zondag 7 juni 2020





De prins en de zegelring - Afl. 80
Klaas ten Holt


Hoofdstuk 28 - Waarin Luitenant-Generaal Agamemnon van Blitz de held van de dag is.

Er hangt een vreemde stilte over de binnenplaats van kasteel La Roche. Alle ogen zijn eerst gericht op de man die zojuist door prins Ivar als Thom de la Roche is aangewezen. Ook diegenen die niet op de hoogte zijn van het verhaal van de verdwenen tweelingbroer voelen dat er iets merkwaardigs aan de hand is. Het publiek houdt de adem in en kijkt dan verwachtingsvol naar ridder Willem die nog geen woord heeft gesproken.
    ‘Grijp die indringer!’ brult hij tenslotte, wijzend op Thom, maar het klinkt niet erg overtuigend. Er gebeurt niets. ‘Grijp hem!’ brult hij nog een keer. Het is windstil. Alleen de vogels kwetteren vrolijk en onbezorgd alsof het hun allemaal niet aangaat. De ridder trekt zijn zwaard. ‘In dat geval zal ik zelf wel afrekenen met die bedrieger,’ zegt hij en doet een stap naar voren.
    ‘Wim...’ zegt Thom.
    ‘Ik heet Willem!’ schreeuwt zijn broer. ‘Ridder Willem!’
    ‘Willem.’
    ‘Uit de weg jullie!’ snauwt de ridder tegen de mensen om hem heen. Haastig doen die een paar passen naar achteren om ruimte te maken, zodat een open cirkel zich rond de twee mannen vormt. ‘Verdedig je Thom,’ roept de ridder tegen zijn oudere broer.
    ‘Kom Willem,’ zegt deze echter vriendelijk, ‘je denkt toch niet dat ik met mijn eigen broer ga vechten?’
    ‘Als je leven je lief is.’
    ‘Geen sprake van. Maar waar is je bruid? En wat doet dat lelijke schavot hier op de binnenplaats?’
    Ridder Willem is niet in staat te antwoorden. Hij schuimbekt zowat van woede en frustratie.
    ‘Ridder Thom! Lang leve ridder Thom!’ roept iemand.
    ‘Wees verstandig, broerlief, en doe dat zwaard weg. Het is een feestdag! Kijk om je heen: de lente is begonnen.’
    ‘Hou je mond,’ snauwt Willem. ‘Je bent mijn broertje niet, die is jaren geleden verdwenen... dood... weg!’
    ‘Wim...’
    ‘Willem!!’
    ‘Leg je wapens neer, heer Willem,’ zegt Ivar vanaf het schavot, ‘en geef je over aan de échte heer van la Roche!’
    ‘Ja, geef je over, schurk!’ brult iemand.
    Woedend draait Willem zich naar de spreker. De menigte deinst achteruit.
    ‘Doe dat zwaard weg Willem,’ zegt Thom ernstig, ‘er heeft hier al genoeg bloed gevloeid.’
‘Eén van ons moet sterven vandaag,’ zegt Willem. Zijn woorden weerkaatsen tegen de hoge leistenen muren die de binnenplaats omringen. ‘Eén van ons is hier te veel.’
    ‘Heren,’ zegt de oude abt van Orval terwijl hij de kring instapt.
    ‘Bemoei je er niet mee,’ waarschuwt Willem de geestelijke. ‘Dit is tussen mij en mijn broer.’
    ‘Ik bid u...’
    ‘Achteruit eerwaarde.’ Willem doet opnieuw een stap naar voren.
    ‘Verdedig je, Thom!’ brult hij zijn broer toe.
    Thom bekijkt hem met een blik van intens medelijden.
    ‘U moét zich verdedigen heer,’ zegt Ivar bezorgd, ‘dat bent u aan uw afkomst verplicht.’
    ‘Mijn afkomst?’ zegt Thom zacht.
    ‘Ja natuurlijk: ridder Thom, zoon van ridder Theodor, heer van La Roche, drager van de zegelring.’ Ivar haalt de ketting met de ring van onder zijn vest vandaan en werpt die de ridder toe. Deze vangt hem op en bekijkt hem met een verbaasd gezicht.
    ‘De ring,’ mompelt hij. ‘Mijn vaders zegelring. Maar...’
    Ridder Willem wordt nóg bleker. ‘Grijp die indringer!’ roept hij luid terwijl hij woedend met zijn zwaard naar Ivar zwaait. Niemand doet echter iets.
    ‘Neem me niet kwalijk dat ik mij nog niet heb voorgesteld,’ zegt de prins rustig, ‘Mijn naam is Ivar, prins der Nederlanden. Ik ben hier gekomen om mijn broer en zijn Normandische bruid op te halen, die jij hier in de kerkers had opgesloten.’
    ‘Dat zal je niet lukken Nicolò... Ivar!’
    ‘Toch wel heer Willem. Ik kan u verzekeren dat Prins Jarik en gravin Renée op dit moment al een heel eind buiten de muren van het kasteel zijn.’
    De ridder staart hem verbijsterd aan. ‘Is dat waar Matthis?’ roept hij dan.
    ‘Ik... het is...’ stamelt deze.
    ‘Nou?’
    Matthis durft zijn meester niet aan te kijken. ‘Het schijnt zo, heer,’ zegt hij met hese stem.
    ‘Leugenaars! Indringers! Bedriegers!’ roept ridder Willem, die niet meer weet hoe hij het heeft. Hij doet nog een stap in de richting van zijn broer. ‘Hier zul je voor boeten, broertje,’ sist hij. ‘Complotten smeden achter mijn rug. Ik wist het wel: jij en Matthis. Niemand kan ik meer vertrouwen.’ Hij kijkt naar de uitdrukkingsloze gezichten om hem heen. ‘Verdedig je,’ roept hij weer.
    Thom kijkt hem aan.
    ‘Ridder Thom,’ zegt Ivar opnieuw, ‘u moét zich echt verdedigen. U hebt niet voor niets tien jaar geleden die ring uit het raam geworpen.’
    ‘Tien jaar,’ zegt Thom zacht. ‘Een kinderstem... een lied... onder mijn raam...’
    ‘U heeft toen iets in werking gezet dat nu niet meer terug te draaien is, en dat wilde u toch ook?’
    ‘Ik weet het niet. Ja, ik denk het wel.’
    ‘Heer,’ zegt een oude man, ‘Ik heb uw vader nog gekend. U moet nu eindelijk afrekenen met uw broer, dat is uw plicht. We hebben lang genoeg onder die schurk geleden.’
    ‘Mijn broer is geen schurk.’ zegt Thom fel. ‘Hij heeft misschien fouten gemaakt, maar een schurk is hij niet. Ik sta niet toe dat...’
    ‘Wanneer word je eindelijk eens wakker, broertjelief,’ zegt Willem minachtend. ‘Je hoort toch wat ze zeggen? Wat ze altijd al achter mijn rug hebben gefluisterd. Kom, genoeg gesproken: verdedig je liever.’

Geen opmerkingen:

Een reactie posten