zaterdag 6 juni 2020





De prins en de zegelring - Afl. 79
Klaas ten Holt

Hoofdstuk 27  (slot)


‘En die aanslag op Willem,’ vraagt de kok aarzelend, ‘denk jij dat die gaat lukken…?’
    ‘Ik weet het werkelijk niet,’ zegt Ivar. ‘Om je de waarheid te zeggen...’
    ‘Zeg maar niets,’ zegt de kok vlug.
    ‘Daarom is het ook zo belangrijk dat we Thom veilig het kasteel uit krijgen,’ zegt Ivar terwijl hij opstaat en een theedoek om zijn hoofd knoopt. ‘Op hoop van zege dan maar!’
    ‘Zet hem op Stupido!’ roept de kok hem na.
    Ivar doet de keukendeur achter zich dicht en loopt de gang door naar de centrale hal. Hij heeft zijn kraag hoog opgezet en hij probeert zoveel mogelijk in de schaduw te blijven. De hal is verlaten. Vreemd, denkt hij bij zichzelf. Wanneer hij de gang naar de binnenplaats inslaat, krijgt een van de wachters hem in de gaten. ‘Vooruit, opschieten,’ roept die boos, ‘probeer je je soms te drukken?’
    ‘Nee,’ stamelt Ivar. ‘Wat is er dan?’
    ‘Heb je het niet gehoord? Er is brand in de hooischuur, iedereen moet helpen blussen, opschieten jij! Hup! Doorlopen!’
    Brand in de hooischuur? denkt Ivar vrolijk, terwijl hij de verlaten binnenplaats oversteekt. Wie zou dáár nou achter zitten...
    De timmermansknecht staat hem bij het schavot al op te wachten. Snel schieten ze de deur naar Willems vertrekken in. Ivar voelt zich merkwaardig licht in de benen en probeert zijn opkomende hoofdpijn te negeren.
    Voor de timmermansknecht lijkt het een routineklus te zijn. ‘Eens even kijken,’ zegt die als ze in de werkkamer van de ridder staan. ‘Er moet hier toch ergens een trap naar boven zijn?’

Matthis heeft ondertussen in de gaten dat het met de brand nogal meevalt. Die kunnen ze zonder hem ook wel aan. Hij wenkt de wapensmid die bij het vuur staat te kijken hem te volgen. ‘Heb je voor me klaar liggen wat ik je gevraagd had?’ vraagt hij zachtjes.
    ‘Jawel,’ knikt de smid. ‘Een dolk en een zwaard wilde je toch? Vlijmscherp en klaar voor gebruik.’
    Matthis keurt de wapens nog een keer en verbergt ze dan onder zijn mantel. Nu iedereen bij de hooischuur is, kan ik me rustig van mijn taak kwijten, denkt hij bij zichzelf. Hij steekt de binnenplaats over in de richting van Willems toren. Het belooft een prachtige dag te worden.

‘Wil het een beetje lukken?’ vraagt Ivar nerveus aan de timmermansknecht die bovenaan de smalle wenteltrap aan het werk is.
    ‘Geduld, jaag me niet op, ik doe mijn best,’ zegt die kalm. ‘Het is een stevig slot, maar ik kom er wel doorheen.’
    Onrustig ijsbeert Ivar door het vertrek. Hij werpt een blik uit het raam op de binnenplaats beneden hem. Daar is al meer bedrijvigheid; de brand is kennelijk geblust. Hij ziet het schavot met de twee galgen. Een rilling loopt hem over de rug. Hij draait zich om en kijkt gejaagd om zich heen. Waarom duurt het zo lang met dat slot… Net als Ivar een slok water uit een aarden karaf op het bureau wil nemen, gaat de deur open en staat hij plotseling oog in oog met Matthis.
    ‘Wat zullen we nou krijgen?’ zegt die terwijl hij van onder zijn mantel zijn dolk en het zwaard tevoorschijn trekt.
    ‘Matthis,’ zegt Ivar terwijl hij wanhopig iets probeert te bedenken dat zijn aanwezigheid zou kunnen verklaren.
    ‘Nicolò... Wat doe jij hier?’ vraagt Matthis dreigend.
    ‘Ivar,’ zegt Ivar kalm. ‘Prins Ivar, om precies te zijn. Ik denk dat we even moeten praten.’
    ‘Prins Ivar?’ zegt Matthis ongelovig, ‘Ik vond je altijd al een vreemde snuiter, maar nu is het je kennelijk echt in je bol geslagen. En wie heeft jou eigenlijk uit je kerker gelaten, Nicolò?’
    Ivar kijkt bezorgd naar het scherpe zwaard en de dolk in Matthis’ handen. ‘Ik meen het Matthis,’ dringt hij aan, ‘ga even zitten, het is voor je eigen bestwil.’
    ‘Voor míjn bestwil?’ zegt Matthis terwijl hij langzaam dichterbij komt. ‘Als ridder Willem je hier zou zien, zou hij...’
    ‘Ridder Willem bestaat niet meer,’ zegt Ivar ernstig.
    ‘Wat zeg je?’
    ‘Die is dood, geloof me.’
    Matthis doet nog een stap naar voren, de punt van zijn zwaard recht op Ivars hart gericht.
    ‘Dood? Waar heb je het over? Ridder Willem gaat trouwen. De eerste gasten zijn al gearriveerd, ik denk alleen niet dat jij dat nog gaat meemaken.’
    ‘Je vergist je,’ zegt Ivar zo kalm als hij maar kan. ‘Ridder Willem is niet meer. Dat juwelentransport was een valstrik.’
    ‘Wat?’ schreeuwt Matthis woedend. ‘Hoe weet jij... Waar heb je het over?’
    ‘En gravin Renée, zijn Normandische bruid, is vannacht samen met prins Jarik uit het kasteel ontsnapt,’ gaat Ivar verder.
    ‘Dat is een leugen!’
    ‘Van een huwelijk kan dus helemaal geen sprake zijn,’ zegt Ivar al iets zelfverzekerder, ‘zonder bruid, en met een overleden bruidegom.’
    ‘Wie bén jij?’
    ‘Dat zei ik toch al: ik ben prins Ivar van Nederland. Jarik is mijn jongere broer. Nicolò is niet mijn echte naam.’
    ‘Je liegt!’ roept Matthis.
    ‘Dat is gemakkelijk genoeg te controleren,’ zegt de prins met een glimlachje. ‘Ga maar eens een kijkje nemen in de kerkers.’ Op dat moment klinkt er van boven gerinkel van metaal en luid getimmer.
    ‘Wat is dat?’ roept Matthis die steeds witter begint te worden.
    ‘Als je leven je lief is, zou ik nu niet naar boven gaan,’ zegt Ivar om tijd te rekken.
    ‘Thom!’ zegt Matthis.
    ‘Precies,’ zegt Ivar tegen de verbouwereerde Matthis. ‘Thom de la Roche, klaar om zijn plaats als kasteelheer weer in te nemen.’
    ‘Onmogelijk. Ridder Willem kan elk moment...’
    ‘Koning Lodewijk kan hier elk moment aankomen. De koning is met een groot leger, aangevoerd door Luitenant-Generaal van Blitz onderweg naar La Roche. Zelfs als Willem de aanslag overleeft, maakt hij geen schijn van kans. Het spel is uit Matthis. Tijd om te kiezen aan welke kant je staat.’
    ‘Ik... weet niet...’ stamelt deze nu. Ivar zwijgt en kijkt hem afwachtend aan.
    ‘Je liegt!’ roept Matthis nog een keer, maar het klinkt al minder overtuigd.
    ‘Kom,’ zegt Ivar zacht. ‘Leg je wapens hier op tafel en vertrek. Als je Thom niet wil dienen, heb je hier niets meer te zoeken.’
    ‘Lambert,’ mompelt Matthis. Nu herinnert hij zich weer de dronkenmanspraat van de kok van de vorige avond.
    ‘Lambert en Robbe,’ knikt Ivar, ‘We zijn met velen. Het is tijd voor verandering op La Roche.’
    Matthis laat zijn wapens zakken.
    ‘Wat doe je? Sluit je je bij ons aan? Voor een goede kracht als jij is er altijd werk op het kasteel.’
    Met een grom gooit Matthis dolk en zwaard op het grote eikenhouten bureau van zijn meester. Zonder nog iets te zeggen draait hij zich om en verlaat het vertrek. Snel schuift Ivar het gordijn opzij. ‘Klaar?’ roept hij naar boven.
    ‘Nee, bijna,’ is het antwoord. ‘Het is een hele klus, maar het gaat me lukken. Nog even geduld.’ In de sombere werkkamer van de ridder lijkt het nog winter, terwijl buiten de lentezon al schijnt. Vrolijke geluiden van de drukke bedrijvigheid in het slot dringen door de gesloten ramen naar binnen. Ivar kijkt naar de wapens die Matthis achter heeft gelaten. Voor alle zekerheid steekt hij ze bij zich. Hopelijk zal hij ze niet nodig hebben. Nerveus loopt hij op en neer door het vertrek. Wat duurt dat lang. En wat is dat voor lawaai beneden? Voorzichtig werpt hij een blik uit het raam.
    De binnenplaats is volgestroomd met mensen. Iedereen schreeuwt door elkaar. Tot zijn grote schrik ontwaart hij daar ridder Willem die met Matthis aan zijn zijde naar boven staat te kijken. Matthis zegt iets tegen de ridder en wijst op de torenkamer. Snel duikt Ivar weg. Alles is verloren, denkt hij bij zichzelf. Van boven klinkt het geluid van een ijzerzaag. Dan neemt hij een kloek besluit: hij stormt het vertrek uit, en voor iemand hem kan tegenhouden, beklimt hij het houten schavot midden op de binnenplaats. Alle gesprekken verstommen.
    ‘Verraad!’ schreeuwt ridder Willem als hij Ivar ziet. ‘Grijp hem! Dood hem!’
    Ivar zegt niets, maar trekt rustig de doek van zijn hoofd waardoor zijn lange rode haar over zijn schouders valt.
    ‘Nicolò!’ roepen er een paar wanneer ze hem herkennen.
    Op dat moment gaat de deur van de torenkamer opnieuw open. Een bleke man van midden veertig stapt met de ogen knipperend tegen het felle zonlicht de binnenplaats op. ‘Broertje,’ zegt de man zacht. ‘Wat zie jij er verfomfaaid uit. En dat nog wel op je huwelijksdag.’
    Ridder Willem trekt wit weg. De paniek staat in zijn ogen.
    ‘Ridder Thom de la Roche!’ zegt Ivar op luide toon tegen de menigte. ‘Heer van kasteel La Roche en omstreken. Erfgenaam van ridder Theodor...’
    ‘Verrek,’ zegt iemand. ‘Het is ‘em inderdaad! Hoe kan dat nou?’
    ‘Godzijgeloofdengeprezen,’ mompelt de abt van Orval die enige minuten eerder is gearriveerd voor de huwelijksinzegening.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten