De sigaar
Met de nieuwe eerstejaars in Groningen begin ik altijd met het expressionisme, Schönberg, Berg en Webern, maar ook Kandinsky en Joyce. Als ik eraan denk heb ik het ook nog over Van Ostaijen (Boem Paukeslag!). Voor de meeste van mijn studenten is dit onbekend terrein, muziek die ze niet kennen en ook niet per se willen leren kennen. Meer en meer - misschien ook omdat het leeftijdsverschil tussen mijn studenten en mij elk jaar groter wordt - heb ik het gevoel dat ik me hiervoor moet verontschuldigen, dat ik erbij moet zeggen dat ik thuis echt niet alleen maar naar muziek van de tweede Weense school luister, maar ook naar Radiohead, MF Doom en Miles Davis.
We kijken en luisteren naar die prachtige miniaturen van Webern, de 5 Stücke für Orchester, en hebben het over chromatische completering en Klangfarbemusik. Het zijn noten die mij blijven ontroeren vanwege hun buitenissigheid, hun koppige volharding tegen de keer, hun vergeefse schreeuw om aandacht, de evidente zorg van hun componist voor ieder detail, (diens autisme), maar vooral de pure schoonheid van iedere klank. Ik vertel ze dat Webern in 1945 door een Amerikaanse G.I. voor de deur van zijn eigen huis werd doodgeschoten toen hij een lucifer afstreek om zijn sigaartje mee aan te steken dat hij van mevrouw Webern niet binnen mocht roken, omdat ik denk dat anekdotes meestal beter beklijven dan theorie, die ze bovendien net zo goed zelf kunnen opzoeken. De laatste jaren heb ik in mijn lokaal de beschikking over een Digibord, waardoor we nu op YouTube ook naar live uitvoeringen kunnen kijken, in dit geval een van het Franse Ensemble Intercontemporain.
Aan de meeste van hen is het niet of nauwelijks besteed, het refereert aan niets dat ze kennen, het is muziek waarvan ze het bestaan niet vermoed hadden en waarvan ze de relevantie niet kunnen inzien. Ik voel me een beetje alsof ik op de Albert Cuypmarkt wiskundeboeken sta te verkopen. Waarom doe ik dit eigenlijk nog? vraag ik me vaak af. Ik denk omdat ik heel zeker weet dat zodra niemand meer verbazing en ontroering voor het onbekende kan opbrengen, daar de rust en de concentratie niet mee voor over heeft, dat de wereld dan zal stoppen met draaien. Het gaat niet om Webern of de Tweede Weense school, niet om Kandinsky of Joyce, het gaat om de passie die zij hadden voor wat ze deden, de ogenschijnlijke nutteloosheid van hun werk, de volharding ondanks het onbegrip of het dedain, in de wetenschap iets op het spoor te zijn dat anders was, nieuw was, of in elk geval van hén was.
Wat ik wil overbrengen is die nieuwsgierigheid, die honger naar het onvermoede, belangstelling en aandacht voor het niet meteen te duiden, te benoemen, omdat ik denk daar je daar uiteindelijk een beter, aardiger mens van wordt, en misschien zelfs wel prettiger oud mee wordt. En dat is belangrijker dan ooit, omdat ik zie dat bij heel veel jonge mensen de onbevangen nieuwsgierigheid, plaats heeft gemaakt voor een doffe, verlammende angst. Angst (en schaamte) om ‘er niet van te kunnen leven’, om buiten de boot te vallen in de markt die onze samenleving heet te zijn geworden, gekneed als zij vanaf het eerste jaar op school al worden om zichzelf als entrepreneur te zien, een cultureel ondernemer, zelfs concurrerend met hun eigen klasgenoten.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten