zaterdag 27 september 2025

Dialoog

‘Zie ik je ooit nog terug?’
‘Nee, dat denk ik niet.’
‘Wat heeft het dan voor zin om je te missen?’
‘Geen enkele.’
‘En rouwen?’
‘Ook niet.’
‘Hoe vind je dat ik het doe?’
‘Je doet wat je doet.’
‘Maar vind je er dan niet iets van?’
‘Zou dat wat uitmaken?’
‘Nee.’
‘Waarom kom je hier steeds?’
‘Omdat jij hier bent.’
‘Om te bewijzen dat je me niet bent vergeten?’
‘Ook, ja.’
‘Waarom wil je dat zo graag bewijzen?’
‘Omdat ik me schaam.’
‘Omdat je me bent vergeten?’
‘Ja.’
‘Hoe weet je dat ik hier ben?’
‘Omdat ik je zelf heb gebracht.’
‘Maar ik geef nooit antwoord.’
‘Nee.’
‘Toch blijf je tegen me praten.’
‘Tegen mezelf.’
‘En daar heb je mij voor nodig?’
‘Een ritueel.’
‘Weet je nog hoe mijn stem klonk?’
‘Nee.’
‘Hoe mijn haar rook?’
‘Ik weet dat ik me dat ooit herinnerde.’
‘Waarom hield je van me?’
‘Dat weet ik niet meer.’
‘Maar toch zeg je elke keer als je weggaat: dag meisje, ik hou van je.’
‘Altijd.’
‘Maar dat betekent dus niets?’
‘Ik wil het mezelf horen zeggen.’
‘Omdat je jezelf anders niet gelooft?’
‘Misschien. Het zijn in elk geval de woorden.’
‘Vroeger zei je ze ook tegen mij.’
‘Maar toen was je er nog.’
‘Waren het toen geen woorden?’
‘Denk je dat ik niet van je hield?’
‘Ik denk niets.’
‘Dat weet ik niet.’
‘Jij hebt tenminste nog de taal.’
‘Ik ben je niet vergeten.’
‘Meer woorden.’
‘Niet. Vergeten.’
‘Wat ben je niet vergeten?’
‘Jou.’
‘Tegen wie zeg je dat?’
‘Dat is de vraag.’
‘Weet je nog aan welke kant van het bed ik lag?’
‘We hadden geen vaste plek.’
‘Denk je nog wel eens aan ons?’
‘Dat is onmogelijk. Ik leef nu.’
‘Koester je geen herinneringen?’
‘Ik vertel anekdotes die formules zijn geworden.’
‘Zie je daar beelden bij?’
‘Ik geloof het niet. Ik denk niet in beelden.'
‘Zou je het anders willen?’
‘Nee.’
‘Maar wat is mijn functie dan nog?’
‘Naar me te luisteren.’
‘Denk je dat ik luister?’
‘Dat vraag ik me niet af.'
‘Maar ik antwoord nooit.’
‘Dat hoeft ook niet.’
‘Zodat jij de controle hebt? Het gesprek in de juiste banen kan leiden?’
‘Ik kom omdat ik hulp nodig heb.’
‘Die je nooit krijgt, zoals je inmiddels weet.’
‘Je moet me helpen.’
‘Wie?’
‘Jij. Mij.’
‘Waarmee dan?’
‘Ik kan het niet alleen.’
‘Je bent toch niet alleen?’
‘Nee. Ik ben met Sasja.’
‘Dus je wilt een second opinion?’
‘Ik vraag me soms af wat jij zou hebben gedaan, omdat jij hun moeder 
bent.’
‘En dan kom je hier om daar geen antwoord op te krijgen?’
‘Ja.’
‘Ben je boos dat ik er niet meer ben? Dat je nu alles zelf moet verzinnen?’
‘Ik ben eraan gewend.’
‘Dus eigenlijk hoef ik je helemaal niet te helpen?’
‘Wat zou je willen doen?’
‘Zeg jij het maar.’
‘Ik weet het niet. Wist ik het maar. Soms denk ik dat ik je zou moeten inschakelen, maar ik heb geen idee hoe ik dat zou moeten doen, dus schrijf ik je maar. Jij was altijd zo doortastend, zo handig. Ik voel me verlamd. Kun jij S. niet van de ketamine afhelpen, een kamer regelen voor V.?’
‘…’
‘Waarom zeg je nu niets?’
‘Hoe gaat het met L.?’
‘Ze lijkt op jou.’ 




Geen opmerkingen:

Een reactie posten