zaterdag 1 november 2025

 


Nergens

‘Voel jij je eigenlijk Nederlander?’
‘Nee, ik geloof van niet.’
‘Waarom niet?’
‘Ik denk vooral omdat we geen cultuur hebben die ons definieert. Geen keuken, geen muziek, geen literatuur. Alles dat we hebben is import, nagemaakt van buitenlandse voorbeelden. Nederlandse kunst doet er nauwelijks toe in de wereld.’
‘Is dat dan belangrijk?’
‘Ja, voor mij wel. Maar het leeft gewoon niet. Nederlanders zijn niet trots op hun kunstenaars, ze kennen ze niet eens. Vraag iemand op straat om tien componisten, tien schrijvers of tien dichters te noemen, als je geluk hebt noemen ze er één.’
‘Hoe komt dat dan?’
‘Ik denk deels calvinisme, je mag niet trots zijn op je eigen cultuur, maar vooral het kloterige Nederlandse onderwijs, waar alles dat boven de middelmaat uitkomt verdacht is, waar excelleren een vies woord is.’
‘En daarom voel je je geen Nederlander?’
‘Kut klimaat.’
‘Goed punt. Maar Nederland is een welvarend land.’
‘Dat is waar. Het is hier beter leven in dan op heel veel andere plekken op aarde, maar het lijkt wel of mensen hier alleen nog maar zeuren en elkaar niets gunnen.’
‘Wat bedoel je?’
‘Nou, iedereen leeft in een soort eigen biotoop of zuil, waarin een aantal duidelijk omschreven gedragscodes heersen, eigenlijk heel tribaal. En als je daar van afwijkt, wanneer je binnen je zuil over een bepaald onderwerp een afwijkend standpunt inneemt, lig je er meteen uit, ben je een verrader, wordt je integriteit in twijfel getrokken of je onderscheidingsvermogen.’
‘Heb je het over Israël?’
‘Dat is op dit moment de populairste stok om de hond mee te slaan, inderdaad. Ben je links, dan zie je Israël als een neokoloniale apartheidsstaat die genocide op arme, onschuldige Palestijnse kindertjes pleegt, en ben je rechts dan snap je zogenaamd heel goed waarom Israël Hamas bestrijdt zoals het dat doet. Er zit een soort automatisme in die stellingnames dat me helemaal niet zint.’
‘Bedoel je dat het eigenlijk over iets anders gaat?’
‘Het gaat in elk geval over afbakening. En daarmee heb ik dus een probleem. En eigenlijk denk ik dat het allemaal afleiding is van de werkelijke problemen. Niet dat het niet vreselijk is om nu als Palestijn in Gaza onder Hamas te wonen, maar toch nog altijd beter dan in El Fasher, alleen weet niemand waar dat ligt of wat er daar aan de hand is.’
‘Maar voel je je dan joods?’
‘Eigenlijk ook niet. Ik heb nauwelijks joodse vrienden, ga nooit naar de synagoge. Ik ben heel blij dat Israël er is, dat is nog altijd een lichtpuntje in het midden oosten tussen al die afschuwelijke Islamitische landen er omheen.’
‘Ook voor de Arabieren die er wonen?’
‘In elk land heb je tweederangs burgers, ik denk niet dat moslims het in Nederland veel beter of slechter hebben dan in Israël. Het is geen modelstaat, verre van dat, maar wel een democratie die net als veel andere democratieën door het opkomend populisme wordt bedreigd. Ook binnen de verschillende joodse gemeenschappen in Israël is er veel haat en nijd, zijn er klasse en standenverschillen. Niets menselijks is ze vreemd.’
‘Zou je er willen wonen?’
‘Nee, veel te warm. Opgefokte mediterrane types. Dienstplicht. En de hele tijd overvliegende raketten.’
‘Waar zou je eigenlijk wél willen wonen?’
‘Ik denk dat ik eigenlijk het liefste nergens zou willen wonen.’
    

vrijdag 31 oktober 2025


An Teallach
 

Toen mijn moeder nog maar net was gestorven, had mijn vader voor twee weken een huisje in Schotland gehuurd, hetzelfde huisje aan de westkust waar we talloze malen in de zomervakantie waren geweest. We maakten lange wandelingen door het fotogenieke hobbitlandschap, waarbij mijn vader voornamelijk het woord voerde. Het was of hij lijstjes opdreunde; uit angst om de grip op zijn leven te verliezen, probeerde hij het verleden, het heden en zelfs de toekomst te ordenen en te schematiseren. Hij had een goed huwelijk gehad en altijd van mijn moeder gehouden. Hij was nooit vreemdgegaan, ook al had zijn vrouw hém wel bedrogen. Dat kwam door haar obsessie met het jodendom, zei hij. Het was niet dat ze niet van hem had gehouden, ze had hem alleen nooit vergeven dat hij niet joods was. Daarom had ze zich ook in de armen van die idioot gestort, meende mijn vader. Ze moest en zou een joodse man hebben, alleen dan kon ze zich werkelijk joods voelen. Hij kon zich niet voorstellen dat ze werkelijk iets voor die Israëlische dirigent zou hebben gevoeld. 
    Ondertussen las hij de kaart, controleerde het kompas, hield van tijd tot tijd een verrekijker tegen zijn ogen, citeerde Shakespeare en Wordsworth, fotografeerde het landschap en maakte aantekeningen in een opschrijfboekje.
    ‘Wat vind je van die vrouw?’ Ik begreep meteen op wie hij doelde: de knappe vrouw met lang donker haar en een Duits accent, die sinds de dood van mijn moeder vrijwel dagelijks op bezoek was gekomen om mijn vader door de eerste moeilijke dagen heen te helpen.
    ‘Ze lijkt me heel aardig.’
    ‘Doet ze je niet aan iemand denken?’ 
    ‘Ik weet het niet. Bedoel je aan mama?’
    ‘Ja, vind je ook niet?’
    ‘Ze is toch met die neef van jou, die componist uit Bergen?’
    ‘Nee, nee,’ zei mijn vader. ‘Dat is allang uit.’
    ‘Ze kwamen vroeger toch wel eens samen bij ons eten?’
    ‘Ja precies. Dan was hij de hele avond aan het woord over die stomme muziek van hem en hij ging pas weg als alle drank op was. Maar ik vind háár echt een heel bijzondere vrouw,’ zei mijn vader, ‘dat vond ik toen ook al, alleen was ik toen natuurlijk nog met je moeder.’
    Na het avondeten bij mevrouw Urquhart, van wie we het huisje huurden, werd mijn vader onrustig en belde hij naar Nederland. ‘Ik ben er nog helemaal niet aan toe,’ zei hij wanneer we na het eten samen terug wandelden naar ons huisje, ‘maar het is zo fijn om iemand te hebben die precies begrijpt wat er in je omgaat en die aanvoelt hoe het is als je je partner hebt verloren.’ Partner. Dat woord had ik mijn vader nog niet eerder horen gebruiken. Klaarblijkelijk was mijn moeder nu mijn vaders partner geworden.
    ‘Take your time, Kees,’ zei mevrouw Urquhart. Ze was erg op mijn vader gesteld, en had ook mijn moeder goed gekend. ‘Don’t rush things.’ ‘You should look after the boy, he’s your responsibility now.’ 
    Maar mijn vader had haast. Hij kon niet alleen zijn, de eenzaamheid verlamde hem. Daarnaast was hij bang, hij had prostaatkanker waarvoor hij weliswaar was bestraald, maar je kon nooit weten of de kanker zou terugkomen en aan mijn moeder had hij gezien wat er dan met je kon gebeuren.
    ‘Ze praat trouwens ontzettend aardig over je, weet je dat?’ Met zijn legerzaklamp lichtte hij ons bij op het onverharde weggetje naar het piepkleine huisje aan de voet van Stirkhill uitkijkend over Loch Ewe. ‘Ze vindt je een slimme, knappe en erg aardige jongen. Het evenbeeld van je moeder, zei ze ook nog. Ze vindt het alleen verkeerd dat je zo weinig aan je studie doet.’ In de verte blaatte een schaap en er zoemden kleine zwarte steekvliegjes rond onze hoofden. Dit was de inleiding tot een gesprek over mijn toekomst, mijn studieresultaten, mijn vermeende desinteresse in de wereld om me heen, mijn algemene onverantwoordelijkheid en mijn weigering om eindelijk eens volwassen te worden. 
    Terwijl het eten zakte, steeg mijn irritatie. ‘Hoe lang heb jij zelf ook alweer over je studie engels gedaan?’ Mijn vader schepte vaak op over zijn studententijd en dan vooral het uitgaansleven.
    ‘Twaalf jaar. Maar dat waren andere tijden. En toen je moeder zwanger werd, ben ik versneld afgestudeerd terwijl ik er ook nog bij werkte. Denk maar niet dat ik tot één uur in de middag in bed lag als ik eigenlijk college had.’
    ‘Is dit waarom ik mee moest naar Schotland? Ik dacht dat we gingen wandelen. Misschien moet je morgen die stomme berg maar in je eentje gaan beklimmen.’
    ‘Doe niet zo ontzettend kinderachtig. En ik wil dat je je aan je afspraken houdt. We zouden samen de An Teallach beklimmen.’ Mijn vader gooide een paar muntjes in de elektriciteitsmeter die buiten voor het huisje was geplaatst.

donderdag 30 oktober 2025

 


Genocide

Volkerenmoord, het woord werd voor het eerst gebruikt in de jaren veertig van de vorige eeuw in verband met de moord op de joden (en op Roma) door de nazi’s. De term genocide bestond eerder nog niet. De geschiedenis kent veel slachtpartijen, massamoorden en oorlogen, maar de bureaucratische, systematische en industriële wijze waarop de nazi’s het aanpakten, was nog nooit vertoond. Het kon, de tijd was er rijp voor, niets hield ze tegen.
    Het antisemitisme was er al, dat hoefde niet te worden uitgevonden, het moest alleen gekanaliseerd. Eerst werden de joden gedemoniseerd, beschuldigd, belachelijk gemaakt en daarna gedwongen zich kenbaar te maken als de ander door middel van een voor elke jood verplicht op zijn kleding te dragen gele ster. De volgende stap was om ze hun burgerrechten te ontnemen, ze uit te sluiten van de meeste beroepen, winkels, openbare gelegenheden en ze te verbieden met niet joden te trouwen. Joden werden in het openbaar, in de officiële media omschreven als ongedierte, als ratten. Een inferieur ras.
    Binnenlandse problemen - werkelijke of verzonnen - werden aan de joden als groep toegeschreven en de roep om eindelijk met ze af te rekenen klonk steeds luider. Er was een jodenprobleem en dat moest opgelost. En als je zoiets maar vaak en luid genoeg herhaalt, wordt het vanzelf waar. 
    Dan volgde de uitvoering van het gene waartoe besloten was, systematisch en efficiënt: deportatie naar kampen in verre uithoeken en daar, uit het zicht, de moord zelf, eerst nog met kogels en massagraven, later met gaskamers en verbrandingsovens. Zes miljoen joden uit heel Europa, omdat het een goed idee leek, omdat het het eigen volk zou verenigen in een opgelegde haat tegen een verzonnen vijand, om de thrill dat zoiets überhaupt mogelijk was, dat het zomaar kon, en dat ze er mee weg zouden komen.
    En ze kwamen er mee weg. Veel van de daders zijn nooit gestraft, nooit gepakt, ontkenden later elke betrokkenheid of verantwoordelijkheid, ontkenden zelfs dat het gebeurd was, verklaarden zich onschuldig, zichzelf als slachtoffer.
    Maar toen de nazi’s waren verslagen en niet lang daarna de staat Israël werd uitgeroepen en joden voor het eerst sinds eeuwen van ballingschap weer een eigen land hadden waar ze veilig konden wonen, bleef het antisemitisme smeulen. Na de orgie van haat en moordlust, en de steeds gedetailleerder beschrijvingen van wat er nu werkelijk had plaatsgevonden, was er tijdelijk een taboe op openlijke jodenhaat. Dit mocht nooit meer gebeuren, heette het. Maar het gevoel was niet verdwenen, de archetypen niet uitgeroeid, alleen kon men er weinig mee, miste een stok om de hond te slaan.
    En toen was daar ineens Gaza, geschenk uit de hemel. Eindelijk waren we van onze schuld verlost, alles wat de joden - onze eigen joden, die we indertijd gemakzuchtig verzuimd hadden te beschermen - was overkomen, deden ze nu zelf een ander volk aan. Al die woorden die betrekking hadden op het verschrikkelijks dat hen onder onze ogen was overkomen, konden ineens hergebruikt, aangepast, opgerekt, geherdefinieerd maar nu met de joden als antagonisten. Niks uitverkoren, net zo slecht als die duivelse nazi’s, slechter nog, zwijnen, varkens, ratten…
    Gaza was immers al voor 7 oktober een openlucht concentratiekamp, Israël een neo-koloniale apartheidsstaat, en nu dan ook nog - kers op de taart - de oorlog tegen Hamas in Gaza een genocide. En als de oorspronkelijke definities van die woorden de werkelijke gang van zaken niet beschrijven, dan passen we gewoon de betekenis aan, 
je moet immers met je tijd meegaan, genocide als password om bij de groep te mogen horen die aan de goede kant van de geschiedenis staat. En dan noemen we onszelf trots antizionisten, want anti-semiet zijn we natuurlijk niet. En dan zingen we from the river to the sea

woensdag 29 oktober 2025

 


Frutti di mare

‘Waar heb je afgesproken?’
    ‘Op de Ruysdaelkade, tegenover die muziekwinkel.’
    S. heeft zijn dealer naar het exacte bedrag van zijn schuld gevraagd: € 510,-, iets meer dan hij zelf dacht. Ik ben niet heel erg verbaasd, half opgelucht dat het niet méér is.
    ‘Hoe laat?’
    ‘Om half zes. Kan iets later worden.’
    S. gaat morgen, eerder dan verwacht, twee weken in detox in Utrecht. De kans is groot dat hij aansluitend zes weken gaat afkicken in de Jellinek. Omdat hij nu ook therapie heeft, ben ik hoopvol. Het is een beetje nu of nooit, als hij hierna opnieuw terugvalt, zie ik het somber in. Ik probeer daar niet aan te denken.
    Mevrouw Janssen vindt dat wij zijn schuld voor hem moeten aflossen, zodat niemand meer een claim op hem heeft als hij straks weer thuis is. Hij moet een nieuwe start kunnen maken, en daar hoort zijn ketaminedealer niet bij. Ik twijfel. S. is zo moeilijk te doorgronden. Wat als hij niet alles aflost maar een gedeelte gebruikt om toch weer ketamine van te kopen? Hij is verslaafd, kunnen we hem wel met zo’n verantwoordelijkheid opzadelen. Maar er is niet echt een keuze, we houden van hem en we willen alles doen om hem te helpen.
    ‘Ik ga met je mee,’ zeg ik. ‘Ik wil zeker weten dat je alles aflost.’
    ‘Dat is goed,’ zegt S, ‘maar je kunt er niet bij zijn als ik hem het geld overhandig. dat vindt hij zeker niet goed.’
    We wandelen samen naar de Ruysdaelkade, het is wintertijd en al vroeg donker. Ik ga op een bankje tegenover de muziekwinkel zitten, terwijl S. een stukje verderop op wat bouwmaterialen plaatsneemt. Ik weet niet hoe zijn dealer er uitziet, dus bekijk ik iedere voorbijganger argwanend. Mechanisch kijk ik op mijn telefoon hoe laat het is, maar het dringt niet tot me door. Het doet er ook niet toe.  
    S. appt dat zijn dealer er nu bijna aankomt, nog een minuut of tien. Als ik even opsta om mijn benen te strekken is S. plotseling verdwenen. Ik wandel omzichtig langs de plek waar hij zonet nog zat, maar ik zie hem nergens meer, ook niet in de dichtstbijzijnde zijstraat.
    Wanneer ik dan maar terug naar huis loop, komt S. me tegemoet. ‘Het is gelukt, papa,’ zegt hij.
    ‘Waar was je nou?’
    ‘Achterop zijn fatbike, hij wilde het op de fiets afhandelen.’
    ‘Dus je bent nu van hem af?’
    ‘Ja. Ik heb gezegd dat hij mij uit zijn appgroep moet verwijderen, zodat ik geen berichten meer krijg over aanbiedingen en zo.’
    ‘Heel goed.’
    ‘Hij wil zelf ook stoppen met dealen,’ zegt S. We lopen samen naar de Albert Heijn om boodschappen te doen. S. gaat pasta frutti di mare maken, en daarna naar zijn eigen huis om zijn tas in te pakken. Wat een leven, denk ik. Zit hij weer wekenlang in een hufterproof kamertje met alleen een bed, een tafel en een stoel. Maar goed, hij is er inmiddels aan gewend, het is een deel van zijn leven geworden.
    ‘Hij zei dat het allerbelangrijkste bij afkicken is dat je iets te doen hebt. Een dagbesteding. Zonder dagbesteding word je depressief en ga je vanzelf weer gebruiken. Hij drukte me op het hart dat ik ervoor moest zorgen dat ik iets te doen heb als ik ben afgekickt.’
    ‘Dat lijkt me goed advies van je dealer.’
    ‘Bij het N.P.I. gaan ze me ook helpen met een dagbesteding. Ik denk dat het deze keer wel gaat lukken.’    

dinsdag 28 oktober 2025

 


Dealer


S. ligt in bed en vraagt om thee met suiker. Hij zou gisteren bij vrienden van mij gaan eten en meteen daarna naar huis komen, maar in plaats daarvan is hij ergens ketamine gaan gebruiken. Maandag is de dag dat hij zijn dealer moet aflossen, en hij had al aangegeven dat het moeilijk zou worden.
    ‘Heb je wel iets afgelost? Of alleen nieuwe keta gekocht?’
    ‘Nee, ook afgelost.’
    ‘Maar hoe groot is je schuld inmiddels?’
    ‘Dat weet ik niet. Minder dan vijfhonderd, volgens mij. Ik zal het vragen.’
    ‘Bedoel je dat je zelf niet weet hoe hoog het bedrag is? Op die manier kunnen ze je toch eeuwig aan het lijntje houden?’
    ‘Nee, ze houden het eerlijk bij.’ Hij ligt in zijn hoogslaper in zijn oude kamer die nu een soort rommelhok is. Overal ligt en hangt was, schone was aan een rekje, vuile was op de grond. Tegen de muur staan hardboard vloerdelen, een stofzuiger, een oude tafel bezaaid met lege pillenstrips van antidepressiva, slaapmedicatie en paracetamol, lege flessen Aa-drank, een knijplamp, een bord met een halve boterham. Ik heb de energie niet om het voor hem te gaan opruimen, vermoedelijk zou hij het niet eens zien.
    ‘Hier is je thee. Pas op, het glas is erg heet.’
    ‘Ik heb mijn dealer gevraagd of hij me niet meer op krediet wil geven, maar hij zei dat hij dat niet mag van zijn baas.’
    ‘Nee, natuurlijk niet. Het zijn criminelen, geen welzijnswerkers.’
    ‘Nou, mijn dealer is wel oké, maar zijn baas alleen niet.’
    Mevrouw Janssen vindt dat wij zijn schuld in een keer voor hem moeten aflossen zodra hij weer in rehab gaat, maar ik vraag me af of dat niet te optimistisch is.
    ‘Waarom komt je vriendin je nooit opzoeken?' vraag ik. 'Ik vind dat ze je behoorlijk aan je lot overlaat.’
    ‘Ik zie haar morgen.’
    ‘Waarom steunt ze je niet wat meer? Houdt ze wel genoeg van je? Volgens mij is ze vooral met zichzelf bezig.’
    ‘Ja, dat is misschien wel zo.’ Misschien is het om af te kicken wel beter als hij geen relatie heeft, helemaal op zichzelf aangewezen is. Als het hem dan lukt is het ook echt zijn eigen verdienste.
    ‘Denk je dat het je lukt om vanavond niet te gebruiken? Morgen heb je therapie.’
    ‘Ik ga het proberen.’
    ‘Vanavond ben je alleen thuis. Dan wordt het misschien wel moeilijk.’
    ‘Ik ga het proberen.’
    Waarom blijf ik niet gewoon thuis, denk ik. Om er voor te zorgen dat hij niet gebruikt, dat hij eet en op tijd naar bed gaat. Maar ik ben zelf ook nog iemand, ik hou het niet vol om de hele dag omringd te zijn door kinderen die allang geen kinderen meer zijn. Bij mevrouw Janssen is het rustig, kan ik nog wat aan mijn opera werken, een paar bladzijden lezen in Terug tot Ina Damman. Ik wil me niet eeuwig laten gijzelen door mijn ketamine-zoon. Als hij naar de klote wil gaan dan moet hij dat maar doen. Ik vraag me wel eens af hoe ik me zou voelen als hij er werkelijk een eind aan zou maken, zijn ketaminegebruik is zo ontzettend destructief, in feite een soort zelfmoord in slow motion, ik hou verschrikkelijk veel van hem, maar dat gevoel is langzaam toch ook vertroebeld en gekleurd door alles wat er de afgelopen jaren is gebeurd, eigenlijk al vanaf zijn geboorte, die eerste twee jaar waarin hij voornamelijk huilde en wij maar niet begrepen waarom. Pas jaren later bleek dat de oorzaak waarschijnlijk een niet ontdekte liesbreuk was. S. heeft het in zijn leven allemaal niet cadeau gekregen.
    Zou ik hem missen als hij er niet meer was? Heel erg natuurlijk, maar ik zou misschien toch ook opgelucht zijn. Nee, zo wil ik niet denken, bedoeling is dat hij nu met rehab en therapie een nieuw leven gaat beginnen, en dan helpt het misschien als hij geen schuld meer heeft aan zijn dealer.

maandag 27 oktober 2025

 


Ondermaans

In café De Pels vertel ik ’s middags mijn levensverhaal aan een studente Russisch die mij aan een ex van lang geleden doet denken, alleen heeft ze een heel andere stem. Ik ken haar nog van de basisschool van dochter, maar inmiddels is zij een volwassen vrouw geworden en bijna afgestudeerd. Het is niet mijn gewoonte mijn hart uit te storten bij meisjes van meer dan veertig jaar jonger dan mijzelf, maar ik voel me eenzaam, hoewel daar niet echt aanleiding voor is, en ik had geen zin om thuis te zijn waar oudste zoon wiskunde doet in de woonkamer met een koptelefoon op, dochter wiskunde doet in mijn slaapkamer met oortjes in en middelste zoon jazz-standards probeert te spelen op de piano in de gang.
    Ik vraag of ze Grossman heeft gelezen en Solzjenitsyn, maar ze zegt dat ze niet van boeken over de oorlog houdt. Ik vertel haar dat ik lang geleden in Moskou Oorlog en Vrede las, inspiratie voor zowel Leven & Lot als 1914, liggend in bad in een appartement waar ik woonde toen ik als gitarist bij een Moskouse theatergroep was ingehuurd, terwijl het buiten veertig graden vroor. Ik vertel haar over Frans Stapert, van wie ik drie jaar Russische les had, die Ilf en Petrov op eigen kosten uit het Russisch vertaalde en in eigen beheer uitgaf en die zich met een jachtgeweer door het hoofd schoot op zijn landgoed in Limburg en hoe ik ooit met mijn toenmalige vriendin R. in een oude Fiat naar Moskou reed toen de muur nog niet gevallen was.
    Als je zo oud bent als ik is het makkelijk indruk maken, hoewel ik vermoed en hoop dat ze me niet al te serieus nam. Ze kent me natuurlijk ook al langer. Het ging me ook niet om haar, het ging me om de aandacht, iemand om even mee te praten, desnoods alleen tegen aan te praten, om de tijd mee door te komen tot het op zou houden met regenen, tot mijn onrust wat gezakt zou zijn, tot mijn kinderen volwassen zouden zijn en eindelijk het huis uit. Ik probeer mijn leven te duiden, snap niet goed waarom de dingen gaan zoals ze gaan en waarom ik er nooit grip op lijk te krijgen. 
    Ben ik dan ontevreden? Nee, dat geloof ik niet. Als ik eerlijk ben, denk ik niet dat ik het anders zou willen, althans dat ik me toch ook gelouterd voel door al die raadselachtige, zinloze en idiote dingen die mij steeds maar overkomen. Gelouterd door de dood van Bibian? Is dat waar? Ja en nee, zou ik zeggen. Haar dood heeft me - misschien alleen omdat ik er voor openstond - ook heel erg veel gebracht dat ik anders niet zou hebben meegemaakt. Maar ben ik nu gelukkiger dan toen ik nog met haar was? Nee, dat denk ik niet, maar toch zeker ook niet ongelukkiger. Gewoon, net zo verbaasd over hoe de dingen gaan in mijn leven, hier op dit ondermaanse, hoe het een lukt en het ander niet, en hoe ik er keer op keer niet in slaag te begrijpen waarom.      

zondag 26 oktober 2025

 


Dienstplicht


De tijd waarin we leven, ik kan er veel over zeggen, heb ook recht van spreken, ik ben immers ooggetuige, ik was er bij, stond er midden in toen de dingen zich voltrokken, maar tegelijk had ik het overzicht niet, zag ik maar een klein stukje van het geheel, en kon ik niet weten waar het toe zou leiden.
    Het is weer verkiezingstijd, hoe vaak zou ik al gestemd hebben? Vroeger met grote stelligheid, vol vertrouwen in de daadkracht en de integriteit van de partij van mijn keuze, die meestal de partij van de arbeid was. Hoopvol verliet ik het stemhokje, ik had mijn bijdrage geleverd, het goede gedaan. Dat optimisme heb ik niet meer.
    Voor het eerst overweeg ik serieus maar eens niet te gaan stemmen, laten anderen maar bepalen welke kant het op moet, me mijn ongelijk bewijzen. Mijn stemwijzer is eenduidig: Groen links-PvdA, maar ik geloof niet dat het me gaat lukken mijn stem op ze uit te brengen. Toen het nieuws van de fusie van de twee partijen kwam, leek het me een goed idee: de krachten bundelen om samen een groot links blok te vormen, maar ik denk dat het een rampzalige vergissing is geweest. Het dogmatisme van Groen links past de PvdA niet, de partij wordt er door opgevreten, uitgehold.
    Daarbij komt dat ik het gevoel heb dat ze zelf ook niet meer gelooft in de haalbaarheid van al haar mooie, sociale plannen; het zijn holle frasen geworden, reclamekreten voor een product dat nooit geleverd gaat worden.
    Ik denk dat de wereld te complex is geworden, we zijn met teveel, putten onze aardkloot uit, en hebben ons uitgeleverd aan een systeem dat van de duivel komt, onze door het neo-liberalisme gestuurde economie waarin de markt heilig is verklaard. Als je het aan de markt overlaat, komt alles vanzelf goed. De markt als religie in de plaats van religie, god in de plaats van god.
    De afstand tussen rijk en arm is nog nooit zo groot geweest, ik las ergens zelfs niet tijdens het regime van Lodewijk de Veertiende, het archetype van luxe en decadentie, en de zeer kleine groep van bovenbazen die al het kapitaal naar zich toe heeft weten te trekken, zal daar goedschiks nooit meer afstand van doen. Als je als overheid dreigt met speciale belastingen, dreigen zij net zo lief naar het buitenland te zullen vertrekken, en omdat we ze op hun woord geloven, we hebben ze immers heilig verklaard, laten we ze maar betijen en zich nog wat meer verrijken, want geld trekt geld aan, zo is het altijd geweest.
    En dus moet de rest het doen met steeds minder geld, wordt ze wijsgemaakt dat de zorgkosten de draagkracht van de economie boven het hoofd groeien, dat de pensioenen onbetaalbaar zijn geworden, dat het onderwijs te duur is, de energietransitie onbetaalbaar. We hebben onszelf uitgeleverd aan een cynisch systeem, onze eigen american dream en ik vrees dat er geen weg terug meer is, geen vredige weg in elk geval.
    En de oplossing, wanneer de problemen te groot en te complex zijn geworden, is al eeuwen dezelfde: oorlogvoeren. Dan is er weer werk voor iedereen, zijn alle tegenstellingen even vergeten, verenigen we ons in het nobele doel de vijand te verslaan, de agressor, het ultieme kwaad.
    De uitvinding van de atoombom leek lange tijd oorlogsvoering voorgoed onmogelijk te maken, maar nu blijken er toch nog uitwegen te zijn: tactische kernwapens openen nieuwe perspectieven, en daarbij is het doel aan beide kanten van de scheidslijn van de nieuwe grootmachten hetzelfde: ruimte maken, binnenlandse problemen futiel maken, een nieuwe start, dus kom maar op met die dienstplicht en verhoog die defensie budgetten maar. John ist gestorben und Jimmy ist tot und George ist vermisst und verdorben. Aber Blut ist immer noch rot, für die Armee wird jetzt wieder geworben!