Straf
In de hoek naast de deur naar onze woonkamer in mijn ouderlijk huis hing een zwarte, bakelieten telefoon met daaronder een tikkenteller. Het krulkoord dat de hoorn met het apparaat verbond, was net lang genoeg om op de onderste treden van de trap te kunnen zitten. Wanneer ik in mijn slaapkamer in bed lag, kon ik de telefoongesprekken die mijn ouders voerden, hun stemmen versterkt door de akoestiek van de hal, goed volgen.
Zo ving ik het gesprek op tussen mijn vader en de Israëlische dirigent Avy Ostrovsky die belde om te vragen of hij bij ons kon komen logeren omdat hij het Amsterdamse Concertgebouworkest weer eens ging dirigeren. ‘No Avy,’ hoorde ik mijn vader zeggen, ‘You’re not welcome in our house anymore.’ Aan de andere kant van de lijn klonk wat gesputter, maar mijn vader hield voet bij stuk. Avy Ostrovsky had eerder bij ons gelogeerd om dezelfde reden. Mijn moeder kende hem uit Israël uit de tijd dat zij daar met mij in kibboets Lahav verbleef. Er logeerden wel vaker mensen uit Lahav bij ons, wanneer die voor werk of vakantie in Amsterdam waren, de kibboets was immers ook altijd gastvrij voor ons geweest.
Avy was een nogal dwingende, persoonlijkheid met donker haar, geprononceerde wenkbrauwen en een gedrongen postuur, ongeveer een kop kleiner dan mijn vader. Hij vertelde mijn ouders over alle beroemdheden met wie hij had gewerkt en sprak aan tafel met brede gebaren over het transcendente genie van Beethoven of de gesublimeerde erotiek in de negende symfonie van Mahler. Mijn ouders, die wel van muziek hielden, maar er niet zoveel verstand van hadden, lieten zich graag meenemen door de grote woorden van de succesvolle dirigent. Hij regelde vrijkaarten op de eerste rij, voor mij de eerste keer dat ik gedwongen was een hele symfonie van Beethoven uit te zitten. Ik speelde net een jaar elektrisch gitaar en luisterde naar Hendrix en The Beatles, iets dat volgens de dirigent vanzelf weer over zou gaan.
De zomervakantie na Avy’s laatste bezoek aan Amsterdam, toen wij weer eens naar kibboets Lahav in Israël gingen om als vrijwilligers bij de sinaasappelpluk onze bijdrage te leveren aan de opbouw van de nieuwe heilstaat, nodigde Avy ons uit in zijn riante huis in het centrum van Haifa. Hij bezat een imponerende collectie klassieke muziek en een voor die tijd ultra moderne geluidsinstallatie waarop het klonk het ‘alsof het orkest bij je in de kamer stond’, heel wat anders dan de op afbetaling gekochte mono installatie bij ons thuis in Amsterdam. Vrouw en kinderen had Avy niet, zijn drukke werkzaamheden lieten dat niet toe.
Vanaf de dag dat we bij Avy logeerden, kreeg mijn moeder last van hoofdpijn, waardoor mijn vader en ik overdag meestal met z’n tweeën de stad ingingen. In de intense, drukkende hitte sleepten wij ons van café naar café om cola met ijs te drinken. Na lang zeuren had mijn vader toegezegd dat we het album Exile on Main St. van The Rolling Stones zouden gaan kopen op voorwaarde dat ik met hem de berg Carmel zou beklimmen, één van Haifa's bezienswaardigheden. Na een lange klim hadden we een prachtig uitzicht over stad en baai. Mijn vader praatte aan een stuk door, over het verschil tussen een goede en een slechte docent en waarom hij vond dat je nooit vanuit autoriteit zou moeten lesgeven, maar altijd vanuit gelijkwaardigheid, over mijn moeders religieuze gevoelens die hij respecteerde maar niet begreep, hij legde uit waarom het bestaan van een opperwezen hem persoonlijk onwaarschijnlijk leek, uitte zijn ergernis over het opgewonden mediterrane karakter van de Israëliërs en hun onvermogen netjes in de rij op de bus te staan wachten, en vertelde dat hij Avy wel grappig vond, maar ook een opschepper en een praatjesmaker. Hij praatte meer tegen mij dan met mij, een beetje zoals hij dat vermoedelijk ook tegen zijn leerlingen deed. Van mijn kant beloofde ik hem het komende jaar beter mijn best op school te zullen doen, nadat ik dit jaar voor het eerst was blijven zitten, een loze belofte, zoals zou blijken, maar wel precies wat mijn vader wilde horen.
De volgende dag zou ik met hem naar een grote platenzaak in het centrum gaan die Avy ons had aanbevolen, maar toen mijn vader me kwam wekken, bleek dat we iets anders gingen doen.
‘We gaan naar het ziekenhuis,’ zei hij.’Er is iets niet goed met je moeder.’
‘Vanwege die hoofdpijn?
‘Nee, iets anders.’ Ik zag aan zijn gezicht dat hij zich zorgen maakte.
‘Wat dan?’ wilde ik weten, maar hij antwoordde alleen dat ik moest opschieten.
Mijn moeder was nerveuzer dan anders, maar Avy verzekerde haar dat dat nergens voor nodig was. ‘These things happen all the time, I’m sure it’s just nothing.’
In de taxi naar het ziekenhuis begreep ik dat mijn moeder een knobbeltje op haar borst had. Mijn vader kon het ook voelen. ‘We nemen gewoon het zekere voor het onzekere, het is vast niets.’
‘Maar wat is het dan?’
‘Niets,’ antwoordde mijn moeder.
‘We willen allen zeker weten dat het niet iets ernstigs is.’
‘Iets ernstigs?’
‘Nou ja,’ vulde mijn moeder aan, ‘dat het geen borstkanker is.’
‘In elk geval zijn we er heel op tijd bij.’
Ik durfde niet goed te vragen of het lang zou duren in het ziekenhuis, we zouden immers Exile on Main St. gaan kopen. Terwijl mijn vader voorin een nietszeggend gesprek met de chauffeur voerde die nauwelijks Engels sprak, zat ik met mijn moeder op de achterbank. Ik pakte haar hand, voelde aan haar trouwring, wist niet wat ik moest zeggen.
‘Wat gaan ze doen?’ vroeg ik mijn vader toen we samen in de aangenaam koele wachtkamer achterbleven.
‘Ik weet het niet.’ Hij pakte een tijdschrift van een tafeltje naast hem en legde het weer terug. Ik keek naar de klok. Twee verpleegsters rolden een bed met een stevig ingesnoerde, angstig kijkende oude man aan een infuus voorbij. ‘Denk je dat we die elpee nog gaan kopen?’ Mijn vader antwoordde niet, keek de andere kant uit. Er verstreek een half uur, drie kwartier, een uur. Van tijd tot tijd opende de deur waarin mijn moeder met een jonge arts was verdwenen en kwam er een verpleger tevoorschijn.
‘Denk je dat het nog lang gaat duren?’ Mijn vader haalde zijn schouders op. Hij stond op en liep naar het raam dat uitkeek op een binnentuin met palmbomen, grind en hier en daar een bankje. Tegenover mij kwam een zwaar opgemaakte Arabische vrouw zitten die een appel begon te schillen; met alle macht probeerde ik haar blik te ontwijken.
Na anderhalf uur kwamen mijn moeder en de jonge arts weer terug. Ik vond dat ze een vreemde blik in haar ogen had, maar ze glimlachte geruststellend naar mij. De arts deed kort verslag van zijn bevindingen aan mijn vader. Hij had een kwaadaardig gezwel geconstateerd en raadde ons aan zo snel mogelijk terug naar Nederland te gaan, naar het Anthoni van Leeuwenhoek ziekenhuis, waar ze volgens hem de beste specialistische hulp op het gebied van borstkanker hadden.
‘Ik wist het!’ zei mijn moeder toen we buiten op de taxi stonden te wachten. ‘Het is mijn eigen schuld. Hoe kon ik zo stom zijn?’
‘Welnee, doe niet zo idioot. Je bent gewoon overstuur. Je hoorde toch wat die dokter zei? Ze kunnen ons daar zeker helpen. Het komt allemaal weer goed.’
Mijn moeder leek hem niet te horen. ‘Het is mijn straf,’ hield ze vol. ‘Dit kon niet uitblijven.’
In de taxi werd weinig gezegd. Toen we uitstapten zei mijn moeder plotseling dat ze niet terug naar Avy’s huis wilde. ‘Ik wil liever naar een hotel.’
‘Maak het nou niet zo ingewikkeld,’ zei mijn vader. ‘Ik ga vanmiddag een vlucht proberen te boeken. Ik heb geen zin om ook nog een hotel te moeten zoeken.’
‘Ik wil niet terug naar Avy,’ hield mijn moeder vol. ‘Ik leg het je nog wel uit.’
‘Je had beloofd dat we naar een platenwinkel zouden gaan.’
‘Godverdomme,’ zei mijn vader. Het was bloedheet en we waren alledrie veel te warm gekleed. ‘Je moeder heeft borstkanker en jij begint over een elpee?’
‘Je had het beloofd.’ Ik had dorst en we hadden ook nog niet geluncht. Waarom moest mijn moeder nou net vandáág kanker krijgen?
‘Gaan jullie maar,’ zei mijn moeder. ‘Klaas heeft wel iets leuks verdiend. Misschien kunnen jullie meteen naar het El-Al kantoor om een vlucht te boeken. Ik red me wel. Ik denk dat ik even op bed ga liggen.’
Terug in het appartement bleek Avy er niet te zijn. Mijn moeder was zichtbaar opgelucht. ‘Ik begrijp niet wat je ineens tegen die man hebt,’ zei mijn vader korzelig. We aten een boterham, waarna mijn moeder ging slapen en ik met mijn vader in een taxi naar de platenzaak ging.
‘Het komt wel goed,’ zei mijn vader. ‘We zijn er heel op tijd bij.’
Ik knikte. ‘Denk je dat ik Exile on Main St. straks op Avy’s pick-up mag draaien?’ Dolgelukkig liep ik even later naast mijn vader met het album in een plastic tas. Het bleek dat er de volgende dag al een vlucht terug naar Amsterdam was. Dat onze vakantie voortijdig werd afgebroken vond ik niet erg, alleen met mijn ouders in Haifa was er voor mij weinig te beleven.