donderdag 20 februari 2020


Een poging tot vergelijking van wat de vier evangeliën zeggen over de doop van Jezus

Op (vrijblijvende) uitnodiging van de sympathieke predikante Marije Hage vergeleek ik in de vier evangeliën de doop van Jezus. Ik kan dat alleen maar literair, want gelovig ben ik niet. Los daarvan is Jezus voor mij misschien de meest romantische en ontroerende literaire personage die ik ken.

Het evangelie (de blijde boodschap) van Marcus is het kortst, leest bijna als een uittreksel. Er is sprake van een geest die als een duif (symbool van vrede) neerdaalde, en Jezus wordt al meteen door God ‘zijn zoon’ genoemd.
Je zou dit kunnen zien als het feitelijke begin van het christendom: de drie pijlers worden gedefinieerd: de vader, de zoon en de heilige geest. Het is een expositie van een thema. Opvallend ook binnen het monotheïsme, die splitsing van het goddelijke in drieën.
God noemt Jezus zijn ‘veelgeliefde zoon’ (ο Ιησούς ο πολύ αγαπημένος γιος). Veel, maar niet ‘totaal’ of ‘absoluut’, het lijkt wel of de liefde ook begrenst is. Misschien omdat god zijn zoon straks ook moet offeren?

In het evangelie van Mattheüs weet Johannes van te voren al dat hij zijn meerdere gaat dopen. Hoe kan hij iemand dopen die zonder zonde is, vraagt hij zich af. Maar Jezus zegt dat alles van te voren al zo beschikt is, wat klinkt als een voorbode van de vervelende protestantse predestinatie.
Ook bij Mattheüs is Jezus de veelgeliefde. Vraag is misschien of hier bedoeld wordt dat hij door ‘velen’ werd geliefd, of door god. Dat is moeilijk uit te maken, maar dat kan ook aan de vertaling liggen.

Mattheüs is duidelijk meer literair dan Marcus. Er is perspectiefwisseling en meer dialoog.

Lucas schrijft als een soort historicus met nogal wat tijd en plaatsbepalingen. Maar over de doop van Jezus zegt hij alleen dat die ‘plaatsvond’. Voor hem is wat daarna gebeurde klaarblijkelijk belangrijker: Jezus in gebed (ik vraag me dan af wat zijn gebed zou zijn geweest? Of gaat het er vooral om hem af te beelden als vroom, want in gebed?), de neerdaling van de heilige geest en het aanwijzen van Jezus als de ‘zoon’. Hier: de welbeminde, dat net weer een nuance anders klinkt dan veelbeminde.
Hier vindt, vermoed ik, ook het ‘nieuwe’ verbond plaats. Het eerste verbond was immers dat met Mozes en het joodse (uitverkoren) volk.

Johannes beschrijft de doop als een getuigenis van Johannes de Doper, het vertelt het verhaal ahw na, we horen het uit de tweede hand.
Johannes (De doper) getuigt dat hij van te voren was gewaarschuwd waaraan hij de zoon van god zou herkennen. Johannes wist dus al dat die zou komen, van ‘degene die hem (Johannes) gezonden had om met water te dopen’. Er is nu geen sprake meer van een veel- of welbeminde. Deze versie van het verhaal vind ik de meest raadselachtige, en ook ‘wolliger’ dan de andere evangeliën.

Van versie naar versie krijg je het gevoel dat het perspectief langzaam verschuift van een nieuw en nog weinig geïnstitutionaliseerd geloof (meer een beweging of secte) naar een volwaardig geloof met een eigen ‘verhaal’.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten