zaterdag 3 augustus 2019







Wessel te Gussinklo, De hoogstapelaar



Te Gussinklo is een bijzondere schrijver binnen de Nederlandse literatuur. Hij heeft een duidelijke eigen stijl, die hij consequent van begin tot eind volhoudt. Sommige schrijvers hebben zo’n eigen stem, schijnbaar zonder dat ze daar veel moeite voor hoeven te doen, die stem of stijl is er gewoon, is deel van hun artistieke persoonlijkheid, maar bij Te Gussinklo voel je dat hij er hard aan heeft gewerkt. Zijn stijl is niet natuurlijk, maar eerder bedacht. Zijn stijl is een keuze en overduidelijk geconstrueerd en bestudeerd. Wat mij betreft is daar niets mis mee.
    We bezien de wereld vanuit hoofdpersoon Ewout Meyster (zijn achternaam wordt pas helemaal aan het eind van het boek genoemd, maar waarschijnlijk als bekend verondersteld omdat De Hoogstapelaar als het derde deel uit een cyclus - die zo langzamerhand een Proustiaanse omvang begint aan te nemen - over hoofdpersoon Ewout kan worden gelezen) die zijn eigen handelen (en dat van anderen) voortdurend becommentarieert en bekritiseert en daarmee de lezer, of in elk geval een denkbeeldige toehoorder en ook zichzelf aanspreekt. Deze commentaren staan vaak tussen haakjes of zelfs dubbele haakjes en bestaan uit uitroepen van verbazing of verontwaardiging en onafgemaakte ‘veelzeggende’ opmerkingen. (Maar hij…? Niet! Nooit!) Te Gussinklo hanteert herhaling als een opvallend stijlmiddel, waarmee zijn schrijven wel iets van minimal heeft, een in de vroege jaren zestig in Amerika ontstane stroming van repetitieve muziek. Die herhaling zit vooral in het hoofd van Ewout, vermoedelijk om zijn manische kant te illustreren. Deze Amerikaanse invloed komt niet helemaal uit de lucht vallen, omdat Ewout Amerikaanse sigaretten rookt, coca cola drinkt die hij coke noemt, naar Jazz en Rock & Roll luistert en af en toe Amerikaans filmsterrenidioom gebruikt.
    We volgen Ewout enige tijd als hij zeventien jaar is, ergens aan het eind van de jaren vijftig in een niet bij naam genoemde stad, waar hij aan een gracht in het centrum bij zijn door hem gehate en geminachte moeder woont die een winkeltje drijft. Zijn vader is overleden. Ewout gaat niet naar school - hij is diverse malen wegens wangedrag van school gestuurd -, werkt niet en zit voornamelijk thuis waar hij zich oefent in krachtig en dwingend overkomen; hij wil een leider zijn, een belangrijk schrijver of filosoof worden. Zijn held is Sartre, die op dat moment in de mode is en die hij veel citeert ook al heeft hij hem eigenlijk nauwelijks gelezen. Hij spiegelt zich aan politici als Roosevelt, Churchill en Hitler, vraagt zich af wat die in bepaalde (vaak heel banale) situaties gedaan zouden hebben. Voor de spiegel oefent hij zich in hoe hij moet kijken, bewegen, roken, etc. Zijn grote frustratie is zijn weke uiterlijk en zijn krachteloze uitstraling die hij koste wat kost wil veranderen. Binnen zijn kleine groep van trouwe vrienden en - dat is voor Ewout essentieel - bewonderaars, neemt hij een leidersrol in. Ewout bepaalt wat ze gaan doen en adviseert en becommentarieert zijn vrienden voortdurend in hoe ze zich moeten kleden, hoe ze moeten staan, lopen, praten etc. Hij is daarin behoorlijk direct en schoolmeesterachtig. Sommige van zijn vrienden wordt dat teveel, zo ook Meindert, de vriend die hij het meest kleineert, gebruikt en belachelijk maakt. Toch is het juist Meindert die hem uiteindelijk ontzet wanneer hij in moeilijkheden raakt.
    Andere jongens noemt hij mietjes, homo’s en dit blijkt al snel een obsessie. Het wordt duidelijk dat het zelfs meer dan een obsessie is: Ewout worstelt met zijn eigen identiteit. Wanneer hij zeker weet dat hij onbespied is masturbeert hij gekleed in vrouwenkleren, waarvan hij zich vervolgens zo snel mogelijk ontdoet in doodsangst dat zijn moeder of de werkster hem zullen betrappen. Ondertussen lijdt Ewout aan gruwelijke depressies waarbij hij dagenlang binnen moet blijven en het daglicht niet kan verdragen.
    De hoogstapelaar (dat overigens bargoens is voor oplichter, zwendelaar, het woord zelf komt in het boek niet voor) biedt ons een intiem drama, het is kamermuziek, geen symfonie. Er is een scene in een jazzclub, een espressobar, Ewout ontvangt zijn vrienden bij hem thuis op zijn kamer, maar het gaat steeds en vooral om Ewouts manische kijk op de wereld. Op het eind valt hij ook voor zijn vrienden en bewonderaars van zijn voetstuk, wanneer hij in elkaar wordt geslagen door twee jongens die hij eerder in de jazzclub voor mietjes heeft uitgemaakt. Hij verdedigt zich niet; verlamd van angst ondergaat hij alle vernederingen lijdzaam en zonder verzet. ‘Het komt vanwege mijn depressie,’ verklaart hij zijn slappe optreden aan zijn vrienden, maar zijn geloofwaardigheid is hij nu definitief verloren.
    We leven mee met Ewout, maar sympathie kunnen we moeilijk voor hem opbrengen, daarvoor is hij te manisch, en ook te navelstaarderig. De hoogstapelaar doet hier en daar wel wat aan De Avonden denken, maar hoewel er zeker af en toe wat te lachen valt, is Reve grappiger en toch ook indringender, beklemmender.
    Het boek vergt wel enig doorzettingsvermogen, Te Gussinklo maakt het zichzelf en de lezer niet gemakkelijk, maar het is zeer zeker de moeite waard. Fijn dat er nog schrijvers zijn die het experiment aandurven en zich niet alleen om de buitenkant van de literatuur bekommeren. Een aanrader!

Klaas ten Holt 2019


 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten