donderdag 11 juni 2020





De prins en de zegelring - Afl. 84
Klaas ten Holt


Hoofdstuk 29 - Waarin wij tenslotte afscheid nemen van de beide prinsen, de prinses en de gravin.

Onder een overhangende rots aan de kant van de weg schuilen twee ruiters voor de regen. ‘Gewoon een lentebuitje,’ zegt de ene, die helemaal doorweekt is. ‘Ik zou een moord doen voor een glas cidre en een hartig pannenkoekje,’ verzucht de ander.
    ‘Ben je gelukkig?’ vraagt Jarik.
    ‘Ja natuurlijk,’ antwoordt gravin Renée, ‘ik zou alleen...’
    ‘Nog even volhouden, vanavond zijn we in Rouen.’
    ‘Sla je arm eens om me heen, ik heb het koud.’ Ze kijken naar de regen die in dikke stralen uit de hemel valt.
    ‘Weet je zeker dat je nog met me wilt trouwen?’ vraagt de prins.
    ‘Ik geloof van wel.’
    ‘Waarom dan?’
    ‘Wat is dat nou weer voor een vraag,’ zegt Renée.
    ‘Ik wil het weten.’
    ‘Nou gewoon...’
    ‘Wat?’
    ‘Omdat ik van je hou.’
    ‘Echt?’ vraagt Jarik.
    ‘Ja!’
    ‘Maar waarom dan?’
    ‘Waarom wil je dat weten?’
    ‘Omdat... het is namelijk...’
    ‘Wat is er dan?’
    ‘Dus je houdt écht van me?’
    ‘Ik denk het.’
    ‘Je denkt het?’
    ‘Ik weet het zeker. Maar?’
    ‘Nou ja...’
    ‘Wat is er dan Jarik?’
    ‘Dus je wilt met me trouwen?’
    ‘Ja!’
    ‘Ook als dat betekent dat je koningin van Nederland wordt en in Amsterdam moet gaan wonen?’
    ‘Eh...’
    ‘Ik ben nou eenmaal de kroonprins, weet je nog?’ Het begint nog harder te regenen.
    ‘Ik zal het wel missen: de bossen en de bergen, de ruimte,’ verzucht de gravin.
    ‘De jacht,’ vult Jarik aan.
    ‘Maar voor jou doe ik alles hoor.’
    ‘Dat is lief van je.’
    ‘Lief van me?’
    ‘Ja, dat je met me mee naar Amsterdam gaat... ook al...’
    ‘Wil jíj eigenlijk wel koning worden Jarik?’
    ‘Ik weet het niet.’
    ‘Je weet het niet?’
    ‘Niet echt geloof ik.’
    ‘Maar het hoeft toch niet?’
    ‘Hoe bedoel je?’
    ‘Nou ja, ze kunnen je toch niet dwingen?’
    ‘Nee, maar…’ Ze luisteren naar het geluid van het water dat op de rotsen klettert en kleine stroompjes vormt die zich een weg naar beneden banen.
    ‘Kunnen we niet gewoon lekker in Rouen blijven wonen?’ vraagt Renée hoopvol.
    Jarik slaakt een zucht. ‘Ik zal het er met mijn zusje over hebben,’ zegt hij dan.
    ‘Meen je dat?’
    ‘Ja natuurlijk.’
    ‘Ik hou van je Jarik.’
    Na een half uur is het genoeg opgeklaard om de reis te kunnen voortzetten, zodat ze tegen het vallen van de avond Rouen en het grafelijk slot bereiken. Hoewel graaf Guido ernstig verzwakt is, worden ze toch direct aan zijn ziekbed toegelaten.
    ‘We hebben alles gedaan om je terug te vinden,’ zegt de graaf zwakjes.
    ‘Natuurlijk papa.’
    ‘Hoe konden we vermoeden dat die schurk...’
    ‘Ik begrijp het papa.’
    ‘We hebben een heel leger...’
    ‘Ik weet het. Zeg nou maar niets papa.’
    ‘Ik heb je zo vreselijk gemist meisje!’
    ‘Ik jou ook papa.’
    Tijdens het diner vertellen ze kort en bondig wat hen sinds de ontvoering allemaal is overkomen. De rest van de avond luisteren ze geduldig naar de gravin en al haar grieven en klachten over het zware leven dat haar ten deel is gevallen sinds haar man ziek is en ze overal alleen voor is komen te staan. Na een week arriveren prins Ivar, prinses Hendrikje en Luitenant-Generaal van Blitz in Rouen. De terugkeer van zijn dochter en het nieuws van de dood van ridder Willem doen de graaf veel goed en weldra voelt hij zich alweer sterk genoeg om niet steeds het bed te hoeven houden.
    Prins Jarik voert een paar lange gesprekken met prinses Hendrikje en prins Ivar over het koningschap. Samen komen ze tot de conclusie dat het misschien maar beter is als ook hij afziet van zijn rechten als kroonprins en deze aan zijn zuster doorgeeft. Hendrikje heeft immers in Jariks afwezigheid haar opleiding voltooid en laten zien dat ze uitstekend haar mannetje weet te staan. Na enige dagen reist het gezelschap verder naar Amsterdam.
    Bij Loon op Zand overnachten ze in de herberg waar zowel Ivar als Jarik al eerder logeerden. De waard weet niet wat hem overkomt als hij de beide prinsen en de prinses in het gezelschap van de beroemde Luitenant-Generaal van Blitz zijn herberg ziet binnenkomen. Hij dekt persoonlijk zijn beste tafel en waarschuwt de kok dat ze belangrijke gasten hebben.
    ‘Ik heb echt niets verraden, hoogheid,’ verzekert hij Ivar, ‘van die geheime missie en zo.’
    ‘Breng ons eerst maar eens een paar flessen van je beste wijn, waard,’ zegt Ivar lachend. ‘En vergeet niet een extra glas voor jezelf mee te brengen. Ik wil op je gezondheid drinken.’
    De waard haast zich aan dit verzoek te voldoen.
    ‘Als jij mij die nacht niet gered had van die gemaskerde indringer hadden wij hier nu niet gezeten!’
    ‘Bent u er nog achter gekomen wie die moordenaar was?’ vraagt de waard nieuwsgierig.
    ‘Jazeker,’ zegt Ivar, ‘maar dat is een lang verhaal. Schenk eerst die glazen maar eens vol.’
    De kok zet zijn beste beentje voor en als dank mag de waard voortaan een gouden kroontje op zijn uithangbord voeren. De volgende dag reist het gezelschap door naar Amsterdam. In Gouda wordt nog een bezoek afgelegd bij de boer en de boerin die Ivar indertijd zo hartelijk hebben ontvangen. Ook hier doet de prins zijn gelofte gestand en vertelt hij hen het hele verhaal.
‘Ik wist het wel!’ zegt de boer vrolijk, ‘Ik wist wel dat jij geen gewoon rondreizend muzikant was. Maar spelen kun je. En vertellen kun je ook, prins of geen prins.’ Tegen de avond doemen dan eindelijk de muren en torens van de hoofdstad aan de horizon op.
    Een ijlbode heeft hun komst al aangekondigd, en de koning en de koningin hebben er alles aan gedaan hun kinderen een grandioze ontvangst te bereiden. Er wordt gemusiceerd en gespeecht, geparadeerd en geïnspecteerd dat het een lieve lust is. Luitenant-Generaal van Blitz krijgt een lintje en een hoge ridderorde opgespeld, en mag tijdens het galadiner nog eens in geuren en kleuren verslag doen van de heldhaftige bestorming en de inname van het kasteel van Willem de la Roche. ‘Echt heel goed gedaan hoor!’ herhaalt de koningin steeds opnieuw.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten