vrijdag 26 juni 2020





Axis bold as love (1967, Olympic Studio’s Londen) was het eerste Hendrix album dat ik bezat en het is altijd mijn lievelingsalbum gebleven. Ik zag Hendrix voor het eerst begin jaren zeventig in de filmregistratie van Woodstock in de Amsterdamse bioscoop Du Midi aan de Apollolaan, destijds met het grootste scherm van Amsterdam en zeer geschikt voor de split screen beelden die toen net nieuw waren. Hendrix op een witte Fender Stratocaster, chagrijnig (zoals wel vaker bij optredens) en tegelijk uiterst geconcentreerd, met die pretentieloze hese stem van hem Star Spangled Banner opdragend aan van alles en nog wat, en daarna magistraal uitvoerend, het Amerikaanse volkslied naadloos verbindend aan een imitatie met feedback en tremoloarm duikvluchten van de bombardementen op Vietnam; eigenlijk is het een geïmproviseerd duet van Hendrix en Mitchell, die tegelijk samen en volkomen langs elkaar heen spelen, de rest van de bijeengeharkte band ver achter zich latend; ik wist meteen wat ik wilde: een witte Fender Stratocaster.
    Ik werkte er een zomervakantie als manusje van alles voor op het kantoor van de firma Beiersdorf aan de Amstel. Met zestien briefjes van honderd stapte ik uiteindelijk muziekwinkel Sacksioni binnen, toen nog van Fred Sacksioni, en vroeg om een witte Stratocaster. Die had hij jammergenoeg niet op voorraad en moest hij uit Amerika laten komen, maar twee lange maanden later was ik in het bezit van net zo’n gitaar als Jimi.
Erg lang heb ik er niet op gespeeld, want hij werd al begin jaren tachtig gestolen uit onze oefenruimte. Inmiddels had ik hem wel eerst zilver gespoten, de pick-ups eigenhandig met beitel en guts vervangen voor twee toen modieuze Dimarzio humbuckers, hem opnieuw gespoten maar nu kobalt blauw en ook de slagplaat vervangen door een handgezaagd oranje exemplaar. Inmiddels ben ik drie Stratocasters verder, mijn huidige heb ik ook weer bij Sacksioni gekocht.
    Hendrix wordt meestal vooral als gitarist geroemd, maar daarmee doet men hem tekort. Hij was een fantastische en zeer originele en veelzijdige componist, was in de studio al even creatief en vernieuwend en heeft ook nog een misschien beperkte, maar wat mij betreft prachtige, een beetje introverte en tegelijk expressieve en soulvolle zangstem. Zijn stijl is geworteld in de blues, maar muzikaal is hij omnivoor. Hendrix laat zich door alles inspireren: Dylan, The Beatles, psychedelica, jazz, soul, hardrock, maar het is altijd onmiskenbaar Hendrix.
    Axis bold as love begint met een kort, trippy hoorspel over een UFO, gevolgd door een van mijn all time favourites Up from the skies, met een prachtige, aarzelende drumfill als intro (met brushes, niet gebruikelijk bij pop en rock) van Mitchell, de zang superieur hees en quasi nonchalant en zichzelf ondersteunend met geweldig gitaarspel. Ik vind geloof ik eigenlijk alle nummers goed op dit album. Hendrix' misschien wel bekendste nummer Little wing staat er natuurlijk op, vaak gecoverd, maar bijna altijd vreselijk: als het gitaarwerk in orde is (SRV), deugt de zang niet, maar meestal deugen geen van beide. If 6 was 9 en Spannish Castle music zijn ook meesterwerken. Er wordt geëxperimenteerd met niet rock eigen instrumenten (blokfluit, clavecymbel), het vertragen en versnellen van de tape, Hendrix’ gitaar door een leslie kabinet met roterende speaker sturen, de tape omdraaien bij het overdubben van gitaarlicks, etc. Het is de combinatie van Hendrix, Mitchell en Redding die het hem doet, wat mij betreft. Van zijn latere ritmesectie met Miles en Cox heb ik nooit de lol kunnen inzien.
    Gevraagd naar de betekenis van ‘Axis bold as love’ schijnt Hendrix gezegd te hebben: ‘Well, the axis of the earth, if it changes, well it changes the whole face of the Earth, like every few thousand years. And it's like love, that a human being, that if he really falls in love deep enough it will change him. It might change his whole life. so both of them can really go together, you know.’ De op Hindu iconografie geïnspireerde hoes kon Hendrix - die niet in het ontwerp gekend was - niet bekoren. Ik vind hem zelf juist heel geslaagd en goed passen bij de psychedelische sfeer van het album.
    Drifting, misschien Hendrix mooiste en tegelijk meest raadselachtige nummer staat niet op het album, maar goed, je kunt niet alles hebben. Ik denk dat van alle mij bekende gitaristen Hendrix degene is waar ik het meest naar heb geluisterd, en die mij tot op de dag van vandaag blijft boeien en verrassen.

dinsdag 23 juni 2020





Van John McLaughlin hoorde ik voor het eerst halverwege de jaren zeventig via mijn vriend de getalenteerde drummer Ramon Hamel en zijn Franse fusionneefje Kamil Rustam, (tegenwoordig een succesvol sessiegitarist in L.A.) met wie ik de ene zomer nog nummers van Hendrix en The Pink Floyd naspeelde, maar de volgende zomer plotseling met voor mij nieuwe en onbegrijpelijke oneven maatsoorten, octatoniek en pentatonische majeurladders in de weer was. Daar hoorde een sfeertje bij van theedrinken en quasi religieus gezever dat mij minder aansprak, maar van het gitaarspel van McLaughlin was ik wél onder de indruk.
    Bij Ramon op de zolder van zijn ouderlijk huis aan de Amsterdamse Nassaukade speelden we Birds of Fire, titelsong van het gelijknamige album van Mahavishnu Orchestra, met Ramon op drums, terwijl Kamil en ik om beurten het fraaie arpeggio in 9/4, verdeeld in groepjes van 5/8 + 5/8 + 5/8 + 3/8 en het thema in 4/4 + 5/4 probeerden na te spelen, en dan ook nog probeerden daarover te soleren (15 en 16 jaar waren we, Ramon een paar jaar jonger), en - mijn alltime favourite - Lila’s Dance van het album Visions of the Emerald Beyond, met een folky piano intro in 7/16, gevolgd door een gitaararpeggio in 5/8, dat later in het nummer plotseling blijkt te passen op een bluesy basriff waar de 5/8 verdeeld wordt over zes groepjes van 3/16 met aan het slot 2/16. Daar overheen componeert McLaughlin prachtige op Indiase klassieke muziek geïnspireerde thema’s, waarover heftig gesoleerd wordt in de beste elektrische rocktraditie door McLaughlin en de Franse violist Jean-Luc Ponty. Het lukte ons meestal niet het nummer helemaal uit te spelen, maar toch kwamen we een heel eind. De kennis die ik toen opdeed, kwam later goed van pas toen ik als gitarist in Music & Drums, het ensemble van slagwerker Martin van Duynhoven diens soms best ingewikkelde composities moest uitvoeren.
    Mahavishnu Orchestra heb ik helaas nooit live gezien, ik miste ze op een haar na toen ze op de woensdagavond jamsessie in de Amsterdamse Melkweg o.l.v. bassist Jan Jacobs, die ik in die tijd trouw bezocht, onverwachts waren komen opdagen: ik was alweer naar huis omdat ik de volgende dag gewoon naar school moest.
    Met de persoon John McLaughlin, althans met zijn uitstraling (ik ken hem natuurlijk niet) heb ik enige moeite, hij straalt een soort superieure evenwichtige zelfverzekerdheid uit, immer gewapend met een brede glimlach, en eeuwig gekleed in witte soepelvallende vegetarische judopakken, die mij tegen de haren instrijkt, maar toch… zijn muziek greep mij bij de strot en liet me niet meer los.
    Als ik eerlijk ben, vind ik alleen zijn vroege werk - van de late jaren zestig tot eind jaren zeventig - fantastisch en alles wat daarna komt deprimerend, smakeloos en ongeïnspireerd, inclusief de bejubelde concerten die hij met Al Dimeola en Paco de Lucia gaf: wat een treurigheid. Misschien is het misgegaan op het moment dat McLaughlin zich als jazzgitarist ging profileren; dat is hij niet en dat zal hij ook nooit worden, hoeveel noten hij ook per nanoseconde speelt, jazz is toch echt iets anders. Bij jazz (althans bij bebop) is de harmonie belangrijk en wordt over die harmonie geïmproviseerd; McLaughlin heeft weliswaar een fabelachtige techniek, maar speelt in principe lineair en modaal, wat hij wanneer hij jazz speelt, probeert te verbloemen met een waterval aan noten, licks en riffs. En dat is jammer, want met zijn composities uit de Mahavishnu periode is niets mis. Noem het fusion, jazzrock, progrock, symfonische rock, wat maakt het uit, maar jazz is het niet. Wel ongelofelijk inventieve, knetter en hyperopgefokte heftige, drammerige en opzwepende, ongehoorde muziek die ik eindeloos opnieuw wilde horen en nog steeds af en toe draai om weer even in die volkomen eigen wereld van McLaughlin te stappen. Wat mij betreft net zo eigen en herkenbaar (maar tegelijk beperkt) als die van Messiaen, die het ook al in India zocht.
    Met terugwerkende kracht beluisterde ik zijn vroege werk als gitarist op Miles Davis’ album Bitches Brew uit 1970 en zijn eerste eigen album Extrapolation uit 1969, waarop je een al behoorlijk virtuoze, maar nog zoekende, jonge McLaughlin hoort.
    Visions of the Emerald Beyond is eigenlijk het vervolg op het oorspronkelijke Mahavishnu Orchestra (dat vanwege incompatibilité des humeurs maar kort heeft bestaan), maar heeft qua bezetting wel iets meer van een echt orkest. Er zijn akoestische passages met strijktrio, fluit, trompet, bugel en saxen, fraai gearrangeerd in een soort neo-romantische zetting, er wordt veel gezongen over het opperwezen in een nogal kitscherige semi-castraat stijl, maar toch heeft het allemaal wel wat. Er zijn heftige, horkerige funkstukken in oneven maatsoorten, met stevig en behoorlijk aanwezig slagwerk van Narada Michael Walden, die toch nèt niet de allure heeft van Mahavishnu’s eerste drummer, de technisch betere, en ook ongelofelijk groovende Billy Cobham, (Waldon scoorde later een grote discohit met Gimme, gimme, gimme, met zangeres Patti Austen*), en er zijn fantastische gitaarsolo’s van McLaughlin en vioolsolo’s (ook op baritonviool) van Ponty. Het album eindigt met een duet van Walden en McLaughlin waarbij McLaughlin zijn gitaar door een ringmodulator stuurt (zoiets had ik nog nooit eerder gehoord), een apparaat dat twee hoogfrequente signalen met elkaar vermenigvuldigt. Hierdoor ontstaat een signaal dat uit de som en het verschil van de frequenties van beide signalen bestaat, deze samengestelde toon, ook wel multiphonic genoemd, geeft een disharmonische klank, een soort van pitchloos geluid, dat in dit geval heel goed past bij Waldens drumspel. Zelf bezit ik ook al jaren een exemplaar van Electro Harmonix, maar mede bandleden kreeg ik hiervoor helaas nooit enthousiast.
    Na Mahavishu richtte McLaughlin het akoestische kwartet Shakti op, met gitaar (een speciaal voor hem vervaardigd model met apart verstembare resonantiesnaren), viool, tabla en ghatam; niet alleen een mix van jazz en klassieke Indiase muziek, maar ook van de Noord en Zuid-Indiase klassieke muziek; je zou kunnen zeggen dat McLaughlin hiermee een eerste aanzet gaf tot wat tegenwoordig wereldmuziek heet. Fantastische kamermuziek (soms bijna ‘ballroom on speed' op het album Natural Elements), fraaie composities en virtuoos uitgevoerd. Alles wat McLaughlin daarna heeft gedaan kan mij jammergenoeg niet meer boeien. Voor mijn gevoel is het meer van hetzelfde of louter etaleren van technisch kunnen, en is hij het specifieke en onderscheidende geluid in zijn spel en zijn componeren, dat ik nou juist zo aantrekkelijk vind, na Shakti kwijtgeraakt.
    Luisterend naar zijn vroege muziek kan ik gemakkelijk zijn invloed herkennen in mijn eigen belangstelling voor oneven ritmes en polyritmiek, met name in de muziek die ik componeerde voor mijn gitarenseptet de Seven Slowhands, maar ook in nummers die ik schreef voor Vijf slag een Wijd en Emma Peel.

https://www.youtube.com/watch?v=yTPTI38yWX0

*) Patti Austen boekte later volgens Wikipedia haar kaartje om voor United Flight 93 op 11 september 2001 omdat haar moeder een hartaanval had gehad.

maandag 22 juni 2020





In mei 1973 speelde het Nederlands Blazersensemble o.l.v. Ed Spanjaard een aantal keer Stravinsky’s ‘L’Histoire du Soldat’ in een tent op het Amsterdamse Museumplein in de vertaling (van het libretto) van Martinus Nijhoff uit 1930. Acteurs en musici waren uitgedost als clowns met enorme schoenen en alles erop en eraan en waren in de tent op hoge stellingen geplaatst; ik vermoed dat het dezelfde tent was waarin ook het Werktheater - mede opgericht door mijn veel oudere neef Rense Royaards - in die tijd voorstellingen gaf. Mijn ouders hadden mij als twaalfjarige pre-puber meegenomen, waarschijnlijk had ik er van tevoren helemaal geen zin in, maar ik herinner me nog goed dat ik, toen de voorstelling was afgelopen, het gevoel had muziek te hebben gehoord waarvan ik altijd al gehoopt had dat die zou bestaan, en die nu dus ook werkelijk bleek te bestaan, een euforisch gevoel dat je in een mensenleven niet heel vaak hebt. Het stuk is zó brutaal, zó vrij en wars van conventies, ogenschijnlijk circusmuziek, gebruiksmuziek, - maar gecomponeerd door de grootste bedrieger aller tijden, een componist die je steeds opnieuw op het verkeerde been zet, zowel binnen als buiten de klinkende noten, een briljante pestkop, evenzeer opportunist als compromisloos scheppend kunstenaar - maar tegelijk volkomen op zichzelf staand, zich uitsprekend over alle genres heen en ver uitstijgend boven het aardige (maar ook niet méér dan aardige) libretto van Ramuz, die het faustiaanse verhaal baseerde op een van de Russische volkssprookjes uit de collectie van de negentiende eeuwse slavist en etnograaf Alexander Afanasyev.
    Stravinsky componeerde L’Histoire du Soldat in 1918 in het Zwitserse Lausanne, het stuk werd deels uit geldgebrek geboren, in de hoop een simpel uitvoerbaar project te hebben in tijden van oorlog. De bezetting, - klarinet, fagot, cornet, trombone, slagwerk, viool, contrabas, acteurs (vertellers) en dansers - een zakorkest met hout, koper, percussie en strijkers, was bedoeld als imitatie van toen populaire jazzbands, maar met een fagot i.p.v. een gitaar. Jazzmuziek (in dit geval ragtime) had Stravinsky nooit gehoord, alleen óver gehoord, en kende hij uitsluitend uit partituren die hij onder ogen had gekregen, waar de ‘swing’ niet in stond aangegeven maar voorondersteld werd en door Stravinsky dus ook niet als zodanig voorgeschreven. Het stuk ging in 1918 in Lausanne in première o.l.v. Ernest Ansermet. Een volgende uitvoering werd afgelast vanwege de Spaanse griep.
    In L’Histoire du Soldat componeert Stravinsky voor het eerst weer in een tonaal idioom met drieklanken en cadenzen, maar het blijft natuurlijk Stravinsky. Het wordt vaak gezien als een van de eerste stukken uit zijn neo-klassieke periode, maar dat is ten onrechte, met Haydn of Mozart heeft deze muziek niets te maken, zij is bovendien eerder genre-parodiërend dan neo, zou ik zeggen. Behalve ragtime en marsmuziek (het gaat over een soldaat) is Bach ook niet ver weg, luister maar naar het bloedstollend mooie kleine en grote koraal.
    De Zwitser Charles Ferdinand Ramuz was in die tijd een zeer succesvol schrijver en dichter, maar is tegenwoordig alweer bijna vergeten. Met een nieuwe vertaling van ‘Grote angst in de bergen’ beleefde hij in Nederland recent - wat mij betreft onterecht - een kleine renaissance.
    Stravinsky’s ‘geleende’ bezetting is zelf ook weer eindeloos geleend door navolgers waaronder ondergetekende. Meestal (vanwege de grotere beschikbaarheid) met trompet i.p.v. cornet en het slagwerk - bij Stravinsky naar ik aanneem bedoeld als imitatie van een jazzkit - nogal teleurstellend uitgebreid met vibrafoon en marimba.
    Vernieuwend is de veel gebruikte polyritmiek, waarbij bijvoorbeeld viool en contrabas (die samen het hele spectrum van het strijkorkest bedienen en daarmee altviool en cello overbodig maken) een hoempa-achtig motief steeds maar herhalen, ondersteund door het slagwerk dat echter nèt uit de pas loopt, met daarboven een melodie die zich niet aan een of ander metrum conformeert: drie muzikale lagen die elkaar versterken, maar ondertussen elk hun eigen weg gaan, met veel lef en bravoure gecomponeerd als vrolijk bedoelde theatermuziek in moeilijke tijden.
    Ik bezit een paar opnames van L’Histoire du Soldat, maar het liefst is mij de versie o.l.v. Igor Markevitch, met Jean Cocteau als verteller en Peter Ustinov als de duivel.
    Toen schrijver Toon Tellegen mij in 2000 vroeg iets te componeren bij zijn verhaal Pikkuhenki voor een serie kinderconcerten in het Amsterdamse concertgebouw, wist ik meteen dat ik het zakorkest van L'Histoire du Soldat wilde lenen. Naar de producent moest ik al mijn overredingskracht gebruiken, want het mocht natuurlijk allemaal niets kosten, maar ik kreeg mijn zin. Toon was schoorvoetend bereid op mijn verzoek het een en ander aan te passen in zijn verhaal (ik wilde een beer die viool speelde, en het thema van de slechte koning wat prominenter in het stuk, ik vind namelijk dat je als componist altijd de eindverantwoordelijkheid hebt, en dus het recht hebt om pas tevreden te zijn als je dat ook werkelijk bent; een componist die na afloop klaagt over een slecht libretto is wat mij betreft een slechte componist) en was bereid voor de cd-opname zelf de rol van verteller op zich te nemen. In het concertgebouw deed acteur Peer Mascini dat op zijn geheel eigen wijze magistraal. Hoewel het een van mijn succesvolste composities bleek, sprak de Volkskrant van 'een naargeestig verhaal met wrange muziek van ten Holt’. Ik vermoed dat Toon zijn inspiratie deels bij de gebroeders Grimm vond, dus dat kan wel kloppen. Het lijkt wel of producenten van kindervoorstellingen (of kinderboeken) denken dat kinderen uitsluitend behoefte hebben aan vrolijk, simpel, ééndimensionaal en lichtvoetig vertier. Gelukkig weten de meeste kinderen zelf wel beter.
    L’Histoire du Soldat - hoewel niet geschreven als kindervoorstelling - is zeker geen lichtvoetig verhaal en loopt ook nog eens slecht af. ‘Entre Denges et Denezy, un soldat rentre chez lui,’ begint Ramuz, waar vertaler Nijhoff, de betere dichter van de twee, van maakt: ‘Op de weg van Sas naar Sluis, een soldaat op weg naar huis.’ Bij Nijhoff wordt de onvermijdelijke slechte afloop van het verhaal in de eerste zin al aangekondigd, Sas en Sluis zijn immers twee woorden voor hetzelfde, waarmee de hopeloosheid van de onderneming meteen is vastgesteld.

woensdag 17 juni 2020






Mental Floss for the Globe van Urban Dance Squad hoorde ik voor het eerst begin jaren negentig bij mijn toenmalige vriendin K. in haar appartement aan de Marnixstraat in Amsterdam. In die tijd luisterde ik vrijwel uitsluitend naar Blood Sugar Sex Magik van de Red Hot Chili Peppers en Mental Floss for the Globe, dat ik minstens even goed vond. De Peppers kan ik inmiddels niet meer horen, maar Mental Floss draai ik nog regelmatig.
    Met beide albums heb ik eindeloos meegespeeld. Het idioom was me niet vreemd, Hendrix, Funkadelic, Sly Stone en hardrock, (en bij de Squad Americana) dat was ook mijn achtergrond. Naar hiphop luisterde ik toen nog helemaal niet, behalve naar het publieksvriendelijke De La Soul, maar bands als Wu Tang Clan vond ik verschrikkelijk. Pas nu, vele jaren later, onder invloed van mijn jongste zoon, zie ik dat ik me destijds totaal vergist heb en ben ik me alsnog in hiphop gaan verdiepen.
    Maar Patrick Rudeboy Tilon (ook wel Rudeboy Remington, Silver Surfering Rudeboy, Microphone Nazi en Sir Antagonist) vond ik wél heel erg goed, zijn wat dunne, agressieve, opgefokte stemgeluid paste geweldig bij de Squad en zijn raps (say a little prayer for my demo) spraken enorm tot de verbeelding. Als gitarist was ik natuurlijk vooral onder de indruk van het gitaarspel van René van Barneveld (Tres Manos), die ik nog altijd een van de allerbeste gitaristen vind. Stuwend, explosief, muzikaal, zeer smaakvol en met een geweldige timing: intimiderend en jaloersmakend goed.
    Ik zag de Squad maar één keer live spelen, dat was in 1999 in Amsterdam op het Free Tibet festival in de Rai Parkhal, waar ook Garbage, Blur, Alanis Morissette, Joe Strummer and the Mescaleros en Thom Yorke & Jonny Greenwood speelden. Ik herinner me dat de gitarist van Garbage (type advocaat op de zuidas en toch al niet mijn favoriete muziek), na elk nummer van een roadie steeds weer een andere peperdure vintage gitaar aangereikt kreeg, maar omdat zijn geluid door een gigantisch effectenrek ging met een overdaad aan flikkerende lampjes en oplichtende letters en getallen, klonk alles hetzelfde en vooral erg vol en hard. Tres Manos speelde het hele concert op één en dezelfde Fender Telecaster over een Marshall JCM 800 en gebruikte niet meer dan een wah wah pedaal en wat oversturing, maar wist - gewoon met zijn oren en zijn vingers - elk nummer precies de juiste kleur en dynamiek te geven: hier was een vakman aan het werk. En Patrick is natuurlijk een geweldige en zeer charismatische frontman en zanger.
    De Squad ging uit elkaar, en later datzelfde jaar stond ik ineens in de Amsterdamse Studio 150, toen nog aan de Lauriergracht, drie dagen lang als sessiegitarist voor het album Big Sounds of the Drags van Junkie XL gitaarpartijen in te spelen voor Tom Holkenborg, terwijl Rudeboy ons in de gaten hield, door de opnameruimte stuiterde, aan de bar in de studiokantine papjes en drankjes mengde die hij als bodybuilder nodig had, en ondertussen Toms toenmalige vriendin H., mijn B. en de ook aanwezige vriendin I. (liefst alledrie tegelijk) het bed in probeerde te praten.
    Patrick maakte diepe indruk op mij vanwege zijn dwingende persoonlijkheid, zijn encyclopedische kennis van popmuziek (die uit de zestiger jaren in het algemeen, en alles van The Beatles in het bijzonder) en vanwege zijn obsessie met de openingsscène van de film ‘Saving Private Ryan’, die hij volgens Tom Holkenborg meer dan zesenvijftig keer had gezien; een obsessie die hem ertoe bracht zich een Amerikaans WOII legeruniform aan te schaffen, waarmee hij vervolgens tijdens de jaarwisseling in Amsterdam de straat opging - uitzinnig met een speelgoed Tommy Gun zwaaiend - en een nachtje in een Amsterdamse politiecel belandde.
    Van Tom kreeg ik in de studio volledige vrijheid, ik moest gewoon reageren op wat er in mijn koptelefoon klonk en hij nam alles op, dan zou hij later wel zien wat hij ervan zou gebruiken. Hij vroeg me ook nog het instrumentale slot van het album te componeren waarvoor hij mij als co-auteur zou opvoeren. (bijna vier minuten instrumentale muziek met lelijke orkestsamples; voor wie het interesseert: in ‘Future in Computer Hell, part 2 vanaf ca. 9:00 tot 13:00, gevolgd door minutenlang het geluid van een naald die in een groef blijft hangen), maar nog weer later legde hij mij uit dat een co-write volgens zijn toenmalige manager belasting-technisch erg ingewikkeld zou worden, en dat hij mij in ruil daarvoor als gitarist zoveel mogelijk tracks zou geven. Dat zou mij dan een hoop SENA inkomsten opleveren. Ik liet me natuurlijk graag door Tom overtuigen, en een jaar later boekte de SENA € 37,50 naar mijn rekening.
    In ruil voor mijn gitaarspel mixte Tom het eerste album van mijn band Emma Peel en als bonus vroeg hij mij als gitarist mee op wereldtour met Junkie XL. Van die tour is uiteindelijk niets gekomen, ik vermoed omdat Big Sounds of the Drags minder succesvol was dan de voorganger Saturday Teenage Kick, dat ook gewoon een beter album is. Overigens vind ik beide Junkie albums in het niet vallen bij Mental Floss for the Globe, dat ik nog altijd als een van de allerbeste albums die ik heb, beschouw.  
    Patrick Tilon blijft een van mijn superhelden, samen met René van Barneveld, die tegenwoordig, meen ik, vooral pedal steel speelt.

zondag 14 juni 2020






Van Gillian Welch hoorde ik voor het eerst via de Rotterdamse componist Huib Emmer (tegenwoordig vanwege de bezuinigingen postbode in eigen stad), met wie ik ooit in het bestuur van de componistenvakbond Componisten 96 zat. Huib speelde net als ik gitaar en hield net als ik van Amerikaanse gitaarmuziek. Op zijn advies schafte ik het album Time (The Revelator) aan, en daarna meteen ook maar alles van Welch en haar levenspartner Dave Rawlings.
    Sinds het debuutalbum Revival uit 1996 hebben Welch en Rawlings vijf albums uitgebracht onder de naam Gillian Welch en twee onder de naam The Dave Rawlings Machine. Van die zeven albums vind ik er eigenlijk maar twee echt goed. Maar die vind ik dan ook wel zó verschrikkelijk, ontzettend goed, dat ik Welch alleen al om die twee albums voor altijd tot een van mijn favoriete artiesten zal blijven rekenen.
    Op drie van de Gillian Welch albums zijn alle nummers akoestisch en spelen ze als duo, op de andere twee opereren ze als band, met elektrische gitaar, bas en drums. Dat zijn zeker geen slechte albums - op het vierde album Soul Journey staat ‘Look at Miss Ohio’, wat mij betreft een van de allermooiste liedjes van Welch, en misschien wel een van de allermooiste liedjes ooit, het ín en ín trieste verhaal, tegelijk overlopend van ironie, over miss Ohio, ik vermoed het Amerikaanse equivalent van miss Bergen-aan-zee, die zich een ander leven had voorgesteld en verzucht dat ze: ‘I want to do right but not right now’, in een superieur slepend tempo gespeeld met Welch zelf op drums - maar echt magisch wordt het pas in de intimiteit van Welch en Rawlings als duo, het wat dunne en nasale stemgeluid van Welch (laten we eerlijk zijn, eigenlijk heeft ze helemaal geen mooie zangstem) perfect gecomplimenteerd door Rawlings, die ook al geen groot zanger is. Maar het is de boodschap die telt, niet de boodschapper, zoals de bijbel ons leert.
    Gillian Welch wordt in de platenwinkel meestal in de bak americana geplaatst, maar hoewel haar muziek daar zeker invloeden van kent, is zij in feite ‘hors catégorie’, en vormt zij een genre op zichzelf. Begonnen als bassist in een Goth band, en als drummer in een psychedelische surfband, zag ze na het beluisteren van een bluegrassalbum van The Stanley Brothers het licht en wist ze plotseling wat ze wilde. Ze ging songwriting studeren aan het Berklee college of music in Boston en ontmoette daar ook haar partner, de gitarist Dave Rawlings.
    Het is moeilijk om uit te leggen wat er zo bijzonder is aan haar muziek. Haar liedjes zijn stevig geworteld in de country en bluestraditie en bestaan meestal uit slechts een paar al even traditionele akkoorden, maar hebben wel altijd die perfecte melodie die klinkt alsof hij er altijd al was, soms unisono meegezongen, maar vaker met een fraaie, soms scherp geharmoniseerde backing van Rawlings. Gillian speelt meestal akoestische gitaar, soms banjo, strummend of fingerpickend, met Rawlings op zijn inmiddels legendarische 1935 Archtop (gebogen bovenblad) Epiphone Olympic als een soort vliegende keep briljant begeleidend en manisch solerend, met een voorkeur voor fortissimo aangeslagen dissonanten, soms iets over the top wat mij betreft, maar daarom niet minder imponerend. Bij optredens zie je hem acrobatische stunts uithalen zoals tijdens een nummer, al spelend, voor een solo de capo van zijn gitaar halen om hem er vervolgens, nog steeds doorspelend, weer op te zetten. (applaus van het publiek)
    Wat Welch zo speciaal maakt is misschien haar vermogen om relatieve clichés authentiek te laten klinken, en binnen de traditie - en altijd met groot respect - een paar nuances aan te brengen die haar een volstrekt unieke stem geven. En dan zijn er natuurlijk haar donkere, melancholieke en poëtische teksten over outcasts en misfits, vaak met een grote dosis ironie, maar die ironie ook weer overstijgend, zoals over Elvis:
   
    ‘I was thinking that night about Elvis
    day that he died, day that he died
    just a country boy that combed his hair
    and put on a shirt his mother made and went on the air
    and he shook it like a chorus girl
    and he shook it like a Harlem queen
    he shook it like a midnight rambler, baby
    like you never seen’

Of over de opkomst van online streamingdiensten (wie schrijft er nu een nummer over streamingdiensten?):

    ‘Everything is free now
    that's what they say
    everything I ever done
    gotta give it away
    someone hit the big score
    they figured it out
    that we're gonna do it anyway
    even if doesn't pay'

In 2018 kreeg ze als eerste musicus ooit de Thomas Wolfe literatuurprijs van de Universiteit van Noord Carolina, Chapel Hill's faculteit voor Engels en vergelijkende literatuurwetenschap.
    Op Time (The Revelator) staat als laatste nummer het in een consequent volgehouden martelend traag tempo gespeelde, bijna vijftien minuten durende maar geen seconde vervelende ‘I dream a highway’ waarmee Welch een plaats in het Guinness Book of Records verdient. Na het volgens mij wat mindere Soul Journey kwam het tot nog toe laatste album The Harrow & The Harvest, een terugkeer naar haar eerdere akoestische werk, waarmee ze meteen ook een groter publiek wist te bereiken. Hoewel zeker geen slecht album, mis ik toch iets van de vroegere magie, dat aan de nogal vlakke en afstandelijke productie zou kunnen liggen, maar volgens mij ook, en dat is ernstiger, aan de wat routineuze en minder pregnante liedteksten.
    Ik zag Welch en Rawlings voor het eerst in 2010 op het Take Root festival in de Groningse Oosterpoort (waar toen trouwens ook Wilco speelde!) met de Dave Rawlings Machine, toch een beetje bij gebrek aan beter. Rawlings schittert als begeleider, maar mist als zanger en songwriter de urgentie van Welch, die gelukkig een paar nummers mocht zingen. Ik bezit een foto van Bibian die door Rawlings haar programmaboekje laat signeren, en meen de teleurstelling in haar ogen te kunnen lezen dat het niet Welch is die een handtekening zet.
    In november 2011 zagen we haar dan eindelijk in een meer dan uitverkocht Paradiso in Amsterdam om The Harrow & The Harvest te promoten, een om meerdere redenen magisch en onvergetelijk concert. Ondanks de kleine (duo) bezetting en het lage volume hing er een zeldzaam heilige sfeer in de zaal en was het publiek muisstil en geconcentreerd. Bibian had één week eerder haar doodvonnis te horen gekregen (alvleesklierkanker, uitgezaaid, kansloos, hopeloos) en hield het vanwege een heftige - en zinloze - chemokuur net niet tot het einde toe vol, maar kon Welch op de valreep toch nog van haar bucketlijst strepen. Live bleken de nummers van het nieuwe album muzikaal althans niet onder te doen voor het eerdere werk, wat mij bevestigt in mijn gevoel dat er met het album vooral productioneel iets mis is.

donderdag 11 juni 2020



De prins en de zegelring - Afl. 85
Klaas ten Holt

Hoofdstuk 29  (slot)

Later die avond, wanneer het bezoek afscheid heeft genomen, zit de koninklijke familie nog wat na te praten bij de open haard. ‘Ik ben zó blij dat jullie er allemaal weer zijn!’ zegt de koning.
    ‘We zijn zo trots op jullie,’ zegt de koningin ontroerd, ‘het hele land trouwens.’
    ‘Hm,’ zegt de koning. Hij trekt bedachtzaam aan de lange witte steel van zijn pijp. ‘Nu we het daar toch over hebben...’
    ‘Waarover?’ zegt de koningin.
‘Nou, het hele land en zo. Ik bedoel...’
    ‘Ja?’
    ‘Ik èh, wat ik zeggen wil...’
    Iedereen kijkt hem verwachtingsvol aan.
    ‘Maar daar hebben we het toch over gehad, liefste?’ zegt de koning geïrriteerd.
    ‘Wáár hebben we het over gehad?’
    ‘Nou ja, het land. Nederland natuurlijk. Ik bedoel... de troonopvolging!’
    ‘Ooh! Zeg dat dan lieverd.’
    Jarik krijgt een kleur en kijkt onzeker naar zijn zusje, maar die vertrekt geen spier.
    ‘Met Hendrikje heb ik hier al uitgebreid over gesproken,’ zegt de koning tegen zijn jongste zoon. ‘Ik heb besloten komende herfst af te treden.’
    ‘Maar papa, dat meen je toch niet? Zó snel al?’ reageert Jarik geschrokken.
    ‘Het is mooi geweest,’ zegt de koning. ‘Ik ben toe aan iets anders.’
    ‘Maar...’
    ‘En in dat verband is er nog iets wat ik je wilde vragen,’ gaat de koning verder.
    ‘M-mij... vragen?’ stottert Jarik.
    Gravin Renée geeft hem een knipoog en steekt haar duim omhoog, maar Jarik ziet het niet.
    ‘Dat koningschap...’ zegt de koning.
    ‘Ja papa.’
    ‘Ik wil maar zeggen... hoe denk je... ik bedoel...’
    ‘Ja?’
    ‘Nou ja, om maar gelijk met de deur in huis te vallen, niet om het een of ander…’
    ‘Spreek je uit schat,’ zegt de koningin geïrriteerd.
    ‘Jawel,’ zegt de koning, ‘en als ik me vergis moet je het gewoon zeggen hoor, maar...’
    ‘Maar wát dan?’
    ‘Wat ik bedoel is... dat wil zeggen... Je moeder en ik... Ja, dat is het eigenlijk: je moeder en ik hebben een beetje de indruk dat jij... niet echt...’
    ‘Dat jij helemaal geen koning wil worden. Dat je andere plannen hebt. Is dat zo?’ zegt de koningin streng.
    ‘Ik?’
    ‘Ja jij! Wie anders? Nou vooruit, zeg op. Wil je of wil je niet?’
    ‘Als jullie het me zo op de man af vragen...’
    ‘Nou?’
    De tranen springen Jarik in de ogen.
    ‘Och jongetje toch,’ zegt de koning dan.

Dat najaar doet de koning troonsafstand en wordt prinses Hendrikje ingezworen als koningin der Nederlanden. Haar eerste daad als staatshoofd is het brengen van een bezoek aan Normandië vanwege het huwelijk van haar broer Jarik met gravin Renée. Hoewel graaf Guido inmiddels geheel is hersteld van al zijn kwalen, heeft ook hij zijn grafelijke verantwoordelijkheden overgedragen aan zijn dochter.
    De feestelijkheden duren een volle week waarbij de appelwijn rijkelijk vloeit en kosten noch moeite zijn gespaard om het de gasten aan niets te laten ontbreken. Ook ridder Thom de la Roche is van harte uitgenodigd en chefkok Lambert is ingehuurd om voor deze bijzondere gelegenheid het menu samen te stellen. Op de laatste dag is er een grote jachtpartij die ditmaal ongestoord verloopt. Opnieuw is het de gravin die er met de hoofdprijs vandoor gaat en trefzeker met de kruisboog een damhert weet om te leggen.
Prins Jarik is overgelukkig en vestigt zich met gravin Renée in Rouen.
Op de eenentwintigste september van dat jaar spreekt koningin Hendrikje vanaf het bordes van het koninklijk paleis te Amsterdam, voor een uitzinnige menigte, haar eerste troonrede uit.
    ‘Leden van de Staten-Generaal,’ begint zij. ‘Ook dit jaar was het een goed jaar voor ons kleine landje aan de Noordzee. Na een aanvankelijk wat traag op gang komende lente hebben wij uiteindelijk toch een hele mooie zomer gehad.’ (Applaus) ‘In Surhuisterveen is bij de familie Sipkema een vijfling geboren. Moeder en kinderen maken het goed.' (bijval en applaus) 'Dan de economie: wij hebben ons laten vertellen dat de bodem van de nationale schatkist nog lang niet in zicht is,’ (Opnieuw bijval en applaus) ‘en dat is maar goed ook, leden van de Staten-Generaal, want wij hadden echt niets meer om aan te trekken, en hebben ons voor vandaag een geheel nieuwe garderobe moeten aanschaffen. Deze jurk en dit hoedje zijn trouwens ontworpen door Menno van Blitz.’ (Meer bijval en luid applaus, de Luitenant-Generaal kucht verlegen achter zijn hand) ‘Zoals bekend zijn wij net teruggekeerd uit Normandië vanwege het huwelijk van onze broer Jarik. Bij het diner werd ons vooraf een groentequiche geserveerd die zó verrukkelijk was dat ik u allen het recept ervan niet wil onthouden, let dus goed op: kneed deeg voor een hartige taart en bekleed daarmee een taartvorm. Wél eerst even invetten natuurlijk. Bak de bodem een minuut of tien voor in het midden van de oven. Klop wat eieren los en roer daar verse room door. Roer daar wat fijngesneden groene kool, wat kleine broccoliroosjes, spekblokjes, fijngehakte Amsterdamse uitjes en een snufje karweizaad door. Zout en peper naar smaak toevoegen. Schep het geheel in de voorgebakken bodem en bak de quiche in een half uurtje goudbruin.’ (Stormachtig applaus overgaand in een staande ovatie)) ‘Dan tot slot nog een bericht over de kroonprins. Lieve mensen, het is misschien wat prematuur maar dit nieuwtje wil ik u toch niet onthouden: gravin Renée en prins Jarik zijn in blijde verwachting van hun eerste!’ (Ovatie en staande ovatie)
    ‘Nou, dat was het wel zo’n beetje geloof ik. Leden der Staten Generaal, ik wens u allen heel veel wijsheid en kracht toe voor het komende jaar, en voor morgen: gezond weer op!’
Prins Ivar blijft tot het invallen van de winter bij zijn familie in Amsterdam, maar dan wordt de drukte aan het hof hem te veel. Zodra de eerste sneeuw gevallen is, laat hij zijn paard zadelen en reist hij af naar Ligurië. Hij heeft heimwee naar het kleine Italiaanse bergdorp waar hij zulke gelukkige dagen heeft doorgebracht. En omdat hij zittend op zijn paard, omringd door het overweldigende natuurschoon van de hoge bergen die hem nog van zijn reisdoel scheiden, kijkend, maar zonder veel te zien, in zijn gedachten heel ver weg, los van zijn omgeving, los van zichzelf, alsof hij zichzelf daar ziet rijden, en hij de wereld en de mensen daarop van een afstand bekijkt, en dan een beetje moet lachen om al die mensen, om hun haast en om hun zorgen, en dan nog meer afstand neemt en helemaal nergens meer aan denkt, en alleen nog Ivar is, alsof dat het enige is wat er bestaat, daarom noemen de mensen hem een dromer.

EINDE




De prins en de zegelring - Afl. 84
Klaas ten Holt


Hoofdstuk 29 - Waarin wij tenslotte afscheid nemen van de beide prinsen, de prinses en de gravin.

Onder een overhangende rots aan de kant van de weg schuilen twee ruiters voor de regen. ‘Gewoon een lentebuitje,’ zegt de ene, die helemaal doorweekt is. ‘Ik zou een moord doen voor een glas cidre en een hartig pannenkoekje,’ verzucht de ander.
    ‘Ben je gelukkig?’ vraagt Jarik.
    ‘Ja natuurlijk,’ antwoordt gravin Renée, ‘ik zou alleen...’
    ‘Nog even volhouden, vanavond zijn we in Rouen.’
    ‘Sla je arm eens om me heen, ik heb het koud.’ Ze kijken naar de regen die in dikke stralen uit de hemel valt.
    ‘Weet je zeker dat je nog met me wilt trouwen?’ vraagt de prins.
    ‘Ik geloof van wel.’
    ‘Waarom dan?’
    ‘Wat is dat nou weer voor een vraag,’ zegt Renée.
    ‘Ik wil het weten.’
    ‘Nou gewoon...’
    ‘Wat?’
    ‘Omdat ik van je hou.’
    ‘Echt?’ vraagt Jarik.
    ‘Ja!’
    ‘Maar waarom dan?’
    ‘Waarom wil je dat weten?’
    ‘Omdat... het is namelijk...’
    ‘Wat is er dan?’
    ‘Dus je houdt écht van me?’
    ‘Ik denk het.’
    ‘Je denkt het?’
    ‘Ik weet het zeker. Maar?’
    ‘Nou ja...’
    ‘Wat is er dan Jarik?’
    ‘Dus je wilt met me trouwen?’
    ‘Ja!’
    ‘Ook als dat betekent dat je koningin van Nederland wordt en in Amsterdam moet gaan wonen?’
    ‘Eh...’
    ‘Ik ben nou eenmaal de kroonprins, weet je nog?’ Het begint nog harder te regenen.
    ‘Ik zal het wel missen: de bossen en de bergen, de ruimte,’ verzucht de gravin.
    ‘De jacht,’ vult Jarik aan.
    ‘Maar voor jou doe ik alles hoor.’
    ‘Dat is lief van je.’
    ‘Lief van me?’
    ‘Ja, dat je met me mee naar Amsterdam gaat... ook al...’
    ‘Wil jíj eigenlijk wel koning worden Jarik?’
    ‘Ik weet het niet.’
    ‘Je weet het niet?’
    ‘Niet echt geloof ik.’
    ‘Maar het hoeft toch niet?’
    ‘Hoe bedoel je?’
    ‘Nou ja, ze kunnen je toch niet dwingen?’
    ‘Nee, maar…’ Ze luisteren naar het geluid van het water dat op de rotsen klettert en kleine stroompjes vormt die zich een weg naar beneden banen.
    ‘Kunnen we niet gewoon lekker in Rouen blijven wonen?’ vraagt Renée hoopvol.
    Jarik slaakt een zucht. ‘Ik zal het er met mijn zusje over hebben,’ zegt hij dan.
    ‘Meen je dat?’
    ‘Ja natuurlijk.’
    ‘Ik hou van je Jarik.’
    Na een half uur is het genoeg opgeklaard om de reis te kunnen voortzetten, zodat ze tegen het vallen van de avond Rouen en het grafelijk slot bereiken. Hoewel graaf Guido ernstig verzwakt is, worden ze toch direct aan zijn ziekbed toegelaten.
    ‘We hebben alles gedaan om je terug te vinden,’ zegt de graaf zwakjes.
    ‘Natuurlijk papa.’
    ‘Hoe konden we vermoeden dat die schurk...’
    ‘Ik begrijp het papa.’
    ‘We hebben een heel leger...’
    ‘Ik weet het. Zeg nou maar niets papa.’
    ‘Ik heb je zo vreselijk gemist meisje!’
    ‘Ik jou ook papa.’
    Tijdens het diner vertellen ze kort en bondig wat hen sinds de ontvoering allemaal is overkomen. De rest van de avond luisteren ze geduldig naar de gravin en al haar grieven en klachten over het zware leven dat haar ten deel is gevallen sinds haar man ziek is en ze overal alleen voor is komen te staan. Na een week arriveren prins Ivar, prinses Hendrikje en Luitenant-Generaal van Blitz in Rouen. De terugkeer van zijn dochter en het nieuws van de dood van ridder Willem doen de graaf veel goed en weldra voelt hij zich alweer sterk genoeg om niet steeds het bed te hoeven houden.
    Prins Jarik voert een paar lange gesprekken met prinses Hendrikje en prins Ivar over het koningschap. Samen komen ze tot de conclusie dat het misschien maar beter is als ook hij afziet van zijn rechten als kroonprins en deze aan zijn zuster doorgeeft. Hendrikje heeft immers in Jariks afwezigheid haar opleiding voltooid en laten zien dat ze uitstekend haar mannetje weet te staan. Na enige dagen reist het gezelschap verder naar Amsterdam.
    Bij Loon op Zand overnachten ze in de herberg waar zowel Ivar als Jarik al eerder logeerden. De waard weet niet wat hem overkomt als hij de beide prinsen en de prinses in het gezelschap van de beroemde Luitenant-Generaal van Blitz zijn herberg ziet binnenkomen. Hij dekt persoonlijk zijn beste tafel en waarschuwt de kok dat ze belangrijke gasten hebben.
    ‘Ik heb echt niets verraden, hoogheid,’ verzekert hij Ivar, ‘van die geheime missie en zo.’
    ‘Breng ons eerst maar eens een paar flessen van je beste wijn, waard,’ zegt Ivar lachend. ‘En vergeet niet een extra glas voor jezelf mee te brengen. Ik wil op je gezondheid drinken.’
    De waard haast zich aan dit verzoek te voldoen.
    ‘Als jij mij die nacht niet gered had van die gemaskerde indringer hadden wij hier nu niet gezeten!’
    ‘Bent u er nog achter gekomen wie die moordenaar was?’ vraagt de waard nieuwsgierig.
    ‘Jazeker,’ zegt Ivar, ‘maar dat is een lang verhaal. Schenk eerst die glazen maar eens vol.’
    De kok zet zijn beste beentje voor en als dank mag de waard voortaan een gouden kroontje op zijn uithangbord voeren. De volgende dag reist het gezelschap door naar Amsterdam. In Gouda wordt nog een bezoek afgelegd bij de boer en de boerin die Ivar indertijd zo hartelijk hebben ontvangen. Ook hier doet de prins zijn gelofte gestand en vertelt hij hen het hele verhaal.
‘Ik wist het wel!’ zegt de boer vrolijk, ‘Ik wist wel dat jij geen gewoon rondreizend muzikant was. Maar spelen kun je. En vertellen kun je ook, prins of geen prins.’ Tegen de avond doemen dan eindelijk de muren en torens van de hoofdstad aan de horizon op.
    Een ijlbode heeft hun komst al aangekondigd, en de koning en de koningin hebben er alles aan gedaan hun kinderen een grandioze ontvangst te bereiden. Er wordt gemusiceerd en gespeecht, geparadeerd en geïnspecteerd dat het een lieve lust is. Luitenant-Generaal van Blitz krijgt een lintje en een hoge ridderorde opgespeld, en mag tijdens het galadiner nog eens in geuren en kleuren verslag doen van de heldhaftige bestorming en de inname van het kasteel van Willem de la Roche. ‘Echt heel goed gedaan hoor!’ herhaalt de koningin steeds opnieuw.

dinsdag 9 juni 2020





De prins en de zegelring - Afl. 83
Klaas ten Holt

Hoofdstuk 28  (slot)


