donderdag 6 mei 2021

 


 

In oktober 1965 gingen mijn ouders, toen 29 en 30 jaar oud, Kees ten Holt (1935 - 1990) en Ursula Roth (1934 - 1981) uit elkaar. Mijn moeder nam mij (5 jaar oud) mee naar Israel, om zich met mij in de nieuwe heilstaat te vestigen in kibboets Lahav in de Negev. Mijn ouders schreven elkaar dagelijks, en al snel werd duidelijk dat ze moeilijk zonder elkaar konden. De volledige correspondentie (in ca. zeventig brieven) is bewaard gebleven.
(afl. 68)

 

Lahav, maandag 17 januari 1966, Ursula

lieve Kees,

het is nu 10.15 uur. Ik ben net thuis, ik besloot vanavond eens uit te gaan, naar het “Moadon”, het nieuwe feestgebouw. Moshé was thuis en Klaas vond het best. Ik ging er om kwart voor negen heen. Het was er koud, geen koffie, niets. Iedereen sprak op fluistertoon, niets aan. Ik las een paar Times en Newsweek en Life, en toen ben ik weer naar huis gegaan, heb de kachel aangestoken en koffie gezet.
    Ik weet niet wat dat is met deze mensen, als je ook maar een beetje hard praat, roept iedereen sssssst! Er is soms geloof ik wel koffie. Je moet elkaar al erg goed kennen om je hier te kunnen amuseren. Maar het ziet er beeldig uit. Ik hoop voor hen dat er gauw wat meer leven in de brouwerij komt. Ik heb wel indertijd van Charlie gehoord dat er in andere kibboetsen wel bars zijn, of dergelijke, met muziek en dansgelegenheid. Ik hoef niet te dansen, maar een glas bier en lawaai of een jukebox zou me wel aanstaan. Zoiets is hier geloof ik ondenkbaar. Ze moeten wel wat spannender lectuur geven willen ze de rust bewaren, help, help, het Moadon is ook veel te mooi, als je eens je koffie omgooit. Je moet ook alles keurig terugbrengen en terugzetten. Geef mij maar Hoppe.
    Nu ik toch wegga, kan ik ook rustig constateren dat ik hier niet pas in de kibboets. Bijvoorbeeld ’s morgens als ik niet wil opstaan, zoals vanmorgen ben ik pas om acht uur opgestaan, niemand zegt er iets van, je moet het zelf weten, je werkt gewoon iets langer door. Maar daar had ik nu juist óók geen zin in. Als je gewoon vrij bent, kost het je alleen maar tijd of geld, maar je kunt het wel doen, hier heb je een verantwoording, je kunt niet zeggen ‘geef mij vandaag dan maar geen vlees of fruit of koek.’ Dat gaat niet. Je kunt ook niet zeggen, laat mij maar in een houten huisje, en geef mij maar geen mooie dekens en geen mooie meubels, want ik werk maar vier uur in plaats van acht uur. Je accepteert alles of niets.
    Je hebt wel een hoop vrijheid ook. Want iedereen mag studeren, b.v. de moeder van Boaz studeert drie jaar in Jeruzalem, ze heeft daar een kamer en in de weekends is ze thuis. En werken hoeft ze niet, ze laadt daarmee geen extra plicht op zich, alleen na die drie jaar loopt ze voor de rest weer in het gareel. Doe je iets speciaals, b.v. een vent hier is dirigent, die gaat op toernee, er is een danseres en een fluitist, maar doe je niets speciaals, wil je alleen uitslapen en b.v. niets doen, dat gaat toch eigenlijk niet goed. Ik denk dat als je handig bent je wel een eind in de richting komt, misschien is het toch wel net zo als overal. Alleen wat me soms benauwt is de groep, de afgesloten gemeenschap, al die mensen die je de hele dag ziet, en ’s avonds zie je ze weer. Ssssst! in het Moadon. Maar ja, ik ken ze ook niet. Maar b.v. ik kwam om 10.00 uur Esther bij de W.C. tegen, ik zei ‘heb je zin in een kop koffie?’, maar ze vond het te laat.
    Vanmiddag stond ik in een heidense bende in mijn kamer, werkelijk, de bedden overhoop, de tafel een vieze boel van etensresten, op de grond rotzooi, onderbroeken, pyjama’s, enfin, gruwelijk, want je weet ik had me verslapen. Ineens kwam er een soldaat de trap op de kamer binnen, het was de man van de koffie, die me goedendag kwam zeggen en goede reis wensen, en vragen wanneer ik weer terug kwam. Een heel aardige man. Ik heb een beetje een complex over hem, omdat ik die avond zo koel was. Ik nam me voor als hij weer kwam, heel vriendelijk te zijn, en de volgende dag, dacht ik ‘O jé, ik heb er niets geen zin in,’ en daarna vol schaamte ‘zal ik hem maar uitnodigen,’ maar ik zag hem niet meer. En je weet Charlie heb ik ook al weggekeken. Werd ik ook gek van.
    Het is zo moeilijk echt gastvrij te zijn tegen mensen die je niet zo bie vindt, en die hebben er nu juist het meeste behoefte aan. Wat me wel opviel van mezelf, was dat ik me voor de rotzooi niet geneerde, die was er nu eenmaal. Laat ik het zo houden.
    Ik heb nog steeds mijn reispapieren niet. Ik ben wel alvast nerveus, maar ik weet nu beter de weg in mijzelf. In het Moadon stak ik een cigaret op, de eerste. Ik voelde hoe ik het koud kreeg, ik voelde dat mijn handen begonnen te beven en ik voelde (het was namelijk niet zo) dat iedereen naar me keek, ik zag niet wat ik las, ik dacht ‘begint het weer? Dat moet ik niet hebben.’ Ik hervond al gauw mijn rust en las door, en vergat de anderen weer.
    Hoe zal het gaan als ik weer terug ben in Amsterdam? Wat is er veel valsheid (hiermee bedoel ik niet echte gemeenheid, maar onbewuste valsheid) in je gedachten. Wat is alles toch terug te brengen tot hoogmoed. Tot het jezelf belangrijk vinden, het niet verdragen van kritiek van anderen. Aan de ene kant wil je aandacht trekken, en aan de andere kant vergeten worden. Maar dat gaat niet. Je trekt geen honderdste aandacht van wat je denkt, en het is een geruststellende gedachte, want we zijn nu eenmaal zo, dat de meeste aandacht toch kritiek is. Het vreemde is, als je je moeilijkheden aan vrienden vertelt, of zelfs kennissen, dan begrijpen die het dikwijls maar al te goed, je voelt vrijwel geen schaamte, maar als je eraan denkt dat het doorverteld wordt aan vreemden (meestal niet), dan rijzen je de haren te berge.
    Maar het is net als je zegt: eventjes zegt iedereen ‘hé!’ en dan zijn ze het weer vergeten. Klaas bereidde me vanavond een verrassing, hij was eerst allerliefst, tot ik zei dat hij moest tandenpoetsen, toen werd hij woedend, ik nam hem kordaat bij de arm en bracht hem naar de kraan en poetste zijn tanden, alles van mijn kant wel streng, maar zonder boosheid. Toen ik de mijne gepoetst had en binnenkwam, lag hij boos op zijn bed. Ik weet niet meer precies hoe het ging, eerst zei hij nog iets van dat hij niet blij met me was, en toen meteen daarop ‘ja hoor, ik ben wel blij met jou, ik vind je erg lief, mammie,’ en hij ging lief naar bed. Eindelijk en eindelijk eens vandaag uit zichzelf iets liefs, ik werd er soms wanhopig onder. Ik verloor nooit mijn geduld, en toch was hij altijd zo dwars. Ik moest zo lief zijn wilde hij lief zijn. Nooit wil hij iets doen. Misschien, eindelijk slaat het aan. Vannacht om half twaalf, ik lag in bed en kon niet slapen, nare angsten spookten door mijn hoofd ineens. Toen plotseling begon hij te huilen. Ik kwam hem troosten maar hij wilde niets van me weten, ik vroeg of hij in mijn bed wilde, of ik thee zou maken, niets en niets hielp. Toen pakte ik hem op en legde hem in mijn bed. Jet erbij, en toen wilde hij toch wel thee. Ik begon een verhaal te vertellen, hoe het kwam weet ik niet, geïnspireerd op jouw grappen, we hadden de grootste pret, toen het kwart voor een was, zei ik dat hij nu toch weer moest gaan slapen. Niets daarvan, hij werd meteen boos. Ik zei niet veel en deed niets, en toen ging hij uit zichzelf weer naar bed.
    Hoe vind je dat nu? Een echte vrije geest. Wil best, als hij het zelf maar mag willen. Groot gelijk, en hij was mooi en lief om te zien, een beeldje. Dat is hij zo dikwijls ’s nachts als hij uit z’n bed komt. Hij heeft zo’n grappig smoeltje, vanavond ook, zo stout en wijs, zo scherp soms en toch zo rond en kinderlijk en guitig. O, als hij het maar goed heeft en bloeien kan, dat betekent toch zo veel, daar zijn we toch ouders voor, hè? Zoveel vreugde als je hebt van je kind als je je best ervoor doet, je krijgt zulke kinderen als je verdient, dat betekent dus dat je ervoor werken moet, en dat is goed.
    Ik verlang toch zo naar je, we gaan alles samen heel fijn maken voor elkaar, we geven de moed niet op, iedere dag weer overnieuw, en dan langzaamaan komt het toch nog allemaal goed. Ik omhels je en denk aan je, je Ursula.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten