maandag 22 juni 2020





In mei 1973 speelde het Nederlands Blazersensemble o.l.v. Ed Spanjaard een aantal keer Stravinsky’s ‘L’Histoire du Soldat’ in een tent op het Amsterdamse Museumplein in de vertaling (van het libretto) van Martinus Nijhoff uit 1930. Acteurs en musici waren uitgedost als clowns met enorme schoenen en alles erop en eraan en waren in de tent op hoge stellingen geplaatst; ik vermoed dat het dezelfde tent was waarin ook het Werktheater - mede opgericht door mijn veel oudere neef Rense Royaards - in die tijd voorstellingen gaf. Mijn ouders hadden mij als twaalfjarige pre-puber meegenomen, waarschijnlijk had ik er van tevoren helemaal geen zin in, maar ik herinner me nog goed dat ik, toen de voorstelling was afgelopen, het gevoel had muziek te hebben gehoord waarvan ik altijd al gehoopt had dat die zou bestaan, en die nu dus ook werkelijk bleek te bestaan, een euforisch gevoel dat je in een mensenleven niet heel vaak hebt. Het stuk is zó brutaal, zó vrij en wars van conventies, ogenschijnlijk circusmuziek, gebruiksmuziek, - maar gecomponeerd door de grootste bedrieger aller tijden, een componist die je steeds opnieuw op het verkeerde been zet, zowel binnen als buiten de klinkende noten, een briljante pestkop, evenzeer opportunist als compromisloos scheppend kunstenaar - maar tegelijk volkomen op zichzelf staand, zich uitsprekend over alle genres heen en ver uitstijgend boven het aardige (maar ook niet méér dan aardige) libretto van Ramuz, die het faustiaanse verhaal baseerde op een van de Russische volkssprookjes uit de collectie van de negentiende eeuwse slavist en etnograaf Alexander Afanasyev.
    Stravinsky componeerde L’Histoire du Soldat in 1918 in het Zwitserse Lausanne, het stuk werd deels uit geldgebrek geboren, in de hoop een simpel uitvoerbaar project te hebben in tijden van oorlog. De bezetting, - klarinet, fagot, cornet, trombone, slagwerk, viool, contrabas, acteurs (vertellers) en dansers - een zakorkest met hout, koper, percussie en strijkers, was bedoeld als imitatie van toen populaire jazzbands, maar met een fagot i.p.v. een gitaar. Jazzmuziek (in dit geval ragtime) had Stravinsky nooit gehoord, alleen óver gehoord, en kende hij uitsluitend uit partituren die hij onder ogen had gekregen, waar de ‘swing’ niet in stond aangegeven maar voorondersteld werd en door Stravinsky dus ook niet als zodanig voorgeschreven. Het stuk ging in 1918 in Lausanne in première o.l.v. Ernest Ansermet. Een volgende uitvoering werd afgelast vanwege de Spaanse griep.
    In L’Histoire du Soldat componeert Stravinsky voor het eerst weer in een tonaal idioom met drieklanken en cadenzen, maar het blijft natuurlijk Stravinsky. Het wordt vaak gezien als een van de eerste stukken uit zijn neo-klassieke periode, maar dat is ten onrechte, met Haydn of Mozart heeft deze muziek niets te maken, zij is bovendien eerder genre-parodiërend dan neo, zou ik zeggen. Behalve ragtime en marsmuziek (het gaat over een soldaat) is Bach ook niet ver weg, luister maar naar het bloedstollend mooie kleine en grote koraal.
    De Zwitser Charles Ferdinand Ramuz was in die tijd een zeer succesvol schrijver en dichter, maar is tegenwoordig alweer bijna vergeten. Met een nieuwe vertaling van ‘Grote angst in de bergen’ beleefde hij in Nederland recent - wat mij betreft onterecht - een kleine renaissance.
    Stravinsky’s ‘geleende’ bezetting is zelf ook weer eindeloos geleend door navolgers waaronder ondergetekende. Meestal (vanwege de grotere beschikbaarheid) met trompet i.p.v. cornet en het slagwerk - bij Stravinsky naar ik aanneem bedoeld als imitatie van een jazzkit - nogal teleurstellend uitgebreid met vibrafoon en marimba.
    Vernieuwend is de veel gebruikte polyritmiek, waarbij bijvoorbeeld viool en contrabas (die samen het hele spectrum van het strijkorkest bedienen en daarmee altviool en cello overbodig maken) een hoempa-achtig motief steeds maar herhalen, ondersteund door het slagwerk dat echter nèt uit de pas loopt, met daarboven een melodie die zich niet aan een of ander metrum conformeert: drie muzikale lagen die elkaar versterken, maar ondertussen elk hun eigen weg gaan, met veel lef en bravoure gecomponeerd als vrolijk bedoelde theatermuziek in moeilijke tijden.
    Ik bezit een paar opnames van L’Histoire du Soldat, maar het liefst is mij de versie o.l.v. Igor Markevitch, met Jean Cocteau als verteller en Peter Ustinov als de duivel.
    Toen schrijver Toon Tellegen mij in 2000 vroeg iets te componeren bij zijn verhaal Pikkuhenki voor een serie kinderconcerten in het Amsterdamse concertgebouw, wist ik meteen dat ik het zakorkest van L'Histoire du Soldat wilde lenen. Naar de producent moest ik al mijn overredingskracht gebruiken, want het mocht natuurlijk allemaal niets kosten, maar ik kreeg mijn zin. Toon was schoorvoetend bereid op mijn verzoek het een en ander aan te passen in zijn verhaal (ik wilde een beer die viool speelde, en het thema van de slechte koning wat prominenter in het stuk, ik vind namelijk dat je als componist altijd de eindverantwoordelijkheid hebt, en dus het recht hebt om pas tevreden te zijn als je dat ook werkelijk bent; een componist die na afloop klaagt over een slecht libretto is wat mij betreft een slechte componist) en was bereid voor de cd-opname zelf de rol van verteller op zich te nemen. In het concertgebouw deed acteur Peer Mascini dat op zijn geheel eigen wijze magistraal. Hoewel het een van mijn succesvolste composities bleek, sprak de Volkskrant van 'een naargeestig verhaal met wrange muziek van ten Holt’. Ik vermoed dat Toon zijn inspiratie deels bij de gebroeders Grimm vond, dus dat kan wel kloppen. Het lijkt wel of producenten van kindervoorstellingen (of kinderboeken) denken dat kinderen uitsluitend behoefte hebben aan vrolijk, simpel, ééndimensionaal en lichtvoetig vertier. Gelukkig weten de meeste kinderen zelf wel beter.
    L’Histoire du Soldat - hoewel niet geschreven als kindervoorstelling - is zeker geen lichtvoetig verhaal en loopt ook nog eens slecht af. ‘Entre Denges et Denezy, un soldat rentre chez lui,’ begint Ramuz, waar vertaler Nijhoff, de betere dichter van de twee, van maakt: ‘Op de weg van Sas naar Sluis, een soldaat op weg naar huis.’ Bij Nijhoff wordt de onvermijdelijke slechte afloop van het verhaal in de eerste zin al aangekondigd, Sas en Sluis zijn immers twee woorden voor hetzelfde, waarmee de hopeloosheid van de onderneming meteen is vastgesteld.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten