Kunst
Bijna alle pogingen om kunst te duiden worden gedaan vanuit het perspectief van de kijker of de luisteraar, de consument die het voltooide werk aanschouwt. Nietzsche zegt dat kunst geen nabootsing van de natuur is, maar het metafysische supplement ervan, dat ernaast wordt opgetrokken met de bedoeling de natuur te overwinnen (dat eerste snap ik nog wel, maar dat tweede?), terwijl de Franse filosoof Raymond Bayer zegt dat elk kunstwerk ons de geschematiseerde en onthechte herinnering aan een bepaalde wilsdaad biedt (bedoelt hij niet gewoon dat een kunstwerk iets is dat ooit door iemand anders is gemaakt?). Ik wil niet bagatelliseren of hen belachelijk maken, maar ik merk dat ik hier als maker, als maker van kunst, als kunstenaar weinig mee kan.
Ik lees het essay ‘Over stijl’ van schrijfster Susan Sontag, die ik overigens respecteer en als schrijfster hoog heb zitten, maar raak al snel de draad kwijt in haar lang uitgesponnen en in mijn optiek nogal wollig betoog. Mijn oudste zoon die wiskunde studeert, zegt dat echte intelligentie zich kenmerkt door het vermogen ingewikkelde zaken helder en begrijpelijk te kunnen maken, het soort intelligentie dat elke docent idealiter zou moeten bezitten.
Maar wat Nietzsche en Bayer beweren komt niet in de buurt van waaraan ik denk, waar ik me op oriënteer of waar ik me mee bezig houd wanneer ik schrijf of componeer of bijvoorbeeld een eigen alfabet ontwerp voor de hoes van een cd. Tijdens het maken is er hooguit een soort abstract idee van wat het is waar ik mee bezig ben en een verlangen dat idee te concretiseren. Iets heeft mijn aandacht getrokken en het gevoel in mij gewekt dat ik ‘er iets mee moet’, dat het misschien een volgende stap zou kunnen zijn op een weg die ik ooit begonnen ben af te leggen en waarvan ik geen idee heb waar die mij zal brengen. Ja, naar de dood, dat wel natuurlijk, maar ook dat zegt me als concept vrij weinig.
Meestal heb ik maar een vaag besef van hoe hetgene dat ik aan het maken ben er straks in voltooide staat zal uitzien, en tegelijk laat ik me leiden door een stem die me feilloos vertelt wanneer een onderdeel van het te maken werk klaar is, voldoet aan mijn intuïtieve, maar tegelijk dwingende esthetiek, er wat mij betreft mee door kan en dat ik nu dus - tot nader order - een volgende stap kan gaan zetten.
Bij een groter werk vertrouw ik er blindelings op dat er ergens in mijn brein een instantie is die zich om de grote lijn bekommert en mij wel zal waarschuwen wanneer ik die uit het oog dreig te verliezen, wanneer onderdelen te lang of te kort zijn of wanneer er ergens iets mist. Tegelijk zijn er natuurlijk eindeloze grotere en kleinere redactierondes waarin het werk zoals het er op dat moment bijligt wordt beoordeeld op de details en hun samenhang. Een innerlijke stem vertelt me dan of iets er wel of niet bijhoort, of het geheel consistent is, waarbij ik strenge normen blijk aan te leggen die ik desgevraagd alleen met de grootste moeite en tegenzin zou kunnen benoemen.
Mijn gevoel voor esthetiek heeft weinig van doen met smaak, met wat ik zelf als consument mooi of lelijk vind. Ik ben iets aan het maken, leg daarbij een weg af, maar heb allang geaccepteerd dat mooi of lelijk predicaten zijn die voor mij ten aanzien van mijn eigen werk absurd zijn, irrelevant.
Misschien dat mijn weinig analytische houding ten aanzien van het werk van anderen past bij hoe ik zelf te werk ga. Ik laat me liever verrassen door de onvermoede potentie van wat toevallig op mijn weg is gekomen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten