dinsdag 20 april 2021


 

 

In oktober 1965 gingen mijn ouders, toen 29 en 30 jaar oud, Kees ten Holt (1935 - 1990) en Ursula Roth (1934 - 1981) uit elkaar. Mijn moeder nam mij (5 jaar oud) mee naar Israel, om zich met mij in de nieuwe heilstaat te vestigen in kibboets Lahav in de Negev. Mijn ouders schreven elkaar dagelijks, en al snel werd duidelijk dat ze moeilijk zonder elkaar konden. De volledige correspondentie (in ca. zeventig brieven) is bewaard gebleven.
(afl. 57)


 

Amsterdam, maandag 27 december 1965, Kees

lieve Ursula,

het water druipt langs m’n neus, oren, haren en kin naar beneden. De meeste van mijn brieven ontstaan in het bad. Ik heb vanmiddag een heerlijke shampoo gekocht en een nieuwe aftershave, kleine maar belangrijke zaken in mijn bestaan. Soms tenminste. Vanmiddag heb ik mijn haar laten knippen, voor het eerst sinds je weg bent. John Lennon was kaal vergeleken bij mij. Echt waar. Ik ben naar de kapper van Jan Fontijn gegaan. Froukje vindt mijn haar nog lang, ’s lands eer, ’s lands wijs: ik ben geen Leienaar. De kapper heeft mij goed geknipt. Hij heeft een eenmansbedrijf in de Joh. Verhulststraat. Hij ziet er uit als een vriendelijke gangster. Een van de achtergrondfiguren uit een Eddie Constantine film. Hij was zo fysiek aanwezig dat ik de shampoo en de lotion maar bij hem gekocht heb. En dure. Er werd net opgebeld. Jan neemt de telefoon aan. Sim, of ik terug wil bellen. Vanmiddag belde Elly op om me uit te nodigen, woensdagavond, etentje met Sim, Elly, Hetje plus verloofde, Sim(metje), Heleen, Ben en Katrijn. Ik wist van Heleen dat ze me zouden uitnodigen. Ik had besloten niet te gaan, dus heb ik tegen Elly gezegd dat ik woensdag niet kon. Ik ben benieuwd wat Sim nu heeft. Ik moet hem terugbellen als ik uit het bad kom. Ik doe tegenwoordig voor zover mogelijk alleen nog maar waar ik zin in heb.
    Vanmorgen was er geen post van je. Vanmiddag om vier uur ook niet. Maar door de kerstdrukte was de post erg laat. Om half zes hoorde ik iets in de brievenbus vallen. Rekening van Herngreen (belastingadviseur van mijn vader, KtH), aantal kerstkaarten van leerlingen (allemaal meisjes), kerstkaart gericht aan K. ten Holt, van Joost en Joop van de Pol, Zwanenburgwal 39. Nog nooit van gehoord. Enfin, er wonen aardige mensen in deze stad. Ik zal ze eens opzoeken.
    En, helemaal onderop een brief van jou. Liefje, dit was geen vrolijke brief. (19 dec.) Ik ben blij dat mijn pakje eindelijk is aangekomen. Was Klaas wel blij met de autootjes? Ik heb Klaas vorige week een brief geschreven. Ik hoop dat die inmiddels is aangekomen. Hopelijk ook mijn brief met reismogelijkheden. Misschien zal dat je een beetje opvrolijken.
    Ik probeer al zuinig te worden om zoveel mogelijk voor je reis zelf bij te kunnen leggen. Ik kocht nog al eens lekkere dingetjes. Ik heb wat etenswaren betreft altijd alles in voorraad, 2 pakken koffie, twee pakken rijst, 2 kilo suiker enz. Als één op is, koop ik nieuwe, dat is erg handig. Alleen vindt Jan dat ook, en als ik m’n tweede pak koffie wil aanbreken, heeft Jan dat al voor me gedaan. Hij praat ook over ‘ons huis’. Op een dag gaat hij mij huur vragen, of zal hij in ieder geval de huur van Froukje innen. De sfeer in huis is erg goed en gezellig. Froukje doet erg haar best, Vandaag heeft zij voor Jan afgewassen, en laatst heeft zij boodschappen voor me gedaan.
    Ze probeert niet gechoqueerd te zijn door de, overigens keurige, gesprekstoon van Jan en mij. (“die jongen, ok, dat is een geweldige slappeling, hij heeft geen kloten”) Dit was Jan. Mijn bad wordt koud. Ik ga eruit, ik schrijf je straks verder.

straks.
Ik heb Sim opgebeld. Omdat ik woensdag niet kon hebben ze het hele gedoe naar donderdag verplaatst. Daar zit ik mooi aan vast. Ik had niet het hart om te zeggen dat ik donderdag ook niet kon.

Woensdag 29 dec. 1965
Lieve Ursula, ik zit aan tafel in de kamer. Ik rook een cigaret. M’n hand trilt. Het is twaalf uur (overdag). Het is binnen behaaglijk warm, buiten mooi weer, maar koud. Twee verwarrende, drukke, maar wel fijne dagen achter de rug. Maandagavond begon ik je verder te schrijven onder het hoofd Straks, toen ik de eerste zin op papier had kwam Jan de kamer binnen. Ga je mee naar de film? Nee. Waarom niet? Er is een nieuwe film van Godard in de Uitkijk (bioscoop aan de Prinsengracht, KtH). Ik heb geen zin. Toe, ga nou mee. Nee. Breng me dan een eindje weg. Nou goed. Jassen aan, de kou in. Bij de Uitkijk. Je gaat nu zeker wel mee? Nee. Ik heb geen zin om alleen te gaan. Nou, dan ga je niet. Toe nou. Nee.
    Jan alleen naar de bioscoop. Ik even een glas bier drinken, dan naar huis, verder schrijven, op tijd naar bed. Eén glaasje bier. Nou ja, misschien twee. Niet méér. Ik kom Hoppe binnen. Er wordt aan mijn arm gerukt, ik val om. Schrok enorm. Hans van Rij. Hé, hallo, sorry, ik was alleen blij dat ik je zag. Ik ben hier al vanaf vier uur, heb nog niemand gezien tegen wie ik kan praten. Neem een glas bier. Graag. Hans dronken. Lisette komt binnen. (Lisette Lewin, KtH) Terug uit de Sinaïkliniek. Lisette komt bij ons zitten. Dit is Hans, dat is Lisette. Wil je een glas tonic? Nee, bier. O. Drie bier. Nog drie bier. Praten. Hans praat aan een stuk door hoewel z’n tong niet helemaal meer meewerkt. Half twaalf. Ik wil weg. Jan komt binnen. Somber van sombere film. Je gaat nog niet weg. Je kan best even wachten. Vier bier. Nog vier bier. Een uur. Oude herberg. Willem Royaards. (neef van Kees, KtH) Vijf bier. Nu zijn we allemaal dronken. Willem met de auto. Brengt ons thuis. (Jan, mij, Lisette, die nu vlakbij ons in de buurt woont) Willem neemt meisje mee. Jan herinnert zich een fles Beaujolais die van ons kersteten is overgebleven. Wil Lisette ook nog een glaasje wijn? Lisette wel. Goed. Tot vier uur ’s nachts gedronken en gepraat.

Volgende dag (dinsdag) om 11 uur op. Daniëlle komt met broodjes en paté. Twaalf uur aan het werk. ’s Avonds komt Heleen hier eten. Heleen, Jan, Daniëlle en ik. Ik heb gekookt. (lever, uien, tomaten, champignons, knoflook,, mandarijntjes, spaghetti, erwtjes, ik word een goede kok)
    Om acht uur naar Daniëlles huis. Kijken naar Toon Hermans op de T.V. Elf uur naar huis. Jan, Heleen en ik. Nog een glaasje wijn. Telefoon. Hans van Rij. Mag ik naar je toe komen, de muren van m’n kamer komen op me af, ik heb hallucinaties. Natuurlijk, tot zo dadelijk. Vijf minuten later is hij hier, met een taxi en een fles wijn. Heleen slaapt in haar stoel. Jan, Hans en ik praten. Wij zijn bezorgd dat Paul McCartney de Beatles zal verlaten om alléén meer geld te kunnen verdienen. Dat zou een ramp zijn. Wijn, meer wijn. Heleens hoofd is opzij gezakt. Froukje komt thuis. Froukje wil je ook een glas wijn? Nou, eh, graag. Froukje vindt ons maar gekke jongens. Een hoop van onze ideeën vindt ze ‘helemaal fout, zeg’. Toch constateren wij dat ze wat soepeler aan het worden is. Wij vinden dat onze invloed een relativerende werking heeft op haar (Marks) ideeën. Mark is het prototype van rechtlijnig burgerlijk fatsoen. Volgens Jan heeft hij geen kloten. Wijn is op. Kom op, Froukje, jij hebt vast nog wel iets lekkers in huis. Na enige aarzeling komt er een fles sherry op tafel. Binnen een half uur is de fles leeg. Bel een taxi voor Heleen. Froukje naar bed. Wij praten nog wat. Bied Hans aan te blijven slapen. Hij wil naar huis. Jan en ik lopen nog een eind met hem op. Vier uur in bed, vanmorgen om elf uur gaat de bel. Willem Royaards. Koffie. Opstaan. Willem weer weg. Toen dit relaas over de afgelopen twee dagen.
    Vanavond ga ik met Hans in de stad eten. Hij kan mij maar fl. 250,- lenen omdat hij een grote rekening van zijn psychiater heeft gekregen. Maar ik mag een paar maanden wachten met hem terug te betalen, zodat ik nu vrij gemakkelijk de rest van iemand anders kan lenen en dat dan eerst terugbetalen.
    Je brief van vanmorgen is een stuk opgewekter dan je vorige brief. Fijn dat het met Klaasje beter gaat nu. Zodra we het eens zijn over een datum zal ik naar juffrouw Acohen gaan. Een aantal mensen weet nu wel dat je terugkomt. Ik zeg niet wanneer. Ik neem aan dat we geen behoefte hebben aan al te grote belangstelling. Ze merken het wel als je er weer bent. Ik blijf maar wat vaag. Waarschijnlijk eind februari, zeg ik. Ik zal alleen tegen Hans en Jan zeggen wanneer je terugkomt, en misschien zelfs niet eens tegen hen. Maar je géén zorgen. Het gaat erom of wij gelukkig kunnen worden, en wat anderen denken of willen denken is niet relevant. Bovendien is wat ons is overkomen zo ‘gewoon’ dat er geen enkele reden tot gene hoeft te bestaan. Binnen een uur na je aankomst weet heel Amsterdam dat je terug bent, en binnen twee uur is iedereen het alweer vergeten. Ik verbied je hierbij om nog één gedachte te besteden aan de gedachten van anderen. Veel belangrijker lijkt me Jet. Hoe wil je die in godsnaam meenemen? Ze is van harte welkom, maar ik zou het toch maar uit m’n hoofd zetten. Je zult meer dan genoeg zorgen en zorgjes hebben op je terugreis, en een week lang reizen met een volwassen poes lijkt me een lastige en onnodige extra taak. Bovendien is er een zwartwit gevlekte poes in de buurt die zich hier binnen probeert te dringen. Marietjes verzet tegen zijn plannen wordt al wat zwakker, en drie katten vind ik wel genoeg. Probeer maar om een goed tehuis voor haar te vinden in Lahav.
    Ik heb vorige week op de T.V. een film gezien over Israël. Een bus op weg naar Jeruzalem. Ik heb goed gekeken, maar je was niet bij de mensen in de bus. Misschien was het wel dezelfde bus waarmee jij ook geweest bent. Ik vind het zo vreemd als ik eraan denk dat je beweegt, rondstapt, ademhaalt, eet, naar de W.C. gaat op een vierkante kilometer van deze aarde, terwijl ik hetzelfde doe, ook op een klein plekje van de wereld, maar zo ver weg. Het is geen erg diepe gedachte, maar toch vind ik het gek.
    Klaas z’n rode muts met kwast is terecht. Hij zat onder in de slaapzak van Deborah. Op 16 maart trouwt Claus von Amsberg met Beatrix. Het gerucht doet de ronde dat Claus een homo is. Sim is katholiek geworden. Ik zit in m’n kamer en schrijf een brief aan mijn vrouw in Israël. Jan draait een plaat van Bach. Froukje zet krulspelden in. De planten zeuren een beetje verlept om water. Er komt een vliegtuig over dat gaat landen op Schiphol. Hoeveel verdriet en vreugde, vaarwels en verwelkomingen brengt dat met zich mee? De klok tikt verder, straks gaat de zon onder. Kom maar gauw terug.
    Voor me liggen de drie foto’s van Klaas uit Israël, ik heb ze van de muur bij m’n bed gehaald om ze aan Willem te laten zien. Ik verlang erg naar Klaas. Vanmorgen kwam Folkert (buurjongen uit de straat, KtH) vragen wanneer hij nu eindelijk terugkwam. Ook de Brouwerkinderen vragen regelmatig naar hem. Een van de heldjes van de straat. Daniëlle breit een trui voor hem. Ik zie Mathijsen nooit. Ik hoop dat hij gauw opdondert. Maar we moeten ons geen zorgen maken.
    Liefje, deze brief gaat per expresse naar het beloofde land, al krijg ik niet de indruk dat het veel sneller gaat. Het is nu een uur of twee. Ik ga me wassen en wat eten. Houd je goed en wees blij. Er is nog een hoop voor ons te doen. Je mag best zo nu en dan somber zijn, daar is voldoende reden voor, maar gelukkig is er zo nu en dan ook wel enige reden tot blijdschap.
    Kus Klaasje van me en wees omhelsd door mij. Kees.









Geen opmerkingen:

Een reactie posten