Organisme
Ik werd op het matje geroepen door iemand zonder gezicht maar hoger in rang omdat ik mij in de publieke ruimte kritisch had uitgelaten. Het managementteam had zich mijn kritiek erg aangetrokken, in een ingelaste vergadering had men gehuild en geschreeuwd.
Ik stelde voor de huilers te troosten, de schreeuwers om vergiffenis te vragen. Misschien als ik uitlegde wat ik had bedoeld met mijn kritiek, dat ze dan begrip konden opbrengen? De man zonder gezicht vond het geen goed idee, het kwaad was immers al geschied. Ondertussen schreef hij dingen op een groot vel papier die later mogelijk tegen mij konden worden gebruikt. Ik probeerde mee te lezen, maar het was in een jargon dat ik niet beheerste. Deze keer kreeg ik alleen nog een waarschuwing, zei hij, maar bij nieuwe kritiek zouden er disciplinaire maatregelen volgen. Het organisme verdroeg geen kritiek, waarom begreep ik dat niet? Iedereen snapte dat. Het waren moeilijke tijden, er moest op alles bezuinigd, dus ook op kritiek.
Het organisme kon alleen overleven als alle medewerkers een volstrekte loyaliteit in acht zouden nemen, er mocht vooral niets naar buiten komen dat het zou kunnen schaden. Was me dat duidelijk?
Ik begreep het volkomen. Het organisme, aan het einde van haar vijfjarige cyclus, was weer eens in gevaar, een gevaar dat alleen bezworen kon met een positieve instelling van alle medewerkers en unaniem begrip voor alle nieuwe maatregelen, hoe vreemd en raadselachtig misschien ook.
Mijn superieur keek op de klok aan de wand en gaf aan dat het gesprek ten einde was. Een verslag ervan zou aan mijn dossier worden toegevoegd dat beschikbaar zou zijn voor iedereen die er belangstelling voor toonde. Het organisme streefde immers naar maximale transparantie, een aquarium zonder planten met uitsluitend het helderste water.
Op het medewerkerstoilet waste ik mijn handen en bekeek mezelf eens goed in de spiegel. Oud was ik geworden, veel ouder dan ik mij herinnerde te zijn. Ik begreep de voordelen van een gezichtsloos uiterlijk, maar snapte ook dat zoiets voor mij niet weggelegd was. Ik was buiten de tijd gevallen, een anachronisme geworden, voor mij was er geen hoop meer in dit perfecte systeem, dat mij desondanks toch nog tot het einde wilde handhaven, als ik maar geen misstappen meer beging. Het beste was om vanaf vandaag zo weinig mogelijk contour aan te nemen.
Bijna dagelijks moesten er nu vanwege het bevoegd gezag nieuwe verbeteringen geïmplementeerd, moesten de door de medewerkers gemeten resultaten, behaalde doelen en competentieniveaus op nieuwe manieren ingevoerd worden in een al maar complexer en strenger beveiligd systeem, tot het al het andere ging overheersen, naar de achtergrond drukte en uiteindelijk zelfs overbodig maakte.
Het werd duidelijk dat het organisme nu bijna was voltooid, een staat waarin het eindeloos zou verkeren; er moest immers door de medewerkers nog wel naar perfectie gestreefd kunnen worden, een verbindend streven, een gezamenlijk gedroomde droom. Het organisme was hiermee eindelijk een volmaakte, autonome entiteit geworden die alleen nog naar zichzelf verwees. In het perfecte gebouw dat het organisme huisde, werd bijna alle ruimte ingenomen door positief ingestelde jongens en meisjes die er trots op waren deel uit te maken en bij te mogen dragen aan dit organisme. Zij droomden ervan dat dankzij hun inspanningen het lichaam weldra zo perfect en alomvattend zou zijn dat het onaantastbaar was geworden. Afnemers zouden dan niet meer nodig zijn.

Geen opmerkingen:
Een reactie posten