Iemand berichtte mij dat mannen gemiddeld één
maand na het overlijden van hun partner een nieuwe relatie aangaan. Meestal met
een jongere zuster van hun vrouw of een goede huisvriendin. Ik kan me daar wel
iets bij voorstellen; het voelt vertrouwd, de breuk lijkt minder groot. Ik
vermoed dat het vooral gaat om full time werkende mannen met jonge kinderen.
Mijn eigen vader had aan een week of twee
genoeg. Ik veroordeel hem daar niet om. Ik denk dat het niet verstandig was,
maar ik begrijp het ook wel. Hij had jarenlang zonder klagen voor mijn zieke
moeder gezorgd en was toen zij stierf zelf inmiddels ook ziek.
Ik probeer mijn eigen idee hierover te
formuleren, maar kom er niet goed uit.
In de eerste plaats mis ik Bibian. Ik twijfel
niet aan mijn gevoelens voor haar, mijn liefde voor haar, maar ik denk weinig
aan haar. Ik kom haar af en toe onverwacht tegen, en word dan hevig
geëmotioneerd: ik schiet vol. Ik weet niet goed of dat is omdat ik mezelf zo
zielig vind in mijn gemis, of omdat ik het voor haar zo erg vind: haar
lijdensweg en haar vroege dood. Allebei waarschijnlijk.
En wat mis ik precies in Bibian, die ik
onmogelijk volledig kan duiden, noch in wie zij was, noch in wat ze voor mij
betekende.
Ik mis de vriendschap en de kameraadschap.
Samen werken aan wat ons bezighield, ons bezielde. Om onduidelijke redenenen
liep onze belangstelling vrijwel parallel. Misschien hadden we allebei een
groot vermogen tot aanpassen, of waren we allebei bang de ander kwijt te raken
als onze belangen niet meer gelijk zouden lopen. Moeilijk te zeggen. Ik denk
dat we in feite allebei nogal dominant waren in combinatie met een redelijke
dosis verlatingsangst en structurele onzekerheid.
Ik vrees dat de kans niet erg groot is dat ik
ooit weer een partner zal vinden waar ik zoveel kameraadschap mee zal delen.
Beter maar niet naar op zoek gaan dus. Zoiets ontstaat, of ontstaat niet. Daar
kom je toch pas na een tijd achter.
Misschien moet ik alles wat ik met Bibian
deelde - als ik het ‘allemaal’ terug zou willen - verdelen over meerdere
relaties en contacten. Zoals de componist Berio de door hem voor zijn vrouw
Cathy Berberian gecomponeerde Folksongs na haar dood alleen nog door meerdere
zangeressen liet zingen. Allemaal een of twee liederen, maar niemand meer de
hele cyclus.
Maar ook mis ik intimiteit. Vertouwdheid,
vertrouwelijkheid. Dichtbij iemand zijn.
Niks leuker dan samen in bed liggen, al of
niet te vrijen, veel praten over wat je deelt of juist niet deelt. Wat we
natuurlijk het meeste bespraken was het wel en wee van de kinderen. Ik
realiseer me dat ik die nooit met iemand anders zal kunnen delen. In elk geval
niet zoals met Bibian. Dat te willen zou een vergissing zijn.
Toch heb ik er behoefte aan: intimiteit. Ik
flirt, leg nieuwe contacten, probeer mezelf te manifesteren, naar buiten te
treden. Tegelijk beangstigt het me. Eigenlijk wil ik alleen de mogelijk van
intimiteit. Het gevoel dat het er in potentie is, maar niet geconsumeerd hoeft.
Of ‘nog’ niet geconsumeerd hoeft. Ik zoek het op, maar ben er ook bang voor.
Voor de verwarring die het ongetwijfeld teweeg zal brengen.