zaterdag 21 maart 2015

Thermostaat

V. vindt het koud in huis. ‘Waarom zet je de thermostaat altijd zo laag?’
    ‘Ik heb het helemaal niet koud. En bovendien probeer ik te bezuinigen.’
    ‘Eenentwintig graden is een normale temperatuur, papa.’
    ‘Het is verdomme lente! En je ligt tóch de halve dag in je bed.’
    ‘Wat maakt dat nou uit. Ik heb het gewoon koud, ik wil dat je de verwarming hoger zet.’
    ‘Geen sprake van. Trek maar een trui aan.’
    ‘Dan zet ik hem zelf wel hoger.’
    ‘Als je het maar laat.’
    ‘Ik zet hem op eenentwintig graden, ok?’
    ‘Dat doe je niet, je blijft er af.’
    V. schuift het raam dicht.
    ‘Niet doen, V. Ik wil het raam open. Ik krijg hoofdpijn van die verflucht in huis.’
    ‘Maar ik heb het koud.’
    ‘Het is helemaal niet koud.’
    ‘Jij bepaalt hier echt niet alles in huis, papa.’
    ‘O nee?’
    ‘Nee.’
    ‘Zolang ik de huur betaal en sowieso alles voor jullie betaal, ben ik wel degelijk de baas in huis. Bovendien zijn jullie minderjarig.’ Ik ben iets luider gaan praten. Hier heeft de therapeut me voor gewaarschuwd.
    ‘Wij wonen hier ook.’
    ‘Dat is me opgevallen, ja.’
    ‘Je kunt best een beetje rekening met ons houden, papa.’
    ‘Wou je beweren dat ik geen rekening met jullie hou?’
    ‘Dat zeg ik niet.’
    ‘Wat beweer je dan wel?’
    ‘Dat ik het koud heb. Ik wil dat je de verwarming hoger zet.’
    ‘Dit gesprek hebben we al gevoerd V., de thermostaat blijft staan zoals hij staat.’
    ‘Echt niet.’
    ‘Echt wel.’
    V. neemt een dreigende houding aan die ik pareer met een minachtende blik.
    ‘Er valt met jou gewoon niet te praten, papa.’
    ‘Met mij valt niet te praten?’ Ik probeer niet te ontploffen. ‘Ik hou verdomme eindeloos rekening met jullie, probeer te koken wat jullie lekker vinden, was dag in dag uit jullie vieze onderbroeken uit, jullie hoeven bijna niets te doen in huis. Hoe durf je dat te zeggen!’
    ‘Dat is niet wat ik bedoel, papa.’
    ‘Misschien moeten jullie eerst maar eens wat meer gaan doen in huis, ik kan best wel wat taakjes verzinnen.’
    ‘Doe niet zo vervelend papa.’
    ‘Volgens mij is het heel redelijk wat ik zeg.’
    ‘Ik vraag alleen of de verwarming wat hoger mag.’
    ‘Ik heb je toch al antwoord gegeven?’
    ‘Maar ik heb het koud.’
    ‘Moet je niet naar hockey?’
    ‘Naar hockey?’
    ‘Ja. Heb je geen wedstrijd vandaag?’
    ‘Dat weet ik niet, papa. Ik heb nog niet gekeken.’
    ‘Misschien moest je dat maar even doen dan?’
    ‘Ik ga zo wel kijken.’
    V. gaat naar zijn kamer. Ik wacht even en schuif dan het raam weer open.

1 opmerking: