zondag 31 augustus 2025

 



    
Overhemd
 
‘Bij een van zijn huiselijke explosies heeft S. al het meubilair uit zijn kamer verwijderd en in het trapportaal gezet, zijn boeken, strips, kindertekeningen, foto’s en speelgoed in twee vuilniszakken ernaast, alleen zijn hoogslaper, het bureau en een stoel heeft hij laten staan, de muren kaal en wit, een plastic tas met kleren in de hoek op de grond. Het moest er zo onaantrekkelijk mogelijk uitzien. De boodschap was duidelijk: ik woon hier niet, ik hoor er niet bij.’ 
    Het is stil op St. Barbara. Mijn stem is het enige dat hier de rust verstoord.
    ‘Die avond ging ik rennen in het Vondelpark in de hoop dat me iets te binnen zou schieten waarmee ik indruk op hem zou kunnen maken, iets waarmee ik tot hem door zou dringen. De volgende ochtend maakte ik hem waker en trok de gordijnen open. De hemel was strakblauw en de zon scheen door het raam naar binnen. 
    ’Flikker toch op, man. Ik ga echt niet naar school.’ S. draaide zich om in zijn hoogslaper.
    ‘Daar kom ik ook niet voor,’ antwoordde ik. ‘Ik wil iets van je weten.’
    Er kwam geen reactie, maar ik bleef rustig staan.
    ‘Moet dat nú?’ klonk het na een tijdje.
    ‘Ja, dat moet nu. Je moet me iets vertellen, het heeft niets met school te maken.’ Ik draaide me om en ging naar de keuken om eieren te bakken voor het ontbijt, koffie te zetten en de tafel te dekken. Toen ik klaar was, riep ik hem.
    ‘Wat is er dan?’ S. deed drie scheppen suiker in zijn koffie en begon te roeren. 
    Ik wachtte even voor ik hem antwoord gaf. ‘Is er iets dat jou heel dierbaar is, maar waarvan je toch wel afstand zou willen doen?’ vroeg ik toen.
    ‘Wat?’ Hij stopte met roeren en keek me ongelovig aan.
    ‘Je hoeft niet meteen te antwoorden, denk er maar even rustig over na.’
    ‘Heb je alles weggegooid dat ik in het trapportaal had gezet?’
    ‘Het meeste wel. Ik heb een paar dingen apart gehouden.’ Ik keek naar mijn bord en probeerde mijn toon zakelijk te houden. Toen we klaar waren met het ontbijt, bood S. aan de afwas te doen. Zijn stemming was kennelijk omgeslagen.
    ‘Dat hoeft niet,’ zei ik, ‘dat doe ik wel. Kleed jij je maar aan en denk na over wat ik je heb gevraagd. Het maakt niet uit wat het is, het mag iets heel kleins zijn, maar je moet er wel afstand van kunnen doen.’
    
Ik kijk naar het oranje katertje op Bibians grafsteen. ‘Ik moest iets verzinnen, snap je, iets theatraals, iets dat hij niet snel zou vergeten, maar het moest niet agressief of kleinerend zijn. Bij voorkeur iets dat we samen zouden kunnen doen, hij en ik, bij wijze van ritueel.’ Hoog boven mij hangt een vliegtuig als bevroren in de lucht.
    
‘Toen ik klaar was met afwassen kwam S. met een ingelijste kindertekening aanzetten. ‘Deze kan ik wel missen.’
    Ik schoot in de lach. ‘Welnee,’ zei ik, ‘die is veel te mooi om weg te doen. En bovendien is hij veel te groot voor ons doel. Heb je niet iets kleiners?’
    ‘Maar wat gaan we dan doen?’ In plaats van te antwoorden, haalde ik mijn schouders op en veegde de kruimels van de tafel. Even later kwam hij met een roodgeruit overhemd de kamer binnen. ‘Deze heb ik toch van mama gekregen toen ik tien werd?’ 
    Ik wist het nog precies, die hadden we samen voor hem uitgezocht. Het stond hem geweldig en hij was er dolblij mee.
    ‘Weet je zeker dat ie je niet meer past?’
    ‘Heel zeker.’ Hij hield het voor: het was inderdaad veel te klein. ‘Is dit goed?’
    ‘Ik denk het,’ zei ik. Ik keek uit het raam. Een tram draaide de hoek om, de wielen knarsend en zwoegend in de rails. ‘Scheur er maar een stuk af. Een flinke lap is genoeg.’
    ‘Maar waarom?’
    ‘Doe het nou maar. Je komt er vanzelf wel achter.’
    ‘Maar moet ik niet naar school dan?’
    Ik keek naar mijn zoon, zijn ogen verstopt onder zijn eeuwige capuchon. Hij is in elk geval netjes op zijn kleding. ‘Ik dacht dat je niet ging?’ Ik probeerde niet cynisch te klinken.
    ‘Ik scheur wel een lap af.’ Hij trok aan de stof, maar er sprong alleen een knoop los. Uiteindelijk lukte het met de kledingschaar. S. gaf me de lap en gooide de rest van het overhemd in de vuilnisbak.
    ‘En nu?’
    ‘Doe je jas aan.’
    ‘Ik ga niet naar school.’
    ‘Trek je jas nou maar aan. We gaan iets doen, jij en ik.’
    ‘Waar gaan we dan heen?’ We fietsten samen, hij ondanks de felle zon een petje over zijn capuchon, steeds versnellend en dan weer inhoudend op zijn racefiets. Ik besloot nog even te wachten, maar ook weer niet te lang, hij moest wel meegaan, anders was het allemaal voor niets geweest. ‘Kun je het niet raden?’ 
    ‘Gaan we naar St. Barbara?’
    ‘Ja.’
    S. hield in, ging achter me fietsen. Ik hield zelf ook in, tot we naast elkaar op het fietspad reden. ‘We gaan daar iets doen, jij en ik,’ zei ik.
    ‘Als ik dat geweten had, was ik niet meegegaan,’ mopperde hij, maar hij fietste wel mee. ‘Moest ik daarom mijn overhemd verscheuren?’
    ‘We gaan die lap die je mij hebt gegeven bij je moeder in haar graf leggen.’
    Hij ging nog langzamer fietsen. Een scooter claxonneerde ongeduldig. ‘Die lap,’ zei ik, ‘dat ben jij toen je tien jaar was. Het boze jongetje dat zijn moeder kwijt is. Dat jongetje hebben we niet meer nodig, daar moeten we vanaf en daarom gaan we die bij je moeder begraven. Daar is hij veilig. Je moeder zorgt voortaan voor hem.’
    ‘Heb jij dat verzonnen?’ vroeg hij wantrouwig.
    ‘Ja. Gisteravond toen ik ging rennen, als je het weten wil.’
    We fietsten over de brug bij de Westergasfabriek. ‘Mooi bedacht,’ zei hij, ‘maar dat gaat dus echt niet werken.’
    Ik moest lachen. ‘Ik denk van wel,’ antwoordde ik. ‘We gaan het in elk geval proberen.’


zaterdag 30 augustus 2025

 


De Joden

‘Heb je wel eens overwogen om de naam van je opera te veranderen?’
    ‘Vanwege de oorlog in Gaza? Nee, eigenlijk niet.’
    ‘Niet echt handig lijkt me, in deze tijd, een opera die Die Juden heet.’
    ‘Maar het libretto is gebaseerd op een roman van Nachoem Wijnberg die ook zo heet.’
    ‘De Joden?’
    ‘Ja.’
    ‘Een bestseller?’
    ‘Nee, natuurlijk niet. Maar wel een briljante roman.’
    ‘Maar denk je dat iemand het nu zal aandurven om jouw opera te produceren?’
    ‘Misschien niet. In Nederland vermoedelijk niet. Dat is een van de redenen dat ik het libretto in het Duits heb laten vertalen.’
    ‘Heb je het geprobeerd in Nederland?’
    ‘Jazeker.’
    ‘Leuke reacties?’
    ‘De Nederlandse opera zit helaas de komende jaren al vol met producties van eigen bodem. Ongetwijfeld van een hogere urgentie.’
    ‘En verder?’
    ‘Radiostilte.’
    ‘Vind je dat niet ontmoedigend?’
    ‘Nou, ik had natuurlijk wel zien aankomen dat het ingewikkeld zou worden. Maar tegelijkertijd wist ik heel zeker dat er geen componist in Nederland is met zo’n bizar en knetterorigineel libretto. Geen toegankelijke, gemoedelijke retromeuk, maar een libretto dat werkelijk iets te melden heeft, op een filosofisch niveau, een poëticaal niveau en met een verhaal dat alle regels van het narratief met voeten treedt. En toen ik begon met componeren was het nog geen 7 oktober geweest. Dat kwam wel een beetje rot uit, inderdaad.’
    ‘Gaat het over Israël?’
    ‘Nee, het speelt in de jaren veertig toen Israël nog niet bestond. Het gaat over het jodendom, over hoe er naar joden gekeken wordt, hoe ze in de diaspora hun geloof tot een draagbaar geloof wisten te maken, en over het idee van de internationale joodse samenzwering.’
    ‘Om de wereldmacht te verkrijgen?’
    ‘Precies, en in Die Juden is dat ook precies wat er gebeurt. Hitler staat zijn macht af aan de Frankfurter Schule en benoemt Heidegger in zijn plaats als rijkskanselier, Stalin laat zich besnijden, waarna de eindtijd aanbreekt. Of misschien toch niet. Het is een behoorlijk provocerend verhaal, 
als componist kan ik me niet beter wensen. Ik vind het een enorme uitdaging om daar noten naast te zetten die net zo origineel, wild, vrij en poëticaal zijn, ik ben er dag en nacht mee bezig, lig er soms wakker van. Het is precies wat ik nodig heb.’
    ‘Maar je componeert dus een opera die misschien nooit uitgevoerd gaat worden?’
    ‘Ik weet zeker dat dat uiteindelijk wel zal gebeuren. Misschien ben ik er dan zelf al niet meer, wie zal het zeggen? Maar dit is gewoon te bijzonder en te goed om te laten liggen. Ik zou er zelf zeker naartoe gaan.’
    ‘Vind je dat niet een beetje aanmatigend?’
    ‘Waarom? Ik geloof in wat ik doe. En wat ik beschrijf is een streven, een doel dat ik mezelf stel. Laat anderen er straks maar over oordelen.’
    ‘Maar is er nog helemaal geen perspectief?’
    ‘Jawel, er is wel degelijk belangstelling. Maar dus niet bij de Nederlandse Opera, die na Audi net zoals veel andere culturele instellingen helemaal ten prooi is gevallen aan de grote vertrutting en het marktdenken. Ik kom er bijna nooit meer.’
    ‘En ben je al ver?’
    ‘Ik heb nu ongeveer twee derde op papier staan, dus ik ben nog wel even bezig.’
    ‘Full score?’
    ‘Ja, zo werk ik altijd. Niet eerst een piano uittreksel en dan later orkestreren, maar meteen alles, de heleboel. Ik zou het niet anders kunnen, de orkestratie is voor mij een wezenlijk onderdeel van de compositie, geen invuloefening achteraf.’
    ‘Wanneer denk je klaar te zijn?’
    ‘Ik ben klaar zodra het af is.’       

vrijdag 29 augustus 2025

Lavendel

‘Er is bij ons altijd subtekst. Alles wat ik zeg heeft een dubbele lading, dat is al jaren zo, we wisselen gecodeerde berichten uit, hij net zo goed als ik.’ Achter de haag die een van de hofjes van de kleine begraafplaats omringt, hoor ik stemmen. Omdat ik me geneer voor mijn monoloog, wacht ik tot ze zich verwijderen. Legends don’t die, staat op een zerk die het tegendeel lijkt te bewijzen. Ik ga op mijn hurken zitten en pluk wat blaadjes tussen de stenen weg, stenen die overal vandaan komen, uit de muur van een kasteel op de top van een berg in Extremadura, uit een middeleeuwse trap in Praag, uit Central Park in New York, van de oever van de Dordogne, om hier hun voorlopig laatste rustplaats te vinden tot het graf onvermijdelijk eens zal worden geruimd. Hier op St. Barbara huur je een graf voor tien, twintig jaar, daarna kun je verlengen of plaatsmaken. Boven mij komt de zon achter een wolk vandaan. Een van de laatste mooie dagen van de zomer.
    Hoe vaak kom ik hier? De afgelopen dertien jaar gemiddeld twee keer per maand. Niet op vaste dagen maar gewoon zoals het uitkomt. Is dat te veel, of kan het er wel mee door: twee keer in de maand het graf van je vrouw bezoeken? Ik vind het fijn, zeg ik altijd. Ik kom er graag, ik vind het een mooie plek. Ik staar naar de dode blaadjes in mijn handpalm. 
    Waarom kom ik hier? Om even bij Bibian te zijn, maar ook: om de tijd door te komen, om iets te doen te hebben, meestal op de fiets, de Nassaulaan af tot aan het Westerpark, dan omhoog de Spaarndammerdijk op, langs de roestbruine sculpturen van Michaël, Gabriël en Rafaël en weer naar beneden naar de dodenakker op de voormalige Overbraker Binnenpolder, een van de oudste polders van Noord Holland, zoals ik inmiddels weet.
    ‘Ik vind het de laatste tijd moeilijk om van hem te houden.’ Ik hoor een trekker over het grint op het middenpad rijden, verder is het nu stil, geen stemmen meer. ‘Alles waar ik voor sta, wijst hij af. Soms lijkt het wel of onze relatie een soort eeuwigdurend examen is, waarbij ik de kandidaat ben die nooit kan slagen. Steeds als ik denk dat ik het heb gehaald, blijkt er een nieuwe test te zijn die nóg moeilijker en raadselachtiger is. De bedoeling is natuurlijk dat ik hem bewijs dat mijn liefde voor hem eeuwigdurend en onvoorwaardelijk is, alleen staat hij me nooit toe het bewijs rond te krijgen.’ 
    Omdat ik pijn aan mijn knieën krijg, sta ik op.
    ‘Soms neemt het obsessieve vormen aan, weet je dat? Ik lig wakker en kan aan niets anders meer denken.’ Ik haal mijn schouders op. 'Niemand zei dat het gemakkelijk zou zijn. Ik vraag me wel eens af of hij ervan geniet om mij zo wanhopig te zien.' 
    Een gele intercity glijdt geluidloos over de dijk achter het kerkhof. Ik buk om een doorboord slakkenhuis op te rapen. Met een krachteloze beweging werp ik het over de haag. Lavendel schijnt het hier goed te doen, heb ik ergens gelezen. Misschien is het leuk om wat lavendel te planten? Ik bekijk de keurig gesnoeide struikjes naast me. Hoewel ik het zoals het nu is, ook best mooi vind, misschien hoeft het niet allemaal zo gecultiveerd. Bovendien ben ik toch de enige die hier komt. Tevreden kijk ik naar de gelige oud-Hollandse bakstenen van IJsselklei die de rand van het graf markeren; een euro per stuk, een koopje.
    ‘Ik mis je,’ zegt ik, maar het lukt me niet er het juiste gevoel bij te krijgen.             


    

donderdag 28 augustus 2025

 



Plastic bloemen 

Na een onrustige nacht waarin mevrouw Janssen en ik steeds opnieuw wakker worden en elkaar moed inspreken en ik haar gerust stel dat ‘ook als het mis is, we er nog altijd heel erg op tijd bij zijn’, en zij zegt dat ze geen zin heeft in bestralingen of chemo, maar liever meteen ook haar andere borst wil laten verwijderen, fietsen we ’s morgens samen naar het Antoni van Leeuwenhoek ziekenhuis voor een nieuwe mammografie en een punctie.
    Ik blijf achter in de wachtkamer en bereid me voor op het ergste. Een Marokkaanse schoonmaker voelt aan de enorme, kleurige bos bloemen op de balie en constateert verbaasd dat die van plastic zijn. ‘Plastic maakt geen zuurstof,’ zegt hij, ‘is niet goed.’
    De receptionisten geven hem gelijk en mopperen over de kwaliteit van de koffie in de kantine. Mijn telefoon gaat, het is middelste zoon. Ik loop naar buiten en bel hem terug.
    ‘Hoe gaat het?’
    ‘Waar ben je?’ vraagt hij.
    ‘Ik ben met Sasja in het A.V.L.’
    ‘Wanneer kom je naar huis?’
    ‘Geen idee. Ik wacht op de uitslag.’
    ‘Ik sta voor de deur. Er doet niemand open.’
    ‘Ben je dan klaar met je detox?’
    ‘Ja.’
    ‘Waarom heb je me dat niet even gezegd? Ik had geen idee wanneer je thuis zou komen.’ Ondertussen vraag ik me af waarom hij niet naar zijn eigen huis gaat. Moet ik er wat van zeggen?
    ‘Ik dacht dat de Jellinek jou wel zou berichten. Daar had ik toch toestemming voor gegeven?’
    ‘Ik heb niets gezien. Geen e-mail of app. Maar je had het me toch ook zelf kunnen vertellen? Hoe ging de detox?’
    ‘Ik had eergisteren een stom gesprek met mijn psychologe van de Jellinek.’
    ‘Waarom stom?’
    ‘Ik dacht dat ik meteen na de detox met mijn behandeling kon beginnen. De dokter vond het ook heel vreemd. Er doet nog steeds niemand open. Kun je niet naar huis komen?’
    ‘Ik ben met Sasja bij het A.V.L. Volgens mij is je broer gewoon thuis, misschien slaapt hij nog. Waarom ga je niet naar je eigen huis?’
    ‘Omdat mijn sleutels nog bij jou liggen.’ Ik hoor hem opnieuw aanbellen.
    ‘Maar ze hadden toch gezegd dat een behandeling bij Jellinek alleen zin heeft als je ook therapie krijgt? Dat ze je pas zouden opnemen wanneer je ook bij het N.P.I. terecht kon?’
    ‘Waarom duurt het allemaal zo lang?’
    ‘Dat is gewoon hoe het is, S. Je bent echt niet de enige. Daar is niets aan te doen. En tot die tijd zul je zelf iets moeten verzinnen om van de ketamine af te blijven.’
    ‘Hm.’
    ‘Je moet iets gaan doen. Van dat nietsdoen wordt je depressief en ga je weer gebruiken.’
    ‘Hm.’
    ‘Kun je niet opnieuw bij dat dierenasiel vrijwilligerswerk gaan doen? Dat vond je toch leuk? En je bent geweldig met dieren.’
    ‘Ik was ook van plan ze te bellen.’
    ‘Heel goed.’ Ik hoor de deur opengaan en S. mijn trap oplopen. ‘Je moet echt in beweging komen, niet alles van therapeuten of de omstandigheden laten afhangen. Ga iets doen, je hebt zoveel talent. Doe wat je het allermoeilijkste vindt: spreek je netwerk aan, solliciteer, stap er op af.’
    ‘Dat wil ik ook wel. Wanneer kom je thuis?’
    ‘Ik ben in het A.V.L. Ik denk dat ik vandaag bij Sasja blijf.’
    ‘Doe haar de groeten.’
    ‘Zal ik doen, S. Ik spreek je later.’
    In de wachtkamer gaat de deur open en verschijnt mevrouw Janssen met een stralend gezicht. ‘Het is allemaal goed,’ zegt ze. ‘Geen kanker, kalkspatten.’
    Het lukt me om mijn stem onder controle te houden. ‘Echt waar? Weet je het zeker?’
    ‘Het komt doordat het landelijk bevolkingsonderzoek op borstkanker vanwege de wet op de privacy geen toegang tot mijn medisch dossier heeft. Anders hadden ze meteen gezien dat die kalkplek er jaren terug ook al zat, dat er niet is veranderd. Ze hebben er met vier artsen naar gekeken, het zijn kalkspatten, niet kwaadaardig, niets aan de hand. Ik ga even mijn moeder bellen.’
    ‘Kan dat niet straks?’   
      

woensdag 27 augustus 2025

 


Appeltaart

Ik zit met mevrouw Janssen op een terras tegenover café Hegeraad in de schaduw van de Noorderkerk. Het is niet druk. Aan een tafeltje naast ons komt een Jordanese vrouw zitten die in een raspende, doorrookte alt tegen haar telefoon begint te schreeuwen. ‘Waar zit je dan? Wat? Nee, ik ben er al schat. Bij Hegeraad, ja. Waar ben jij dan? O wacht, ik kan je zien!’
    Haar man of vriend, eveneens Jordanees komt bij haar zitten. Ze roken.
    ‘Een drukte op de gracht,’ zegt hij. ‘Bij het Anne Frankhuis. Niet om door te komen.’
    ‘O nee?’
    Mevrouw Janssen roert in haar koffie, maar ik spits mijn oren.
    ‘Dat geloof je toch niet? Wie gaat er nou uitgerekend anno nu naar een joods cultureel centrum?’
    ‘Ongelofelijk,’ vindt ook zijn vrouw of vriendin.
    Het Anne Frankhuis een joods cultureel centrum, waarom ook niet. En Auschwitz dan? Een joods historisch museum?
    Op televisie heeft burgemeester Femke Halsema het in het kader van de diversiteit en de inclusie over een Marokkaanse jongen die ze met een Palestijnse vlag door de stad zag fietsen. Dat vond ze enorm positief; in plaats van thuis te zitten gamen of te blowen laat zo’n jongen zien dat hij geëngageerd is, betrokken, spreekt hij zich uit.
    Zaterdagmorgen fiets ik voorbij de Obrechtsynagoge waar twee zwaar bewapende militairen aan de overkant van de straat verveeld staan te wachten tot de sjoeldienst is afgelopen. Hoewel ik totaal niet religieus ben en mijn joodse identiteit me ook maar is overkomen, vraag ik me ineens af of ik niet een kettinkje met een davidster moet gaan dragen, of anders meteen maar een jodenster op mijn colbert moet naaien, zoals John Zorn ooit deed toen hij in Berlijn optrad. Maar wat zouden mijn studenten daarvan vinden?
    Een paar jaar terug was ik in Paradiso bij een concert van de Israëlische popster Asaf Avidan die toen een grote hit had. Het viel me op dat het publiek voor de helft uit joden en Israëliërs en voor de andere helft uit Marokkanen bestond. En ook hoe enorm ze op elkaar leken. Allemaal semieten, zou je kunnen zeggen. Want semieten zijn niet alleen joden. Het is feitelijk een taalgroep, de semitische talen, waar zowel het Hebreeuws als het Arabisch onder vallen, helemaal geen volk of ras.
    Zo’n gemengd publiek zou nu niet meer mogelijk zijn in Amsterdam. Ik denk sowieso dat Avidan niet meer welkom zou zijn nu zelfs onze eigen Lenny Kuhr het optreden wordt belet.
    En dat allemaal dankzij die zelfbenoemde bevrijdingsbeweging die virtuoos, en met de allermodernste middelen heeft weten in te spelen op een eeuwenoud fenomeen dat zichzelf steeds opnieuw uitvindt, transformeert, muteert en waarvan steeds opnieuw dezelfde kleine groep het slachtoffer is.
    Het is verbijsterend om te zien hoe jonge Amsterdamse studenten blindelings en zonder enige werkelijke kennis van een zeer complexe situatie en vooral ook zonder enig historisch besef of zelfs maar belangstelling daarvoor, zich kritiekloos laten overtuigen door de eindeloze stroom propaganda op de sociale media in hun eenzijdige veroordeling van de vermeende boosdoener, de genocidale kinder- en vrouwenmoordenaar, de door het internationale grootkapitaal gesteunde apartheidsstaat aan de kop van de Levant.
    Maar gelukkig is het een mooie dag, is de appeltaart superieur en onze Marokkaanse ober een vakman.    
     
    
    

dinsdag 26 augustus 2025

Adversity

‘You know, sometimes we’re not prepared for adversity, when it happens, sometimes we’re caught short, we don’t know exactly how to handle it when it comes at, sometimes we don’t know just what to do when adversity takes over (chuckles), and I got advice for all of us, I got it from my pianist Joe Zawinul, who wrote this tune, and it sounds like what you’re supposed to say when you have that kind of problem, it’s called: mercy, mercy, mercy.’
    Bij tegenspoed doe ik eigenlijk altijd hetzelfde, ik stop met drinken en ik ga rennen, dan slaap ik meteen beter, en ik heb geleerd dat je door hardlopen endorfines aanmaakt die helpen tegen depressie. Daar stel ik me dan een soort kleine mannetjes bij voor die mij aansporen om niet op te geven: ‘Komop, Klaassie, ben je een man of een watje?’
    ‘Een watje natuurlijk.’
    ‘Niks daarvan, je bent een vent. Niet opgeven, denk aan je kinderen, denk aan mevrouw Janssen. Vooruit! Hup, hup!’
    Thuis ligt oudste zoon die in theorie wiskunde studeert nog in bed, hoewel het al laat in de middag is, terwijl middelste zoon zijn laatste dagen in de detox doorbrengt. Allebei bovengemiddeld begaafde jongens die er vooralsnog weinig van bakken voor wat betreft het benutten van hun talenten en het verwezenlijken van hun dromen.
    Een eindeloze stoet van therapeuten is inmiddels voorbijgekomen, de een nog aardiger en mindfuller dan de andere. De oorzaak werd steeds opnieuw benoemd: de dood van je moeder, traumatisch natuurlijk. En dat dan uitgesmeerd over vele sessies. Maar daarna wisten de therapeuten het ook niet meer.
    En nu lees ik The Tools, van de Amerikaanse psychiater Phil Stutz, een celebrity shrink, die een andere aanpak voorstaat. In bed blijven liggen, drinken, drugs gebruiken, het is allemaal comfort zone, een vlucht om niet de dingen te hoeven doen die je eigenlijk juist wel zou moeten doen op grond van je capaciteiten en je ambities, maar die je steeds weer uitstelt en afstelt, waar je voor vlucht omdat de confrontatie ermee je teveel pijn doet. Dus blijf je in bed liggen in plaats van naar college te gaan omdat je bang bent voor je medestudenten, waarvan je jezelf hebt wijsgemaakt dat die allemaal slimmer en gedisciplineerder zijn dan jij, en dat die jou wel als hun mindere zullen zien omdat je zo vaak niet bent komen opdagen. Een heerlijk, veilig, baarmoederlijk gevoel.
    Het is precies die pijn die je volgens Stutz nou juist zou moeten koesteren. Hij beschrijft het als een wolk van pijn waarin je je steeds opnieuw moet begeven; die je moet aangaan, oproepen, uitnodigen. En die pijn staat los van het ‘ding’ waar je zo bang voor bent, waar je steeds voor terugdeinst.
    ‘Pijn, ik roep je op! Pijn, ik wil je!’ En dat is heel iets anders dan masochisme, dit is noodzakelijke pijn, pijn met een doel, niet pijn om je tegen te houden, die je in je comfort zone houdt.
    Ik heb het boek voor oudste zoon gekocht en hem gesommeerd het te lezen. ‘Dit boek gaat over jou, en het geeft je handvatten om je demonen te lijf te gaan. Lees!’
    En tegelijk draai ik zelf maar weer een rondje in het Vondelpark tussen de fatbikes en de bakfietsen op de muziek van The Cannonball Adderley Quintet, waar mijn vader ook al naar luisterde en werk ik met de moed der wanhoop verder aan Die Juden, mijn opera in wording. ‘Natalja, möchtest du ihm einen Kuss geben? Oder vielleicht… durch andere ausprobieren lassen?’ lees ik vandaag in het libretto.

 op de foto: Phil Stutz   
    
    

maandag 25 augustus 2025

 


Mevrouw Janssen

Het schemert nog, maar ik word de laatste dagen vroeg wakker en voel me dan nauwelijks uitgerust. Onrustige dromen resoneren na in mijn hoofd. Ik ben niet in mijn eigen huis, maar bij mevrouw Janssen met wie ik nu ruim elf jaar een L.A.T. relatie heb. Living apart together. Dat was háár idee, ik wilde liever meteen gaan samenwonen, zoals ik dat altijd had gedaan, maar zoiets kun je niet afdwingen. En ze had goede redenen. Ze vond het niet verantwoord vanwege mijn kinderen die nog maar net hun moeder hadden verloren en ze vond het niet goed voor haar eigen zoon, de scheiding van zijn ouders was al traumatisch genoeg geweest, het leek haar voor iedereen beter om voorlopig nog wat afstand te houden, niet overhaast te werk te gaan.
    Mijn onrust werd vooral ingegeven door het besef van het verstrijken van de tijd die ons nog overbleef, de mogelijke terugkeer van de kanker die haar al één borst had gekost en de wens om nog iets van een eigen leven - maar dan wel mét haar - zonder inwonende kinderen te hebben.  
    Maar ze hield voet bij stuk en zocht - en vond - zich een eigen huis - iets wat ze nooit eerder had gehad - waar alles precies zo was als zij het wilde; mevrouw Janssen heeft uitgesproken ideeën over inrichting, kleur en licht en die lopen bovendien niet altijd parallel met de mijne, die meer zijn ingegeven door gemakzucht en een klein budget.
    Ik had het nooit gedacht, maar ik ben er ook de voordelen van gaan inzien. In het begin, toen mijn kinderen nog klein waren, was het wel eens lastig omdat ik nooit bij haar kon blijven slapen, dat moest altijd bij mij en kon zeker niet elke dag, en dan voelde ik me soms eenzaam, vooral wanneer het thuis niet gezellig was omdat de kinderen ruzie maakten of omdat ik me gewoon miserabel voelde. Maar de kinderen werden groter, zelfstandiger en voor ik het wist kwam de dag dat ik voorzichtig wel eens een nachtje weg kon blijven.
    Mijn kinderen ontdekten gaandeweg dat ze het ook wel prettig vonden als ik er af en toe niet was. Het gaf hun vrijheden die ze niet hadden onder het ouderlijk gezag, hoewel het soms tot ruzie leidde wanneer het goed overleg over het gebruik van het ouderlijk huis mislukte. Een enkele keer moest ik terugkeren om vrede te stichten. Maar ik vond het zelf ook fijn om af en toe de deur achter me dicht te kunnen trekken, even geen chagrijnige post-pubers om me heen, en dan lekker bij mevrouw Janssen op de bank te kunnen liggen.
    Nu nadert het moment dat ze alledrie zullen zijn uitgevlogen. Geen serieuze belemmeringen meer voor mevrouw Janssen en mij om samen te gaan en nog lang en gelukkig te leven. 
    Behalve die verdomde, kloterige kanker dan. Geheel onverwacht, we hadden er eigenlijk al niet meer op gerekend, steekt die nu misschien toch weer zijn lelijke kop op. We weten het nog niet zeker, er is alleen een vermoeden gebaseerd op een mammografie, de diagnose is nog niet gesteld, maar het maakt ons onrustig. Dit willen we niet. En dus tellen we de dagen af terwijl we elkaar gerust stellen wanneer we ’s nachts naar het plafond staren.