donderdag 13 december 2012

Intimiteit


Iemand berichtte mij dat mannen gemiddeld één maand na het overlijden van hun partner een nieuwe relatie aangaan. Meestal met een jongere zuster van hun vrouw of een goede huisvriendin. Ik kan me daar wel iets bij voorstellen; het voelt vertrouwd, de breuk lijkt minder groot. Ik vermoed dat het vooral gaat om full time werkende mannen met jonge kinderen.
Mijn eigen vader had aan een week of twee genoeg. Ik veroordeel hem daar niet om. Ik denk dat het niet verstandig was, maar ik begrijp het ook wel. Hij had jarenlang zonder klagen voor mijn zieke moeder gezorgd en was toen zij stierf zelf inmiddels ook ziek.
Ik probeer mijn eigen idee hierover te formuleren, maar kom er niet goed uit.
In de eerste plaats mis ik Bibian. Ik twijfel niet aan mijn gevoelens voor haar, mijn liefde voor haar, maar ik denk weinig aan haar. Ik kom haar af en toe onverwacht tegen, en word dan hevig geëmotioneerd: ik schiet vol. Ik weet niet goed of dat is omdat ik mezelf zo zielig vind in mijn gemis, of omdat ik het voor haar zo erg vind: haar lijdensweg en haar vroege dood. Allebei waarschijnlijk.
En wat mis ik precies in Bibian, die ik onmogelijk volledig kan duiden, noch in wie zij was, noch in wat ze voor mij betekende.
Ik mis de vriendschap en de kameraadschap. Samen werken aan wat ons bezighield, ons bezielde. Om onduidelijke redenenen liep onze belangstelling vrijwel parallel. Misschien hadden we allebei een groot vermogen tot aanpassen, of waren we allebei bang de ander kwijt te raken als onze belangen niet meer gelijk zouden lopen. Moeilijk te zeggen. Ik denk dat we in feite allebei nogal dominant waren in combinatie met een redelijke dosis verlatingsangst en structurele onzekerheid.
Ik vrees dat de kans niet erg groot is dat ik ooit weer een partner zal vinden waar ik zoveel kameraadschap mee zal delen. Beter maar niet naar op zoek gaan dus. Zoiets ontstaat, of ontstaat niet. Daar kom je toch pas na een tijd achter.
Misschien moet ik alles wat ik met Bibian deelde - als ik het ‘allemaal’ terug zou willen - verdelen over meerdere relaties en contacten. Zoals de componist Berio de door hem voor zijn vrouw Cathy Berberian gecomponeerde Folksongs na haar dood alleen nog door meerdere zangeressen liet zingen. Allemaal een of twee liederen, maar niemand meer de hele cyclus.
Maar ook mis ik intimiteit. Vertouwdheid, vertrouwelijkheid. Dichtbij iemand zijn. 
Niks leuker dan samen in bed liggen, al of niet te vrijen, veel praten over wat je deelt of juist niet deelt. Wat we natuurlijk het meeste bespraken was het wel en wee van de kinderen. Ik realiseer me dat ik die nooit met iemand anders zal kunnen delen. In elk geval niet zoals met Bibian. Dat te willen zou een vergissing zijn.
Toch heb ik er behoefte aan: intimiteit. Ik flirt, leg nieuwe contacten, probeer mezelf te manifesteren, naar buiten te treden. Tegelijk beangstigt het me. Eigenlijk wil ik alleen de mogelijk van intimiteit. Het gevoel dat het er in potentie is, maar niet geconsumeerd hoeft. Of ‘nog’ niet geconsumeerd hoeft. Ik zoek het op, maar ben er ook bang voor. Voor de verwarring die het ongetwijfeld teweeg zal brengen.

dinsdag 11 december 2012

Dingen


‘Waarom ben je altijd zo lang weg’, zegt Lulu boos als ik weer thuis ben.
‘Ik was naar een ouderavond.’
‘Ik wil niet dat je weggaat. Ik wil bij jou zijn.’
‘Ik ga ook niet weg, Lulu. Maar ik had een ouderavond.’
Ze kijkt zo ernstig, ik schrik er soms van. Vanmiddag had ik een tienminutengesprek met haar juf en daar heb ik haar verslag van uitgebracht.
Ze is het er niet helemaal mee eens.
‘Ik ben niet altijd als laatste klaar.’
‘Dat zegt je juf ook niet. Ze zegt dat je veel sneller klaar zou kunnen zijn met je taakjes als je dat zou willen. Ze wil je namelijk graag wat extra’s geven.’
‘Ik doe er zo lang over omdat ik netjes wil werken.’
‘Hmmm.’
Ik denk en vermoed van alles maar ik weet het ook niet. Ik zie een klein verdrietig meisje dat het heel goed doet op school, maar misschien nog beter zou kunnen. Ik denk dat Lulu het beste stel hersens heeft van ons allemaal. Ze let ontzettend goed op en onthoudt alles.
‘Ik wil tegen je aan liggen papa.’
Dat mag natuurlijk. Ze ligt boven haar oudste broer op een stapelbed. Ze heeft zich omringd met wel vijftig knuffels, van kleine onaanzienlijke beertjes en poesjes tot een gigantische Pongo uit de honderd-en-een Dalmatiërs. Ze ligt zelf onder een veel te dunne roze fleece deken en heeft haar donzen dekbed over Pongo gelegd. ‘Anders krijgt hij het koud.’
‘Heb jij het nu niet koud dan.’
‘Nee hoor papa. Ik heb het nooit koud.’
Ik probeer een stukje dekbed over Lulu heen te leggen maar ze is onvermurwbaar. ‘Niet doen papa, dan krijgt Pongo het koud.’
Pongo is op diverse plekken opengescheurd langs de naad, waardoor de vulling - een soort plastic stro - er uitstulpt. Ik vind het een lelijk en vies beest, rijp voor de vuilniswagen, maar dat is onbespreekbaar.
‘Zou jij het leuk vinden om weggedaan te worden papa.’
Nee dat zou ik niet leuk vinden.
‘Nou dan.’
We liggen een tijdje tegen elkaar aan. Ik wou dat ze wat vrolijker keek. Ze kijkt zo volwassen en ernstig uit haar ogen. Ik word er een beetje verdrietig van. Maar misschien is ze ook gewoon moe.
‘Wat zal ik morgen voor sticker op mijn kalender plakken,’ vraagt ze.
Ze heeft een kalender gemaakt om de dagen tot Kerstmis af te tellen.
‘Iets met paarden?’ suggereer ik laf. Ik heb geen idee wat voor stickers ze allemaal heeft.
Lulu is blij.
‘Een wit paard of een bruin.’
Het maakt mij niet veel uit. ‘Een bruin,’ opper ik.
‘Ik doe toch liever het witte paard,’ zegt Lulu.
Dat lijkt mij ook beter.
‘Ga maar lekker slapen meisje.’
‘Ga je alweer.’
‘Ik moet nog wat dingen doen.’
‘Wat voor dingen dan?’
‘O gewoon. Dingen.’




maandag 10 december 2012

Wachten


De ernst van de situatie. Ik geloof dat ik daar nog niet van doordrongen was. Dat dit ‘echt’ is; dat ik je nooit meer terug ga zien, niet in dit leven, het enige dat ik heb en ooit zal hebben  - dat nu een beetje een wachtkamer is geworden - maar ook daarna niet.
Een soort paniek maakt zich van me meester. Ik kijk naar de foto’s die Sue van je heeft gemaakt. Je lacht uitbundig, maar tegelijk kijk je zo intens verdrietig. Het is een superieure blik, haast triomfantelijk: jij weet iets dat wij nog niet weten, gaat iets doen waar je ons niet bij kunt gebruiken. Uitverkoren. Wij zijn niet uitverkoren.
Rouw komt in golven, is discontinu, maar kondigt zich niet aan.
Vandaag voelde ik me voor het eerst sinds enige tijd weer alleen. Drong de betekenis van mijn verlies tot me door; de wond die jouw dood in mij heeft geslagen.
Ik dacht – wat bezielde me – dat ik door me aan de eerste de beste vast te klampen, ik daarmee mijn oude leventje weer terug zou krijgen. Dat het allemaal niet zo serieus was. Dat ik je liefdevol als anekdote zou kunnen handhaven: mijn eerste vrouw, veel te jong gestorven. Ontkenning, vertedering, herinnering.
Dat ik mijn gezinnetje naadloos in een ander gezin op zou kunnen laten gaan. Een nieuw verbond sluiten, voortgang. De draad weer oppakken.
Je bent afwezig, maar hangt als een stil verwijt in de lucht.
Ik zat aan tafel en miste je ineens zo vreselijk, verpletterend, voelde de naaktheid van de rouw en het gemis om me heen. Met jou aan deze tafel te zitten terwijl je nerveus op de toetsen van je laptop tikt, vier, vijf schermen open, je mail checkt, iets op facebook zet, een sms beantwoord en steeds weer wint van I. met Wordfeud.
Misschien verklaart dat ook mijn behoefte om het huis steeds voller te maken. De muren te bedekken met prenten en schilderijen, kastjes neer te zetten, rekjes op te hangen. Om de leegte te verbergen. Je afwezigheid te maskeren, te compenseren.
Ik ben niet ‘genuanceerder’ over je gaan denken, zoals mijn vader over mijn moeder toen die gestorven was. Ik had ook geen twijfels, ik wilde je gewoon. Meteen al en voor altijd. God wat wilde ik je graag en wat heb je me lang laten wachten. Pas toen ik het bijna opgegeven had - dan maar alleen ‘goede vrienden’, zei je: kom maar bij mij. Ik beloof niets, je kunt er geen rechten aan ontlenen, maar kom maar. En nu wacht ik opnieuw. Wachten op Bibian, ik ben er goed in. Ik heb alle tijd.
Lulu kan het heel goed verwoorden. ‘Ik mis mama’, zegt ze soms opeens, en de tranen lopen haar over de wangen.
 

zaterdag 8 december 2012

Ik droom niet van je

 
Ik droom niet van je. Nog niet één keer heb ik van je gedroomd. Ik stel me voor dat ik een nieuwe liefde heb, ‘gelukkig’ ben, een soort van pijnlijk, schuldig geluk gevonden heb, maar toch geluk, en dat ik dan wél van je droom, open ga, terwijl ik in een ander bed lig, met iemand naast me die geen rol speelt in ons tijdloze verbond, en dat ik dan wakker word, in het holst van de nacht, een andere ruimte betreed, en weer met jou ben.
Jij ligt voor het raam in de woonkamer in je grijsmetalen ziekenhuisbed beplakt met kindertekeningen en lieve briefjes aan je hoofd en voeteneinde. Dan pas herinner ik me alles weer: hoe ziek je was, hoeveel je sliep, hoe onomkeerbaar mager je was geworden, hoe je naar me keek, liefdevol, maar ook verwijtend. Je blik. Hoe we samen de uren doorbrachten, onze uren, steeds minder te bespreken - waar moet je het nog over hebben als er geen hoop meer is – zwijgen, kijken. Slaap je? Ja, je slaapt. Ze slaapt.
Toen begreep ik je nog; ziekte is te bevatten. Verschrikkelijk maar begrijpelijk. Nu begrijp ik je niet meer. De oneindige dood. Ik kan er niets mee. Ik kan het aan niemand vragen: waar is ze nu, zal ik haar ooit nog terugzien, zijn we nu echt voor altijd gescheiden. Geen hoop op antwoord.
Dus: rouw. Mijn rouw. Ik schaam me er soms voor. Wat heb ik eraan dat je dood bent als ik er toch niets van begrijp, er niets van leer. Het eeuwige waarom van de dood, steeds weer dat willekeurige ontvallen in ons chronologische bestaan.
Waarom verschijn je niet in mijn dromen. Is het omdat ik niet meer met je praat, omdat ik verder leef zonder nog met je te overleggen, alleen beslis, handel. Is dat waarom je zo afwezig bent, omdat je geen woorden meer hebt.
Ik ga zo slapen, ik ben moe, verlang naar je, maar weet dat ik je ook vannacht niet zal ontmoeten. Nog niet. Eerst nog de stilte van de rouw, die geen verdriet is. Verdriet is de aanwezigheid van emotie, van pijn. Beweging. Rouw is juist de afwezigheid van emotie, van pijn. Het gemis en de behoefte eraan. Stilstand. De leegte van de rouw. Het mysterie van de onherroepelijkheid, van de eeuwigheid. Van het voor altijd niet zijn.
Ik weet nu ook dat rouw niet slijt, niet voorbij gaat. Hoogstens een minder prominente plaats inneemt, zich verstopt achter het nieuwe leven, het vita nova. Ik begrijp nu ook mijn behoefte daaraan. Dat was het eerste wat ik kon bedenken: alles moet anders worden. Dat was de rouw die sprak. 

maandag 3 december 2012

Begrafenis


Ik was in de Ruïnekerk in Bergen op de afscheidsbijeenkomst van Simeon ten Holt. Ik was met mijn stiefzusje M., dochter van één van Simeons exen, mijn latere stiefmoeder. M. heeft hem goed gekend in de periode dat hij aan Canto Ostinato werkte. Herinnert zich hoe hij eindeloos die loopjes op hun piano speelde. Hij was niet altijd even prettig in de omgang, soms op het botte af direct. Toch praat ze met liefde over hem; is hem altijd blijven opzoeken, ook toen zijn relatie met haar moeder allang verbroken was.
Ik had verwacht dat er een grote opkomst zou zijn, maar dat viel nogal tegen; misschien vanwege de natte sneeuw en het druilerige weer. Ik werd bij binnenkomst hartelijk begroet door de begrafenisondernemer en zijn partner, die ook Bibian’s begrafenis hadden verzorgd.
Ik zat achter de componist Diederik Wagenaar, en voor zover ik kon zien waren wij de enige vakbroeders in het publiek.
Er werd afwisselend gespeeched en gemuciseerd. Simeons trouwe vertolkers hadden het niet laten afweten en streden om de eer van meest authentieke interpreet. We kregen een stuk Canto te horen dat na enige minuten abrupt werd afgebroken, waarna de pianist met gekwelde blik van het podium stapte, om na een laatste groet aan de overledene in zijn kist, vertwijfeld zijn plaats in het publiek weer in te nemen.
Een bekend improvisator boog zich een poosje somber over de laagste noten van de vleugel, om langzaam via enige vakkundige modulaties met toepasselijk repeterend motief in de bovenhand heel symbolisch uit te komen in het hoogste register.
De manlijke sprekers noemden Simeon steevast een vaderfiguur. Hij had ze geleid, gewezen en geïntroduceerd. Voor hen vertegenwoordigde hij vooral het kunstenaarschap.
Het balanceerde allemaal behoorlijk op de rand van de kitsch, zoals dat wel vaker op begrafenissen het geval is. Dat geldt wat mij betreft trouwens ook voor Simeons muziek, maar vanwege de familieband vind ik het moeilijk om er zuiver over te oordelen.
De vrouwelijke sprekers waren wat kritischer. Hij was geen gemakkelijke man geweest. Hoewel het woord egocentrisch niet in de mond werd genomen, zweefde het onuitgesproken door de ruimte.
Zijn dochter Marijn, die ik nooit eerder ontmoette, sprak niet, maar speelde een fraai lied op de trekzak.
Het aandoenlijkst was het verhaal van een vroege ex uit de tijd van voor zijn grote doorbraak. Het was ook vóór de mobiele telefonie: hoewel ze tegenover elkaar woonden had Simeon haar ‘s avonds met lichtsignalen geseind of ze langs mocht komen, of dat hij aan het werk was en niet gestoord kon worden. Ze kon er wel om lachen.
Stilistisch van grote schoonheid, maar volstrekt pretentieloos was het verhaal van zijn trouwe fysiotherapeut met wie hij zich jarenlang elke maandag onderhield. Ze spraken over kunst, politiek en filosofie. Misschien uiteindelijk wel zijn beste vriend.
Colette sprak als laatste. Zij heeft de laatste vijftien jaar lief en leed met hem gedeeld.
Op de terugweg liepen we langs cafe ‘Het huis met de Pilaren’, ooit de verzamelplaats van de Bergense kunstenaarsscene, waar jarenlange vriendschappen zomaar verbroken konden vanwege een verkeerd geciteerde versregel van Roland Holst.
Afgelopen donderdag heb ik met mijn studenten in Groningen naar Canto geluisterd en de partituur bekeken. Volgende week zal ik nog wat meer van zijn muziek laten horen, al was het alleen omdat Simeon mij daar de laatste keer dat we elkaar spraken zo uitdrukkelijk naar vroeg.
‘Je behandelt toch niet alleen Canto?’
‘Nee hoor,’ zei ik, ‘niet alleen Canto.’ 
 

zondag 2 december 2012

Verlanglijstje


Lieve Sinterklaas, u hoeft mijn wensen niet te vervullen, dat kunt u ook helemaal niet. Het gaat mij meer om het lijstje dan om waar het voor staat. Ik geloof dat ik eerder een maker ben dan een consument.
Ik ben er vandaag op uitgetrokken om kadoos voor de kinderen te kopen. Ik heb belachelijk veel geld uitgegeven, ik leer het nooit. Misschien komt dat omdat geld voor mij geen enkele betekenis heeft, behalve dan die oerbetekenis van ruilmiddel. Ik heb nooit een cent gespaard, behalve een klein bedrag voor als de wasmachine het begeeft of als er een nieuwe uitlaat onder ons busje moet.
Ik gun de kinderen alles, maar weet ook dat ik ze niet moet wennen aan dure kadoos. Toch doe ik het ieder jaar opnieuw.
Ik realiseerde me dat er dit jaar in uw zak voor mij niet veel zal zitten. Daar moest ik plotseling onbedaarlijk om huilen. Lulu begreep weinig van mijn tranen. Zij wist heel zeker dat de Sint mij niet zou vergeten. Vorig jaar had er toch ook van alles voor mij in de zak gezeten, ik denk dat ik maar op haar moet vertrouwen, ze is als enige meisje uit haar klas geselecteerd voor het groepje ‘kinderen die slimmer zijn dan andere kinderen’ - dat verbaast me niets.
Ik wil me niet opdringen hoor, het gaat me ook niet om de pakjes, maar misschien kunt u me in het immateriële een beetje helpen dit jaar.
Er is een meisje dat ik leuk vind, maar waar ik helemaal geen recht op heb. U hebt aanspraak genoeg met al die vrolijke schoorsteenveegstertjes, maar ik ben ’s avonds steeds alleen. Misschien kunt u haar eens mijn kant op laten kijken, u weet wel wat ik bedoel. Dat gunt u mij toch wel.
Ik durf haar nauwelijks aan te kijken, word verscheurd door schuldgevoelens, praktische bezwaren en het besef een onmogelijke partij te zijn: een armlastige, kersverse weduwnaar met drie minderjarige kinderen die klaar staan om iedere juffrouw die te dichtbij komt de deur te wijzen.
Het is wel even wennen, van de zekerheid en de geborgenheid van de huwelijkse staat terug naar de onzekerheid, de twijfel en het verlangen.
Het gaat ook nergens over, dat weet ik heus wel.
Het gaat me om het lijstje, ik zei het u al eerder. Ik vind het al heel wat dat ik het überhaupt durf uit te spreken.
Verder redden we het trouwens aardig, houden we de boel aan kant.
Ik probeer me niet al te veel zorgen om de schoolresultaten van de kinderen te maken. Swip presteert flink onder zijn niveau, kan zich in de klas onmogelijk concentreren, en ligt ’s nachts wakker van de zorgen en het gemis. Zorgt u ervoor dat hij straks een goed en passend schooladvies krijgt, bespaart u hem die valse start. Hij wil naar het Technasium, dat is iets nieuws dat klinkt als helemaal geknipt voor hem.
Valentijn moet nog wat wennen in zijn nieuwe klas, maar ik denk dat het wel goed komt. Hij heeft duidelijk plezier in zijn status van middelbaar scholier.
Ziezo. Ik trek het vel nu uit mijn typmachine, rol het op, doe er een plakbandje om en schuif het in mijn schoen. 

   


Rituelen


Ik weet niet meer zo goed wie ik ben. Ik had een rol die me goed paste, met een duidelijk script. Bibian en ik hadden onze rituelen, onze voorkeuren, onze meningen, onze vrienden. Als ik het even niet wist, kon ik het aan haar vragen, en omgekeerd. Er hing een sfeer in huis die van ons samen was. Hoewel we altijd nieuwe plannen maakten en in beweging waren, was er toch een soort sjabloon. Er waren onuitgesproken doelen, ambities. Wapenstilstanden. Zekerheden.
Nu mag plotseling alles. Ik word niet meer gecontroleerd, hoef nergens meer aan te voldoen. Toch houd ik vast aan onze rituelen: drink een wodka uit de vriezer als de klok vijf slaat, slaap aan de linkerkant in ons bed, blaas de verjaarsballonnen op en hang ze in trosjes van vier aan de mooie stoffen slingers, koop zaterdags het brood voor de hele week, laat het in papier verpakken - dan blijft het lekkerder in de vriezer (zou dat echt zo zijn?) - doe de bonte was op dertig graden, kijk geen televisie (daar houden wij niet van), luister naar Americana.
Eerst vond ik dat vanzelfsprekend. Zo deden wij de dingen nou eenmaal, daar voelden ‘wij’ ons prettig bij.
Het geeft me houvast in mijn vertwijfeling, het geeft me uitstel. Omdat ik anders zou moeten erkennen dat de zin van al die handelingen ontbreekt nu ik er alleen voorsta. Het waren de regels van ons verbond, uitgesproken en onuitgesproken riten die ons samenzijn betekenis moesten geven. Regels die we elkaar oplegden, offers die we elkaar brachten. Draden van het web dat we voor elkaar sponnen en bleven spinnen. Tot jij eruit viel.
Totale vrijheid is ondragelijk, merk ik nu. Maar om mezelf regels op te leggen is ook idioot.
De kinderen zijn aartsconservatief, willen alles zoveel mogelijk bij het oude laten. Als Lulu mij in bed betrapt wanneer ik eens aan de rechterkant lig, zegt ze verontwaardigd dat ik op ‘mama’s’ plek lig. Over nieuwe vrienden en vriendinnen is ze matig enthousiast, liever ziet ze oude bekenden, vriendinnen van haar moeder.
Ik weet het wel: ik moet geduld hebben, niet te snel willen gaan, de tijd nemen om te rouwen, te verwerken. Maar ik ben ongeduldig. Nieuwsgierig. Als ik dan toch een nieuw leven ga krijgen, dan liever ook maar meteen. Het is of ik woon in een huis dat al verkocht is, maar nog moet wachten op de voltooing van het nieuwe. Ik mag er nog niet in.
Ik geloof niet dat ik bang ben voor verandering; zonder verandering geen leven. En bovendien: wat heb ik te verliezen. Wat mij het allerdierbaarst was, is me al afgenomen, behalve dan de kinderen en mijn eigen leven.
Want God, wat hou ik van dat klote leven van mij.