maandag 8 juni 2020
De prins en de zegelring - Afl. 81
Klaas ten Holt
Hoofdstuk 28 (vervolg)
Ivar geeft Robbe, die vlak onder hem bij het schavot staat, het zwaard dat hij uit Willems kamer heeft meegenomen. ‘Vlug, geef dit aan heer Thom, voor het te laat is!’
Robbe neemt het zwaard en reikt het Thom aan, die echter weigert.
‘In Godsnaam heer, u moet zich verdedigen,’ dringt Robbe aan.
‘Wel, wel Robbe,’ smaalt Willem, ‘Ik zie dat jij je ook al bij die verraders hebt aangesloten.’
‘U moét het aannemen,’ zegt Robbe nog een keer. Omdat Thom blijft zwijgen, steekt hij het zwaard voor diens voeten in het zand en keert zich om.
‘Kom Willem,’ zegt Thom met luide stem, ‘Hou op met die komedie, toon eindelijk je ware aard. Laat zien dat er onder dat strenge uiterlijk een goed hart klopt.’
‘Mijn ware aard?’ zegt Willem met een vreemde blik in zijn ogen. ‘Moet ik mijn ware aard tonen? Kijk dan maar eens goed broertje.’ In twee stappen is hij bij Robbe en voordat iemand iets kan doen, doorsteekt hij hem met zijn zwaard. Kreten van afschuw klinken uit de menigte wanneer Robbe dodelijk getroffen door de knieën zakt.
‘Nee!’ schreeuwt Thom geschrokken. ‘Niet waar! Het is niet waar!’
‘Heb je genoeg gezien, broertje, of moet er nog meer bloed vloeien?’ roept Willem terwijl hij met opgeheven zwaard op zijn tweelingbroer afstapt.
‘Hoe heb ik al die jaren zo blind kunnen zijn?’ mompelt Thom. Hij staart naar het zwaard dat voor zijn voeten in het zand steekt. ‘Hoe kun je?’ zegt hij met tranen in zijn ogen. ‘Een kind nog.’
‘Zo doe je dat met verraders, broertje: zonder pardon, hup naar de andere wereld.’ Hij spuugt op de grond. ‘Nou, komt er nog wat van? Pak je nou eindelijk eens dat zwaard? Ik ben razendbenieuwd of je het schermen nog niet verleerd bent.’
‘Een monster,’ zegt Thom bitter. ‘Mijn tweelingbroer is een monster.’ Hij trekt het zwaard uit de grond. Bijna op hetzelfde moment heft Willem het zijne om zijn broer een slag toe te brengen, die deze echter net op tijd weet af te weren.
‘Heel goed, broerlief,’ lacht de ridder, ‘gaat het misschien tóch nog spannend worden.’
‘Heren, schaamt u zich niet?’ roept de abt, maar niemand besteedt aandacht aan zijn woorden. Iedereen steekt de nek uit om het verloop van de strijd te volgen.
Opnieuw doet ridder Willem een aanval, maar zijn broer weet ook die af te weren. ‘Niet slecht broertje,’ zegt hij met een grijns, ‘voor een boekenwurm.’
‘In Godsnaam heer,’ roept Matthis nu ook, ‘geef u over, dit is zinloos. Alles is verloren, het leger van de koning kan elk moment voor de poort staan.’
Ridder Willem raakt zijn broer hard met de platte kant van zijn zwaard in zijn rechterzij. ‘Kom op, Thom,’ roept hij boos, ‘niet alleen maar pareren, doe zelf ook eens wat.’
‘Geef je over Wim.’
‘Nooit!’ De zwaarden kletteren tegen elkaar terwijl Willem zijn broer in de richting van het schavot drijft.
‘Hou ze tegen! Doe iets!’ schreeuwt iemand uit het publiek, maar niemand wil of durft tussenbeide te komen. Hoewel Thom met tegenzin vecht, is het duidelijk dat hij niet van plan is het onderspit te delven. Keer op keer weerstaat hij de drieste aanvallen van zijn broer, maar zonder zelf het initiatief te nemen.
‘Kijk nog maar eens goed om je heen, broertje,’ zegt Willem spottend, ‘want het zullen je laatste indrukken zijn.’ Opnieuw haalt hij uit en weet nu ook de schouder van zijn broer te schampen. ‘Je had beter in je torenkamer kunnen blijven, Thom, of had je al je boeken soms uit?’
Nu wordt het Thom te veel. De stekende pijn in zijn zijde en aan zijn schouder, zijn woede om de brute moord op Robbe, de aanhoudende beledigingen en de adrenaline doen zijn bloed koken. ‘Genoeg!’ schreeuwt hij terwijl hij plotseling uithaalt met zijn scherpe zwaard.
Verrast doet Willem een stap naar achteren.
Nu is het Thom die de leiding neemt. Met felle slagen dwingt hij zijn broer in de verdediging. Deze weert verbeten af, maar het is duidelijk dat dit hem meer moeite kost dan de aanval. Hij laat zich door zijn broer achteruit rond het schavot drijven. ‘Ik had naar vader moeten luisteren en je meteen na zijn dood van La Roche moeten verbannen,’ zegt Thom als ze even uit staan te hijgen.
‘Laat me niet lachen, die ouwe zot die door niemand serieus werd genomen?’
‘Je vergist je Willem, als je de moeite had genomen op zijn begrafenis te komen, had je wel beter geweten. Vader was zeer geliefd en werd door iedereen gerespecteerd.’
‘Dan heb ik goed nieuws voor je broertje: nog even en je kunt voor altijd naast hem gaan liggen.’ Op dat moment klinkt er geroezemoes in de menigte die het gevecht ademloos heeft gevolgd. ‘Het leger!’ roept iemand. ‘Het leger van de koning is in aantocht!’
‘De koning, heer,’ zegt Matthis angstig. ‘Het leger van de koning, geef u toch over, verder strijden is zinloos.’
‘Laat maar komen die Lodewijk,’ mompelt Willem. ‘Laat ze binnen!’ roept hij. ‘Heet ze welkom, het is feest vandaag!’ Hij heft zijn zwaard om opnieuw de aanval in te zetten, maar Thom is hem voor. Met de punt van zijn zwaard verwondt hij Willem aan diens knie. Deze slaakt een kreet van pijn en vloekt een paar keer luid. Dan heft hij zijn zwaard met beide handen boven zijn hoofd en stormt razend en tierend op zijn broer af die niets anders kan doen dan toesteken. Verbaasd kijkt de ridder naar het gevest dat plotseling uit zijn buik steekt. Hij laat de armen zakken, zijn zwaard valt naast hem in het zand. ‘Broertje toch,’ zegt hij met een vreemde grijns.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten