besluit: hij stormt het vertrek uit, en voor iemand hem kan tegenhouden, beklimt hij het houten schavot midden op de binnenplaats. Alle gesprekken verstommen.
‘Verraad!’ schreeuwt ridder Willem als hij Ivar ziet. ‘Grijp hem! Dood hem!’
Ivar zegt niets, maar trekt rustig de doek van zijn hoofd waardoor zijn lange rode haar over zijn schouders valt.
‘Nicolò!’ roepen er een paar wanneer ze hem herkennen.
Op dat moment gaat de deur van de torenkamer opnieuw open. Een bleke man van midden veertig stapt met de ogen knipperend tegen het felle zonlicht de binnenplaats op. ‘Broertje,’ zegt de man zacht. ‘Wat zie jij er verfomfaaid uit. En dat nog wel op je huwelijksdag.’
Ridder Willem trekt wit weg. De paniek staat in zijn ogen.
‘Ridder Thom de la Roche!’ zegt Ivar op luide toon tegen de menigte. ‘Heer van kasteel La Roche en omstreken. Erfgenaam van ridder Theodor...’
‘Verrek,’ zegt iemand. ‘Het is ‘em inderdaad! Hoe kan dat nou?’
‘Godzijgeloofdengeprezen,’ mompelt de abt van Orval die enige minuten eerder is gearriveerd voor de huwelijksinzegening.
vrijdag 5 juni 2020
De prins en de zegelring - Afl. 78
Klaas ten Holt
Hoofdstuk 27 (vervolg)
‘Gisteravond,’ begint Robbe, ‘heb ik een tijdje met de timmerman en zijn knecht zitten praten, gewoon een beetje nieuwtjes uitgewisseld, en ze hebben me uitgebreid het schavot laten zien. Een mooi stukje werk, dat moet ik toegeven.’
‘Ja, en?’
‘Aan de timmerman hebben we niets, die is doodsbang voor ridder Willem. Maar die knecht van hem, daar valt misschien wel mee te praten.’
‘Je hebt toch niet...’
‘Nee, nee, ik heb niets verteld, maakt u geen zorgen. Ik denk alleen dat het een goed idee is om hem straks eens voorzichtig te polsen. Zonder hulp krijgen we die deur nooit open.’
‘En ridder Willems vertrekken?’
‘Daar komen we wel in. De ridder sluit bijna nooit af omdat Matthis in en uit moet kunnen en omdat daar toch niemand zonder toestemming binnen durft te gaan.’
Op dat moment komt Lambert terug met het nieuws dat Willem is vertrokken. ‘Ik ben ze gevolgd tot in de kerkers. Met twee soldaten van de wacht heeft hij de geheime uitgang genomen,’ vertelt de kok opgewonden. ‘Ik moet echt even een slokje...’ Ondanks het vroege uur schenkt hij zichzelf een stevige borrel in.
‘Dan is het nu tijd om te handelen,’ zegt Ivar resoluut. ‘Robbe, ik denk dat je gelijk hebt. Ga die timmermansknecht maar halen.’
‘Nu is er dus echt geen weg terug meer,’ zegt Lambert terwijl hij zijn glas terug op tafel zet.
‘Heb je spijt?’ vraagt de prins.
‘Helemaal niet, het is alleen... dat schavot op de binnenplaats... elke keer als ik daar langs loop...’
‘Geen prettig gezicht hè?’
‘Nee.’
‘Ben je bang dat...’
‘Nou ja, Als die aanslag op Willem tóch zou mislukken...’
‘Maar je zei toch...’
‘Jawel, maar...’
‘Nou?’
‘Ik zie mezelf daar steeds hangen,’ zegt Lambert dan. ‘Met een breed grijnzende ridder Willem onder me.’
‘Welnee,’ lacht Ivar. ‘Die houdt veel te veel van lekker eten. Zo’n kok als jij vindt hij nooit meer, dat snapt hij zelf ook wel.’
‘Z-zou je denken?’
‘Ik weet het zeker.’
Zwijgend zitten ze een tijdje tegenover elkaar tot de keukendeur weer opengaat en Robbe en de timmermansknecht binnenkomen.
‘Ik begrijp dat jullie een klusje voor me hebben?’ begint de laatste zakelijk.
‘Inderdaad,’ zegt Ivar, ‘maar het is een delicate zaak...’
‘Geen probleem,’ antwoordt de knecht. ‘Overal is een tarief voor. Waar gaat het precies om?’
‘Het gaat om het openmaken van een deur.’
‘Een kluisdeur?’
‘Nee. Eerder een kerkerdeur.’
‘Uitstekend. Dat komt op één zilveren Louis, als het een standaard kerkerslot is tenminste. Gewoon forceren neem ik aan? Of moet het slot intact blijven?’
‘Het gaat er vooral om dat het geen lawaai maakt.’
‘Ah! Een stille klus. Daar moet ik speciaal gereedschap voor gebruiken. Dan komt er een halve Louis bij.’
‘A-anderhalve Louis om een slot open te breken?’ sputtert Lambert.
‘Ik bereken gewoon wat het gilde voorschrijft. En de rekening kan naar ridder Willem?’
‘Nee, nee, die mag er niets van weten! Dat wil zeggen...’ Ivar, Robbe en Lambert kijken elkaar aan.
‘Het moet stiekem gebeuren.’ zegt de prins dan.
‘Ik begrijp het al,’ zegt de timmermansknecht, ‘Een risicoklus. In dat geval moet ik een toeslag van twee Louis berekenen. Vooruit te voldoen. Eens even kijken... zullen we zeggen... volgende week donderdag tussen één en vijf?’
‘Nee, nee, dat kan helemaal niet!’ roept Lambert geschrokken. ‘Het moet nu meteen gebeuren!’
‘Een spoedklus? Dan is er wel een bonus van twintig procent.’
‘Hoor eens, het is voor een goed doel,’ zegt Ivar kribbig.
‘Neemt u mij niet kwalijk?’ zegt de knecht verbaasd.
‘Een goed doel,’ herhaalt Ivar. ‘Of doet u daar niet aan?’
‘Ik weet niet of het gilde daar... dacht u aan sponsoring of zo?’
‘Zoiets ja.’
‘Hm. En wat sponsor ik dan precies?’
‘Nou, een coup. Het gaat om een coup. De oude kasteelheer wordt vervangen door een nieuwe.’
‘En dan sponsor ik dus de nieuwe eigenaar?’
‘Precies.’
‘En... waarom zou ik dat doen?’
‘Nou, de nieuwe kasteelheer zal straks zeker alle sloten willen vervangen, dus dat gaat een hoop werk opleveren... dat dan natuurlijk naar jullie gaat. En we zouden aan reclame kunnen denken.’
‘Reclame?’
‘Ja natuurlijk! Een groot bord op de kasteelmuur met ‘Van Benthem & LeClerc voor al uw timmerwerk’. In het geval van een belegering levert zoiets enorm veel publiciteit op.’
De timmermansknecht trekt een bedenkelijk gezicht. ‘Ik weet het niet. Ik denk dat ik toch liever gewoon...’
Met een zucht legt Ivar een gouden muntstuk op tafel. ‘Ik neem aan dat dit alle kosten ruimschoots dekt?’
‘Ik dank u beleefd.’ Snel grist hij het muntstuk van tafel. ‘Een haastklus. Zullen we dan maar?’
Ho ho! Niet zo vlug,’ zegt Robbe. ‘Zolang Willem er niet is heeft Matthis het bevel over het kasteel. Niemand kan zonder zijn uitdrukkelijke toestemming Willems vertrekken binnen gaan.’
‘Dat is waar,’ beaamt Lambert. ‘Daar zullen we iets op moeten verzinnen.’ Iedereen gaat weer zitten.
‘Dan moeten we hem afleiden,’ zegt Ivar bedachtzaam. Hij wendt zich tot Robbe. ‘Jij kent hem het beste,’ zegt hij dan, ‘Kun jij hem niet onder een of ander voorwendsel een uurtje het kasteel uitlokken?’
‘Onmogelijk,’ zegt Robbe beslist. ‘Matthis heeft de verantwoordelijkheid voor alle voorbereidingen voor het huwelijk en het feest, die zit overal bovenop. Als er iets misgaat, heeft híj het gedaan.’ Lambert wil zichzelf opnieuw een borrel inschenken maar Ivar schuift de fles buiten zijn bereik. ‘Wat ik wél zou kunnen doen...’ gaat Robbe verder, ‘als er nou eens ergens een klein ongelukje zou gebeuren... iets dat zijn directe aanwezigheid vereist...’
‘Dan kunnen wij mooi van de gelegenheid gebruik maken...’
‘Ik denk dat ik wel iets weet. Zorg dat jullie over een half uur klaar staan op de binnenplaats.’
‘Jij blijft hier, Lambert,’ zegt Ivar tegen de kok. ‘Jij zorgt ervoor dat Günther rustig blijft. Ik ga met de timmerman mee.’
‘Maar...’
‘Ik waag het erop. Ik heb niet die hele reis gemaakt om nu in de keuken te gaan zitten afwachten.’
‘Als iemand je ziet... met dat rooie haar van je...’
‘Ik knoop wel een doek om mijn hoofd. Maak je maar geen zorgen.’
‘Over een half uur dus,’ zegt de timmermansknecht. ‘Dan ga ik alvast maar even mijn gereedschap bij elkaar zoeken.’
‘Ik kom wel naar de binnenplaats,’ zegt Ivar. ‘Zorg dat je klaarstaat.’
De kok en zijn knecht zitten een tijdje zwijgend aan de grote keukentafel. ‘Ik had echt nooit gedacht dat ik nog eens...’ zucht Lambert dan.
‘Ik ook niet Lambert.’
‘Ik vind mezelf namelijk helemaal geen avontuurlijk type.’
‘Ach,’ zegt Ivar, ‘het is maar net wat er op je weg komt.’
‘Ik heb het eigenlijk vooral voor jou gedaan.’
‘Dat weet ik toch, chef.’
‘Ik zal je missen Nicolò... wanneer je straks... als dit allemaal voorbij is...’
‘Zover is het nog niet Lambert.’
donderdag 4 juni 2020
De prins en de zegelring - Afl. 77
Klaas ten Holt
Hoofdstuk 27 - Waarin Günther, het hoofd van de wacht, weinig plezier beleeft aan zijn laatste werkdag.
Ivar wordt wakker in het vochtige stro achterin de bijkeuken. Langzaam dringt het tot hem door dat hij niet meer in zijn kerker is. Naast hem, onder een paardenharen deken ligt Günther, het hoofd van de wacht, heen en weer te rollen. Vanwege de prop in zijn mond kan hij niet meer dan wat bedompte klanken uitstoten. Lambert is zo te horen al met het ontbijt in de weer. Voorzichtig gluurt Ivar door een kier in het gordijn tussen de keuken en de bijkeuken. Vandaag is de dag! realiseert hij zich. Zijn eerste doel heeft hij al bereikt: Jarik en Renée zijn veilig uit het kasteel ontkomen en op weg naar Rouen. Hopelijk zullen ze graaf Guido daar nog levend aantreffen.
‘Ha Nicolò,’ zegt Lambert als de prins het gordijn opzijschuift.
‘Ivar,’ antwoordt de prins, ‘Ivar is mijn echte naam, chef. Dat mag je nu wel weten.’
‘Ivar. Prins Ivar,’ verzucht de kok. ‘Maar hoe zit het nou, ik bedoel, ben je nog steeds mijn keukenhulp?’
‘Tsja,’ antwoord Ivar, ‘da’s een lastige vraag. Wat vind je zelf?’
‘Ach,’ zegt de kok met gefronste wenkbrauwen, ‘zoals je weet ben ik met complimentjes niet zo scheutig, dat ligt nou eenmaal niet in mijn aard, maar één ding kan ik je wel vertellen: zo’n hulp als jij...’ Lambert schudt zijn hoofd en klemt zijn lippen mismoedig op elkaar, ‘zo’n hulp als jij vind ik nooit meer.’
‘Arme Lambert,’ zegt Ivar lachend. ‘Zullen we dan maar afspreken dat ik in elk geval vandaag nog als Nicolò door het leven ga?’ Op dat moment klinkt uit de bijkeuken een plof alsof er iets uit een van de stellingkasten naar beneden is gekomen, gevolgd door een gedempt vloeken.
‘Günther!’ zegt de kok.
Wanneer ze gaan kijken, vinden ze hem helemaal onder de bloem. In zijn pogingen zich van zijn touwen te ontdoen, heeft hij een grote zak meel van een hoge plank gestoten.
‘Wat doen we met hem?’ vraagt Ivar bezorgd. ‘Als er iemand binnenkomt, hoort die hem meteen.’
‘Ik ben bang dat er maar één ding opzit,’ zegt Lambert. Hij loopt naar de keuken en komt terug met een grote koperen koekenpan. ‘Het spijt me Günther, maar het is voor je eigen bestwil,’ verontschuldigt hij zich. ‘Je moet maar denken: vandaag is je laatste werkdag. Het is nog even doorbijten, maar straks zit je lekker bij je familie in Aken.’ En met een klinkende slag van de pan slaat hij hem opnieuw buiten westen.
‘En nu gaan we ontbijten,’ zegt de kok opgewekt. Hij haalt een versgebakken brood uit de grote stenen oven en snijdt daar een paar plakken vanaf. Op tafel staan al worst, kaas, confituur van moerbeien en bosvruchten, en een mandje gekookte eieren. Ze laten het zich goed smaken en drinken er warme melk met honing bij. ‘Ik ga dadelijk ridder Willem zijn ontbijt brengen,’ zegt Lambert met volle mond, ‘dan zal ik meteen Robbe vragen om naar de keuken te komen.’
‘Ben je echt zeker van hem?’ vraagt Ivar bezorgd.
‘Absoluut! Die is op onze hand. Voor die jongen steek ik mijn hand in het vuur.’
Wanneer Lambert is vertrokken, blijft Ivar alleen aan de keukentafel achter. Hij probeert zich een voorstelling te maken van het verdere verloop van de dag. Als Willem eenmaal is vertrokken hebben ze een paar uur de tijd om Thom uit zijn kamer te bevrijden. Maar hoe komen ze ongezien de vertrekken van de ridder binnen. En hoe komen ze in de hoge torenkamer waar Thom zit opgesloten. Het lijkt Ivar uitgesloten dat de sleutel daarvan gewoon aan Günthers bos zal zitten. Behalve Willem, en misschien Matthis, weet immers niemand in het kasteel van Willems oudere tweelingbroer. Ze zullen de deur dus moeten forceren. Maar daarvoor hebben ze gereedschap nodig, of de hulp van een timmerman.
En dan die aanslag op Willem: volgens de kok is het een briljant plan: ‘kán gewoonweg niet mislukken’. Iets zegt Ivar dat hij ridder Willem nog terug zal zien. Er hangt een confrontatie in de lucht, een allesbeslissende afrekening. Maar tussen wie? Hij is blij dat Jarik en Renée in elk geval in veiligheid zijn. Hij voelt dat er een hoofdpijn komt opzetten. Een stevige migraineaanval: dat kan er ook nog wel bij. Hij schenkt zichzelf nog maar een glas melk met honing in. Wanneer hij voetstappen hoort, verschanst hij zich snel achter het gordijn in de bijkeuken, maar tot zijn opluchting zijn het Lambert en Robbe.
‘Prins Ivar!’ Robbe krijgt een kleur.
‘Zo ontmoeten wij elkaar dus opnieuw,’ zegt de prins terwijl hij Robbe doordringend aankijkt. Het is even stil. ‘Ik hoor dat je in Amsterdam bent geweest?’ zegt Ivar dan.
‘Jawel heer, ik heb uw ouders, ik bedoel, de koning en de koningin gesproken,’ zegt de jongen verlegen.
‘En die hebben je niet meteen in de boeien geslagen?’
‘Ik... Nee, Dat wil zeggen...’
‘Heb je ze van onze ontmoeting in de herberg verteld?’ zegt de prins streng.
‘Nee heer. Ik wilde wel, maar ik durfde het niet. Ik heb wel alles verteld wat er in het moeras is gebeurd.’
‘En de koning?’ vraagt de prins ernstig. ‘Wat voor indruk maakte die?’
‘Bezorgd heer. Uw moeder, eh, de koningin ook.’ Robbe beschrijft Ivars ouders en het verloop van het gesprek.
‘Hm,’ zegt de prins, ‘ik geloof je. Ga zitten, we kunnen je hulp goed gebruiken.’
‘Misschien een kleinigheidje van het een of ander om de vriendschap te bezegelen?’ zegt Lambert met een hoopvolle blik op de fles brandewijn die nog op tafel staat.
‘Geen sprake van,’ zegt Ivar. ‘De zon is nog maar net op, drinken doen we vanavond wel. Maar dan hopelijk op de goede afloop!’ Onwennig zitten ze met z’n drieën aan de keukentafel. De zon werpt zijn eerste stralen door de hoge keukenramen. ‘Pas als ridder Willem vertrokken is, kunnen we iets ondernemen,’ zegt Ivar dan. ‘We moeten zeker weten dat hij weg is.’
‘Dat is gemakkelijk,’ zegt Lambert, ‘laat dat maar aan mij over. Hij zal de geheime uitgang nemen. Ik ga gewoon in de grote hal staan, dan zie ik hem wel voorbijkomen met zijn mannen.’
‘We zullen dus nog even geduld moeten hebben.’ Ivar trommelt onrustig met zijn vingers op het tafelblad.
dinsdag 2 juni 2020
De prins en de zegelring - Afl. 76
Klaas ten Holt
Hoofdstuk 26 (slot)
Ivar en Jarik kijken elkaar verbaasd aan.
‘Waar heb je het over?’ vraagt Ivar.
‘Ik... Ik was ze kwijt,’ zegt de kok beschaamd. ‘Eergisteren heb ik Günther dronken gevoerd en wasafdrukken van al zijn sleutels gemaakt. Daarmee ben ik in Marche naar de sleutelsmid gegaan. Daar hoorde ik in de herberg ook van een plan om... maar dat vertel ik jullie straks wel.’ Hij schenkt zijn gasten een glaasje brandewijn in. ‘Terug in La Roche was ik zó trots dat het me gelukt was om ongemerkt Günthers hele sleutelbos te kopiëren dat ik vond dat ik wel een snurfteltje verdient had.’
‘Je bent gaan drinken,’ zegt Ivar afkeurend.
‘En niet zo’n klein beetje ook,’ antwoordt Lambert beschaamd. ‘Uiteindelijk heb ik alles bijna aan Günther verraden... als niet precies op het juiste moment Robbe was teruggekeerd om dat te verhinderen.’
‘Robbe!’ zegt Ivar verrast. ‘Ik had niet verwacht dat die weer terug naar La Roche zou gaan.’
‘Toch wel,’ zegt de kok enthousiast. ‘Hij heeft me alles verteld. Hij is in Amsterdam aan het hof geweest, en de koning heeft hem speciaal gevraagd terug naar La Roche te gaan om jullie bij te staan.’
‘Dus hij heeft mijn ouders gesproken!’
‘Samen met Robbe heb ik overal naar de sleutels gezocht, ik was zó dronken geworden dat ik me niet meer kon herinneren waar ik ze had gelaten.’
‘En jullie hebben overal gekeken,’ zegt Jarik vrolijk, ‘behalve in mijn vioolkoffer!’
‘Wat een geluk dan...’
‘Dat ze jou je viool terug hebben gegeven,’ zegt Lambert besmuikt. ‘Günther vond het eerst niet goed, maar de anderen drongen zó aan dat hij op het laatst wel toe moest geven.’
‘En wij maar denken dat het allemaal jouw idee was,’ zegt Jarik.
‘Nou ja,’ antwoordt Lambert verlegen, ‘dat wás het ook, alleen...’ En dan doet Lambert het hele plan van de aanslag op ridder Willem uit de doeken. ‘Morgenochtend gaat het gebeuren,’ zegt hij opgewonden, ‘Het is een briljant plan, het kán gewoonweg niet mislukken!’
‘Hm,’ zegt Jarik. ‘En anders wordt er morgenmiddag getrouwd... of gehangen.’
‘Morgen is het feest in La Roche,’ zegt Lambert. ‘Dan zijn we eindelijk verlost van die schurk.’
‘Ik ben er niet gerust op,’ zegt Ivar somber. ‘Ik wil in elk geval vannacht nog gravin Renée uit haar cel bevrijden en haar vóór de ochtend samen met Jarik het kasteel uit smokkelen.’
‘En jij dan?’ vraagt Jarik.
‘Ik blijf!’ zegt Ivar beslist. ‘Wanneer ridder Willem morgenochtend op pad is, is er misschien een kans om Thom uit zijn torenkamer te bevrijden. Als het aan mij ligt neemt die straks opnieuw zijn plaats in als heer van La Roche.’
‘Dan blijf ik ook!’ zegt Jarik.
‘Geen sprake van,’ zegt Ivar. ‘Jij bent de kroonprins. Jij hebt andere verantwoordelijkheden.’
‘Maar...’
‘Ik wil er geen woord meer over horen.’
‘Iemand nog een snurfteltje?’ Lambert staat met de fles in zijn hand klaar om drie glaasjes brandewijn in te schenken.
‘Niets daarvan, Lambert. Bewaar dat maar voor later. Eerst gravin Renée uit haar cel halen... en het lijkt mij dat jíj de aangewezen persoon bent om dat te doen.’
‘I-Ik?’ zegt de kok geschrokken.
‘Ja natuurlijk,’ zegt Ivar, ‘jou zal niemand verdenken. Je moet alleen opletten dat jullie op de terugweg niemand tegenkomen.’
Lambert schenkt zichzelf een klein glaasje in, slaakt een diepe zucht en slaat het in een teug achterover. ‘Vooruit dan maar,’ zegt hij berustend.
‘Hier heb je je sleutelbos.’ Ivar overhandigt hem de sleutels. ‘Eén daarvan zal zeker passen.’
Lambert werpt nog een onzekere blik op Ivar en Jarik die hem bemoedigend toeknikken en dan sloft hij de keuken uit.
‘Apart type,’ zegt Jarik tegen zijn broer als de kok is vertrokken.
‘Zeg dat wel,’ antwoordt Ivar vrolijk. ‘Glaasje port?’ Zo verstrijken er twintig minuten. Af en toe horen ze een kreun van Günther uit de bijkeuken, die echter niet bij bewustzijn komt.
‘Weet je zeker dat je blijft?’ vraagt Jarik bezorgd. ‘Je hebt hier in feite toch niets meer te zoeken?’
‘Héél zeker,’ zegt Ivar grimmig. ‘Ik heb nog een appeltje te schillen met meneer de la Roche. En om je de waarheid te zeggen, ben ik ook heel erg nieuwsgierig naar zijn broer Thom. Of ze echt zo verschillend zijn.’
‘Dus hier heb jij al die tijd als koksmaat gewerkt?’ zegt Jarik om zich heen kijkend.
‘En met veel plezier!’ beaamt Ivar. ‘Behalve kwartels plukken dan.’
‘Wat voor dingen maakten jullie zoal?’
‘O jongen, om van te watertanden! Ik heb hier dingen leren maken waarvan ik het bestaan niet eens vermoedde. Het eten hier...’ en zijn ogen beginnen te glinsteren, ‘dat is echt héél wat anders dan bij ons thuis.’
‘Hm,’ zegt Jarik verlekkerd. ‘Het is waarschijnlijk niet mogelijk... ik bedoel eh... als jij nu even snel wat voor ons zou...’
Wat Jarik daarmee bedoelde zullen we nooit weten omdat op dat moment de keukendeur opengaat en Renée binnenkomt, gevolgd door een vuurrode en hevig transpirerende Lambert. ‘Gelukt!’ zegt hij opgelucht.
Nog vóór het ochtendgloren begeleidt Lambert gravin Renée en prins Jarik terug naar de kerkers waar ze via de geheime uitgang, die Renée jaren geleden al had ontdekt en die nu zo goed van pas komt, het kasteel verlaten.
maandag 1 juni 2020
De prins en de zegelring - Afl. 75
Klaas ten Holt
Hoofdstuk 26 (vervolg)
‘Wat ga jij doen als dit allemaal achter de rug is?’ vraagt Jarik na een tijdje.
‘Ik weet het niet, terug naar Ligurië denk ik.’
‘Niet terug naar huis?’
‘Nee, ik denk het niet,’ zegt Ivar.
‘Vond je het daar zo leuk dan?’
‘Ja, eigenlijk wel.’
‘Mis je mama en papa dan niet?’
‘Natuurlijk wel. Maar ik ben geloof ik toch liever dáár.’
‘Ik zal je missen broertje.’
‘Ik jou ook Jarik. En jij?’
‘Wat bedoel je.’
‘Wil jij terug naar huis?’
‘Ik... Ik weet het niet.’
‘Hoe bedoel je?’
‘Ik geloof dat ik eigenlijk liever in Normandië zou blijven. Als Renée me nog wil hebben tenminste.’
‘Wat zeg je nou?’
‘Nou ja, je kent haar niet. Ze wil me wel maar...’
‘Ik begrijp er niets van. Jullie zijn toch verloofd?’
‘Jawel.’
‘Maar?’
‘Als ik met haar trouw, blijf ik in Normandië.’
‘Maar dat kan toch helemaal niet!’
‘Hoezo niet?’
‘Het koningschap! Je wordt koning Jarik!’
Jarik slaakt een diepe zucht. ‘Ik denk dat Hendrikje dat véél beter kan dan ik.’
‘Doe niet zo raar. Jij bent gewoon troonopvolger. Punt uit.’
Het is een tijdje stil.
‘Maar jij wilde toch ook geen koning worden,’ zegt Jarik dan.
‘Dat is wat anders. Ze vonden mij niet geschikt, Jarik.’
‘Je hebt anders zélf troonsafstand gedaan.’
Ivar geeft geen antwoord. Zijn broertje heeft natuurlijk gelijk: hij wilde helemaal geen koning worden.
‘Wat denk je,’ vraagt Jarik.
‘Wat?’
‘Zullen we al gaan?’
‘Ik weet niet. Misschien beter nog even wachten?’
‘Ik hou het niet meer uit Ivar, ik wil hier weg.’
‘Nou goed dan, vooruit! Laten we het er maar op wagen.’
‘Wisten we maar waar Willem Renée naar toe heeft gebracht.’
‘Dat weet Lambert vast wel,’ zegt Ivar. Voorzichtig doet hij de deur van de kerker op een kier. Eerst luistert hij een paar minuten gespannen of hij iets hoort, dan draait hij de deur verder open. ‘Eerst onze vluchtroute veiligstellen,’ zegt hij wanneer ze in de gang staan. ‘Die geheime uitgang, dat was toch de laatste kerker achterin?’ Met een van de sleutels aan Lamberts bos krijgen ze de deur gemakkelijk open. Achterin de kerker vinden ze een tweede deur, die toegang geeft tot een gangetje dat uitkomt op een traliehek. Beide zijn niet op slot, zodat ze ineens in de frisse buitenlucht staan. Het is nauwelijks bewolkt, maar er is geen maan, waardoor het toch vrij donker is.
Ivar kijkt omhoog langs de kasteelmuur. Ergens hoog boven hen lijkt nog licht te branden achter een klein betralied raam. Zou dat soms de kamer zijn waar Thom… Zachtjes fluit hij de melodie van twee kleine ridders, maar er komt geen reactie. Als gravin Renée er niet was geweest, hadden ze nu kunnen vluchten, maar in plaats daarvan gaan ze terug het kasteel in. Ze doen de deur van hun eigen kerker van de buitenkant weer op slot, en in de hoop hun ontsnapping zo lang mogelijk te verbergen, blokkeren ze het mechaniek met een paar kleine steentjes en wat stro.
‘We gaan eerst naar Lambert,’ zegt Ivar. ‘Daar zijn we veilig, en als het nodig is kunnen we ons altijd in de bijkeuken verstoppen.’ Zo stil als ze maar kunnen, sluipen ze de verlaten gangen door tot ze bij de centrale hal aankomen. ‘Hier was dat diner,’ fluistert Ivar tegen Jarik, ‘waar ik dat lied heb gespeeld.’
Jarik knikt zonder iets te zeggen.
‘En die gang dáár aan de overkant,’ zegt hij terwijl hij op één van de poorten wijst, ‘die leidt naar de keuken!’ Plotseling klinkt het geluid van naderende voetstappen. Ze verschansen zich achter een grote pilaar en wachten af. Twee wachters slenteren de grote hal door en verdwijnen in een van de vele poorten die er op uit komen. Als het weer stil is steken Ivar en Jarik de hal over en nemen de gang naar de keuken. Zonder er verder bij na te denken opent Ivar de keukendeur en trekt Jarik mee naar binnen.
‘Lambert!’ roept hij verrast. Hij had niet verwacht dat de kok om dit tijdstip nog op zou zijn. Dan ziet hij tot zijn schrik dat Lambert niet alleen is... Op een kruk aan de grote keukentafel zit Günther, het hoofd van de wacht, achter een groot glas port.
‘Wat zullen we nou beleven,’ zegt deze verbaasd als hij twee van zijn gevangenen de keuken ziet binnenkomen. Veel tijd om na te denken wordt hem echter niet gegund omdat Lambert met volle kracht een koperen sauspan op zijn achterhoofd laat neerkomen.
‘Nicolò,’ zegt de kok, ‘maar hoe...’
‘Lambert,’ zegt Ivar. ‘Ik wist wel dat je ons niet in de steek zou laten.’
‘Ik... dat wil zeggen...’ stamelt de kok.
‘Dit is mijn broer Jarik,’ zegt Ivar. ‘Prins der Nederlanden.’
‘Hoogheid,’ zegt Lambert verlegen, ‘het is mij een grote eer u hier…’
‘Bewaar je complimenten maar voor een andere gelegenheid Lambert,’ zegt Ivar ongeduldig, ‘laten we eerst Günther onschadelijk maken.’ Met een eind touw knevelen ze de bewusteloze man en slepen hem naar de bijkeuken. Daar leggen ze hem in het stro met een prop in zijn mond en een deken over hem heen.
‘Zal ik hem voor alle zekerheid nog een klein tikje geven?’
‘Ik zou het niet doen,’ zegt Jarik bezorgd, ‘ik denk dat je hem zo wel hard genoeg hebt geraakt.’
‘Maar hoe zijn jullie ontsnapt,’ vraagt Lambert als ze even later met z’n drieën in de keuken aan tafel zitten.
‘Hoe we zijn ontsnapt? Hoe bedoel je? Met jouw sleutels natuurlijk!’ antwoordt Ivar verbaasd.
‘Met m-mijn sleutels?’ zegt Lambert met een rood hoofd, ‘m-maar...’
‘Die sleutelbos,’ zegt Ivar, ‘die jij in mijn vioolkoffer had verstopt.’
‘Slim hoor!’ beaamt Jarik. ‘Goed bedacht!’
‘I-In je vioolkoffer?’ hakkelt Lambert. Hij denkt even na. ‘Natuurlijk,’ zegt hij dan, terwijl hij zich met de vlakke hand tegen het voorhoofd slaat. ‘De vioolkoffer, dáár had ik ze in verstopt. Dat is de enige plek waar ik niet heb gezocht.’
zaterdag 30 mei 2020
De prins en de zegelring - Afl. 74
Klaas ten Holt
Hoofdstuk 26 (vervolg)
Jarik luistert graag naar zijn broer wanneer die op zijn viool speelt. Ivar speelt en speelt terwijl de uren verstrijken, af en toe stemt hij even bij, smeert wat hars aan zijn stok, of verstemt de snaren van zijn viool in twee “tritonussen”, het interval van de duivel. ‘Ik zal die Willem morgen eens de stuipen op het lijf jagen met muziek zoals hij nog nooit heeft gehoord,’ zegt hij onheilspellend terwijl hij het hout van zijn stok op de snaren laat stuiteren en krassende geluiden tussen de kam en het staartstuk van zijn instrument maakt.
‘Opschepper,’ zegt Jarik, maar het is duidelijk dat hij onder de indruk is. Buiten begint het al te schemeren en het zal niet lang meer duren voor het in hun cel volslagen donker is geworden.
Opnieuw gaat de deur open. ‘Hier, jullie prak, geniet er maar van,’ zegt de cipier die twee houten nappen met een lauwe brei en een karaf water op de vloer zet.
‘Het is dat ik weet dat jullie precies hetzelfde te eten krijgen,’ zegt Ivar sarcastisch. De cipier bromt iets onverstaanbaars en gooit de deur van de kerker weer in het slot. In het schemerduister eten de broers hun maaltijd. ‘En dan te bedenken dat ik nu met Lambert achter een lekker glaasje port had kunnen zitten... en altijd wel drie of vier pannen op het vuur...’
‘Leuk dat je het even zegt,’ zegt Jarik. ‘En sorry dat ik je alleen mijn gezelschap kan bieden.’
‘Doe niet zo flauw Jarik, zo bedoel ik het natuurlijk niet, ik moest alleen...’
‘Mooie vriend, die Lambert van jou,’ moppert Jarik verder, ‘hij zal je niet even komen opzoeken... of beter nog...’
‘Zo iemand is het nou eenmaal niet,’ zegt Ivar. ‘Hij is zo trouw als een hond, loyaal, eerlijk, een fantastische kok, maar een held is hij niet. Daar is hij gewoon niet voor in de wieg gelegd. Bovendien: Ridder Willem staat helemaal niet toe dat gevangenen bezoek krijgen in hun kerkers. Daar is geen sprake van.’
‘Hij had je toch tenminste iets kunnen sturen? Een aardig briefje of zo, of een bloemetje?’
‘Héél grappig, Jarik.’ Ivar neemt op de tast een slok water uit de kan vóór hem op de grond. In hun cel is het nu helemaal donker geworden.
‘En hoe had hij dat moeten doen?’ zegt hij dan, ‘aan de cipiers meegeven? Je dacht toch niet dat...’
Ze zwijgen. Ivar denkt na over wat zijn broer heeft gezegd. Hij moet toegeven dat Jarik niet helemaal ongelijk heeft. Het is inderdaad wel raar dat Lambert helemaal niets van zich heeft laten horen. Hij denkt terug aan het diner en het rood aangelopen gezicht van ridder Willem. Aan het gejoel en het geschreeuw van al die dronken kerels in de grote hal. Hoe hij tussen twee wachters werd afgevoerd. Gelukkig had Lambert zich over zijn viool ontfermd, anders had hij die zeker nooit meer terug gezien. Hij is blij dat hij zijn instrument weer heeft. Lambert heeft het keurig netjes met stok en al in de koffer terug gedaan.
Dan herinnert hij zich plotseling de sleutelbos. Langzaam begint hem iets te dagen... Zou Lambert die soms met opzet in zijn vioolkoffer hebben gedaan? Hij kan het zich nauwelijks voorstellen. Het zouden toch niet de sleutels van...
‘Jarik!’ zegt Ivar opgewonden. ‘Die sleutels! We moeten...’ In het donker kruipt hij over de vloer van de kerker.
‘Die bos... in mijn vioolkoffer... Lambert...’ Naarstig voelt hij in het klamme stro.
‘Bedoel je die grote sleutelbos die jij vanmorgen hier in de hoek hebt gesmeten?’ vraagt Jarik kalmpjes.
‘Ja precies! We moeten...’ Op zijn knieën zoekt hij de hele cel door. ‘Kom op Jarik, help me nou zoeken!’
‘Rustig, rustig,’ zegt Jarik. ‘Maak je toch niet zo druk, broertje.’
‘Ja maar... Het is... Ik denk...’
‘Die heb ik hier,’ zegt Jarik vrolijk. ‘Eerlijk gezegd was ik er per ongeluk op gaan zitten. Dus als je hem nodig hebt...’ Hij rammelt met de bos.
‘Jarik! Die sleutels...’ Van opwinding kan hij geen woord meer uitbrengen.
‘Kom ze maar halen als ze zo belangrijk voor je zijn.’
‘Jarik...’ zegt Ivar. Op de tast neemt hij de bos van zijn broer aan en kruipt er mee naar de deur van de kerker waar hij ze met trillende handen één voor één in het slot begint te steken.
‘Ivar,’ zegt Jarik meewarig, ‘je denkt toch niet écht dat die Lambert van jou de sleutel van onze...’ Op dat moment hoort hij hoe Ivars sleutel het slot opendraait. Hij maakt zijn zin niet af.
‘Jarik...’ fluistert Ivar opgewonden. Hij duwt tegen de zware deur. Een zwak lichtschijnsel valt vanaf de verlaten gang de kerker in.
‘We zijn vrij…’ zegt hij zachtjes.
Even later staan ze wat onwennig samen buiten hun cel.
‘Wat doen we nu?’ zegt Jarik.
‘Niets,’ zegt Ivar beslist. ‘We doen de deur weer op slot en wachten.’
‘Maar...’
‘We moeten op de een of andere manier Renée zien te bevrijden. Zó vroeg in de avond maken we geen schijn van kans. We wachten tot het nacht is, tot iedereen slaapt.’ Terug in de kerker bergt Ivar zijn viool netjes in de koffer en gaat dan naast zijn broer op zijn rug in het stro liggen. ‘Niet in slaap vallen,’ zegt hij ernstig. Zwijgend staren ze in het duister van hun cel naar boven.
‘Denk je echt dat we hier uit komen?’ vraagt Jarik.
‘Ik heb er geen moment aan getwijfeld,’ antwoordt Ivar. Het vochtige stro prikt in zijn rug.
Abonneren op:
Posts (Atom)