vrijdag 30 april 2021

 


 

In oktober 1965 gingen mijn ouders, toen 29 en 30 jaar oud, Kees ten Holt (1935 - 1990) en Ursula Roth (1934 - 1981) uit elkaar. Mijn moeder nam mij (5 jaar oud) mee naar Israel, om zich met mij in de nieuwe heilstaat te vestigen in kibboets Lahav in de Negev. Mijn ouders schreven elkaar dagelijks, en al snel werd duidelijk dat ze moeilijk zonder elkaar konden. De volledige correspondentie (in ca. zeventig brieven) is bewaard gebleven.
(afl. 64)


 

Amsterdam, maandag 10 januari 1966, Kees

lieve Ursula,

Ik heb het gevoel dat ik al in geen tijden meer iets van je gehoord heb. Dat is natuurlijk wel wat overdreven, maar ik wacht op post, op antwoord op mijn laatste drie brieven, die ik je vlak na elkaar gestuurd heb. Jouw laatste brief ging voornamelijk over je petroleumkacheltje. Ik begrijp wel dat er soms niet veel bijzonders te schrijven valt, omdat er niet voortdurend iets opzienbarends gebeurt, of omdat je eigenlijk niet in de stemming bent om te schrijven. Mijn brieven zijn ook niet allemaal even spiritueel. Maar ik hoop toch gauw iets van je te horen waar ik wat meer aan heb. Vrijdag, zaterdag en vandaag was er geen post. Tegen de tijd dat de post moet komen word ik altijd een beetje onrustig. Maar toen ik om half vijf vanmiddag de post in de brievenbus hoorde vallen, en eerst, om me groot te houden, nog vijf minuten bleef zitten, maar daarna de gang indook om te zien wat de PTT voor me had meegebracht, vond ik alleen het orgaan van de ANWB en drie brieven voor Froukje.
    De post van morgenochtend vind ik pas als ik terugkom uit school. De vakantie is voorbij. Het is nu half tien ’s avonds. Half elf in Israel. Waarschijnlijk lig jij nu in bed, of misschien schrijf je wel een brief (aan mij) of lees je wat. Ik lig aangekleed onder de sprei. Het is koud. Het vriest en er waait een gure wind. Ik kan niet zeggen dat ik erg vrolijk ben. Je moet hier niet op reageren met te schrijven dat ik geen reden heb om somber te zijn, dat ik er heus niet zo slecht aan toe ben etc. want dat leg ik naast me neer. Vergelijkenderwijs heb ik het niet slecht, dat weet ik ook wel. Maar ik behoud mij het recht voor om van tijd tot tijd, met of zonder reden, gedeprimeerd te zijn. Zo, dat weet je weer. Woef, waf, woef.
    Lieve Ursula, zo nu en dan verwijt je mij in je brieven hardheid en cynisme. Ik voel me geroepen om me tegen deze aanklacht te verdedigen. Ik heb juist voortdurend m’n best gedaan om me tegen deze gevaarlijke eigenschappen te verzetten, en ik vind zelf dat ik daar aardig in geslaagd ben. In één van je brieven constateer je gelukkig zelf dat wat je in eerste instantie voor cynisme aanzag, bij nader inzien een poging tot nuchterheid bleek te zijn. Waarschijnlijk ben ik een beetje angelsaxisch ingesteld: uiterlijk koel, maar ik verzeker je Ursula, van binnen brandt een vuurtje. Als ik na ga wat voor effect de gebeurtenissen van het afgelopen jaar en in het bijzonder de laatste paar maanden op mij gehad hebben, kom ik tot de volgende paradoxale conclusie: rationeel ben ik wat realistischer, wat relativerender, wat vergevingsgezinder geworden, en emotioneel wat harder, wat agressiever. Waar het gaat om mijn persoonlijke belangen accepteer ik wat minder van m’n medemensen. Woef woef!
    Als er morgen geen post van je is, bel ik je op, op kosten van je kibboets, en ga ik naar bed met de eerste vrouw die ik tegenkom. Uit wraak.

Het is nu half elf. Half twaalf in the promised land. Ik lig weer in bed, maar nu uitgekleed. De kachel staat op 1 (please!). Ik ben onder de hoogtezon geweest. Lichamelijk ben ik in die zin veranderd, dat ik nu behalve op mijn rug, ook puisten op mijn borst heb. Als je een beetje lief voor me bent als je terugkomt geef ik jou het opper-en-alleen-recht mijn mee-eters te mogen uitknijpen. Als tegenprestatie zal ik jou dan zo nu en dan op je rug krabben. (iets hoger, waar m’n bustehouder heeft gezeten) Hoe los je dit probleem trouwens nu op? Wrijf je je rug tegen de ruwe houten wanden van je huisje, of neem je een bereidwillige kibboetsnik in de arm?

Dinsdag 11 januari
Lieve Ursula. Ik zal je niet opbellen op kosten van Lahav en ook niet naar bed gaan met de eerste vrouw die ik tegenkom. Vanmorgen was de post vroeg, en vlak voor ik de deur uit moest vond ik in de brievenbus je brief van 6 jan. j.l. Ik vond het een beetje een pinnige brief, maar je had net wat je noemt ‘mijn bange brief’ ontvangen, en ik begrijp dat je daar niet zo blij mee was. Je schrijft dat ik nergens in ga op vragen die je mij gesteld had, nadat je al een hele tijd op post van mij gewacht had. Dan heb ik óf jouw brief niet gekregen, of jij hebt de brief die ik je vlak voor mijn ‘bange brief’ geschreven heb, niet gekregen. Ik heb je namelijk vlak achter elkaar drie brieven geschreven, waarvan de bovengenoemde de tweede was.
    Ik ben helemaal verkleumd van de kou, en ik moet een beetje op temperatuur komen voordat ik je een samenhangend antwoord kan schrijven. Zo, nu heb ik een kop koffie gemaakt en ik zal nu eerst op je brief ingaan en dan nog een paar praktische punten met je behandelen.
    Liefje, ik was natuurlijk toch blij met je brief, en ik denk dat mijn volgende brieven die je nu wel zult hebben, je wel wat zullen hebben opgevrolijkt. De moeilijkheid van schrijven is dat je nooit weet in wat voor stemming je brieven ontvangen worden, en dat je, als je ze eenmaal gepost hebt, er niets meer aan kunt veranderen. Ik vond jouw brief hier en daar niet helemaal duidelijk. Het is niet zo dat jij ergens in gelooft waar ik niet in geloof, en ik dacht dat je dat ook wel weet. Als ik helemaal niet geloofde in onze toekomst, zou ik jullie niet laten terugkomen. Je moet van me aannemen dat mijn plotselinge angst en twijfel me niet door anderen is aangepraat, zodat er geen reden hoeft te zijn voor je ‘walm van angst voor kritiek van anderen’. Ik heb je ook zelf geschreven dat ik niet met anderen praat over je terugkomst, en ook jou vroeg hier niet te definitief over te schrijven. Als we al kritiek te verduren krijgen staan we daar samen aan bloot, en ik verzeker je dat ik me er geen moer van aantrek. Mijn angst is, zoals je zelf ook schrijft, niet helemaal ongerechtvaardigd, maar je moet je niet voorstellen dat ik hier voortdurend handenwringend van angst rondloop. Deze angst vertegenwoordigt zo nu en dan één aspect van mijn totaal aan gevoelens. Ik ben blijer dan ik bang ben, hoopvoller dan bezorgd.
    Liefje, ik heb zonet Near East Tours opgebeld om te vragen hoe het precies zit met je kaartjes. Ze worden waarschijnlijk deze week nog verstuurd, anders begin volgende week, zodat je ze in ieder geval op tijd hebt. Ik verlang erg naar jullie, en ook ik tel de dagen af. Behalve Jan en Hans weet niemand wanneer jullie terugkomen. In mijn agenda heb ik van de 28ste tot de 2e bootjes getekend, en op de 3de een treintje met een vrouwtje en een jongetje. Ik denk werkelijk voortdurend aan jullie.
    Als er nog vragen of moeilijkheden zijn, laat me dit dan zo gauw mogelijk weten. Heb je nog wat geld teruggekregen of moet ik je wat sturen? Dit moet ik nu wel weten. Het overmaken van geld is een kwestie van een of twee dagen. Ik hoop dat er gauw, misschien vanavond nog, een antwoord komt op mijn latere brieven. Liefje, maak je niet te veel zorgen. Ik schrijf je voor je vertrek nog twee of drie brieven. Dan is meteen m’n luchtpostpapier op. Na de 20ste heeft het geen zin meer dat ik je nog schrijf.
    Ik moet nu ophouden, want mijn omgeving, poezen, melkboeren en mensen komen mijn aandacht opeisen en ik wil deze brief nog voor de lichting van half zes op de bus hebben. Vanavond zal ik je nog wat schrijven. Pas goed op jezelf en Klaasje. Ik zal hem ook nog één briefje schrijven. Liefje, houd moed, wees lief, omhelsd door mij, Kees.

Dag Ursula, Jan.


 


 

    









Geen opmerkingen:

Een reactie posten