Die avond is het feest in La Roche. In de centrale hal worden de tafels in een grote kring gezet. Prins Ivar houdt zijn belofte dat hij die dag voor het laatst zijn rol als Nicolò de keukenhulp nog zal vervullen, en helpt Lambert met alle voorbereidingen voor het diner. Vooraf zijn er toastjes met wilde eendenpaté met een truffel-limoenmayonaise, dan is er pompoensoep à l’Ardenne, een spoon van gefrituurde forellenwangetjes met kervel en een salade van gegratineerde geitenkaas met een dressing van knoflook en fijngehakte krulpeterselie, vervolgens zijn er alle soorten wild en gevogelte, een bukkenade van kalfsvlees, saffraan, krenten en rijstebloem, kalkoen in roomsaus op Catalaanse wijze, baklava à l’Ottoman, diverse vruchtensorbets en vers fruit toe. Hoewel Lambert tussendoor enige malen nerveus van tafel opstaat om er in de keuken op toe te zien dat alles goed gaat, zit hij ditmaal zelf ook aan bij het diner. Vanwege de door hem betoonde heldenmoed en zijn onvoorwaardelijke trouw aan het huis La Roche heeft ridder Thom hem aan zijn rechterzijde uitgenodigd.
    Na de zevende gang komt iemand hem waarschuwen dat er in de bijkeuken een geknevelde man hevig ligt te spartelen. ‘Günther! Helemaal vergeten,’ mompelt de kok geschrokken. ‘Maak hem maar los, hij is vrij om te gaan waar hij wil.’
    Het sombere slot heeft inmiddels een gedaantewisseling ondergaan. Het schavot is afgebroken, de donkere stoffige wandkleden zijn vervangen door nieuwe met vrolijker motieven, in alle vertrekken staan vazen met fleurige boeketten, door het hele kasteel is flink de bezem gehaald en alle ramen staan wijd open.
    ‘Voortreffelijk!’ drinkt Luitenant-Generaal van Blitz zijn gastheer toe. ‘Werkelijk waar, mijn complimenten voor de chef!’ Lambert zit erbij te glunderen.
    Ondanks zijn protesten vanwege de slechte ervaringen bij zijn vorige optreden in La Roche, ontkomt prins Ivar er niet aan opnieuw de viool ter hand te nemen. Onder luid bijval speelt hij het lied van de twee ridders.
Prinses Hendrikje luistert beleefd naar een lange uiteenzetting van de generaal over de tactische en strategische bijzonderheden van de inname van het kasteel. ‘Diverse uitgevers hebben mij reeds benaderd om mijn herinneringen aan de slag om La Roche te mogen publiceren,’ vertelt hij trots. ‘En als ik u iets verklappen mag: het geheim zit hem in de uniformen,’ zegt hij vertrouwelijk. ‘Gelooft u mij, ik heb ze namelijk zelf ontworpen.’
    ‘Schenkt u mij liever nog een glaasje van die overheerlijke port in, Van Blitz,’ zegt de prinses die inmiddels een beetje tipsy is geworden.
    ‘Menno, prinses, noemt u mij alstublieft Menno,’ zegt de generaal terwijl hij hun glazen nog eens volschenkt.
    Ridder Thom moet erg wennen aan zijn hernieuwde rol als kasteelheer. De lange jaren van eenzame opsluiting hebben hem ietwat mensenschuw gemaakt. Eigenlijk was hij van plan geweest zich zo snel mogelijk terug te trekken in het klooster van Orval, maar broeder Lorenzo, zijn oude leermeester die hem na de machtsovername meteen is komen opzoeken, heeft hem daarvan weerhouden.
    ‘U bent de naamdrager van een oud geslacht,’ weet hij de ridder te overtuigen, ‘en zoiets brengt nu eenmaal verantwoordelijkheden met zich mee.’ Ondanks zijn volledige rehabilitatie, nu is aangetoond dat de beschuldiging dat hij de zegelring had gestolen vals was, keert Lorenzo niet terug naar het klooster. Ridder Thom biedt hem een functie aan als zijn persoonlijk secretaris die hij maar al te graag aanneemt. Van Matthis, die kennelijk zijn meester trouw wilde blijven, is op La Roche nooit meer iets vernomen.




De prins en de zegelring - Afl. 82
Klaas ten Holt

Hoofdstuk 28  (vervolg)


‘Willem...’ stamelt Thom, die zich realiseert dat de strijd voorbij is. De ridder stort zonder nog iets te zeggen voorover in het zand. Alle ogen zijn nu op Thom gericht. Deze kijkt verbaasd naar de menigte om hem heen en dan weer naar zijn dode tweelingbroer. In het zand begint zich een rode vlek te vormen, voorzichtig trekt Thom het zwaard uit de buik van zijn broer.
    ‘Lang leve ridder Thom,’ zegt iemand.
    Thom wankelt en houdt zich vast aan de rand van het schavot, vol afschuw werpt hij het bloederige zwaard van zich af.
    ‘Heer Thom,’ zegt Ivar zachtjes. Hij springt van het schavot en ondersteunt de ridder met zijn arm. ‘Het is voorbij.’
    Thom kijkt hem niet begrijpend aan.
    ‘Het is voorbij, u bent vrij.’
    ‘Vrij?’
    ‘Ik denk dat u iets moet zeggen, u bent nu weer heer van La Roche.’
    ‘Ik... Ik weet niet...’ stamelt de ridder. Op dat moment klinkt tromgeroffel en trompetgeschal.
    ‘Aan de kant! Plaats maken!’ wordt er geroepen. ‘Ruim baan voor Luitenant-Generaal Agamemnon van Blitz en Hare Koninklijke Hoogheid prinses Hendrikje der Nederlanden!’ Alle hoofden draaien zich naar de poort, haastig maakt men ruimte op de binnenplaats. Met energieke pas, glimmend in zijn fonkelnieuwe officierskostuum, gevolgd door de Koninklijke infanterie - in Nassausblauwe korte jacks en pantalon, sportief maar toch militair, de bordeauxrode laarzen onberispelijk gepoetst - stevent de beroemde legeraanvoerder op het midden van de binnenplaats af. Daar aangekomen komt het gezelschap gedisciplineerd tot stilstand waarna nog enige trompetsalvo’s klinken. Van Blitz ontdoet zich van één van zijn witte handschoenen en kucht kort achter de hand. ‘Aan ons de overwinning!’ Met een bescheiden glimlach spreekt hij deze historische woorden. Er volgt een korte stilte waarin men afwacht of de generaal nog meer gaat zeggen.
    ‘W-wie bent u?’ vraagt Thom tenslotte verbouwereerd.
    ‘Ah!’ antwoordt de militair. ‘Mijn naam is Luitenant-Generaal Agamemnon van Blitz, aanvoerder der Koninklijke troepen, afgezant van de samengevoegde legers van Frankrijk en de Nederlanden.’
    ‘Wat aardig dat u even aanwipt,’ zegt Thom als Van Blitz is uitgesproken. ‘Komt u zomaar langs? Of met een speciaal doel? U bent natuurlijk welkom, alleen...’
    ‘Pardon?’ zegt de generaal fronsend.
    ‘Ik bedoel, we hadden er niet op gerekend. Het is hier op het moment allemaal een beetje hectisch.’
    ‘Waar is monsieur Willem de la Roche?’ vraagt de generaal streng.
    ‘Ridder Willem is...’
    ‘Op de vlucht geslagen, naar ik aanneem? Wij zijn hier gekomen om die wanbetaler een lesje te leren, en me dunkt dat we daar aardig in zijn geslaagd, wat jullie jongens?’ Bij deze woorden draait hij zich met een vrolijke knipoog naar zijn keurtroepen die spontaan ‘Leve onze Generaal, ja hij is het helemaal!’ scanderen.
    Ridder Thom wijst op het lichaam van zijn broer.
    ‘Allez, ziedaar,’ zegt Van Blitz. ‘Geen prettige aanblik. Dat komt er van als men het tegen zijn vorst denkt te kunnen opnemen. Laat dat een les zijn: met de sterke arm van het gezag valt niet te spotten.’
    ‘Hoe maakt de koning het?’ vraagt ridder Thom beleefd.
    ‘Uitstekend, dank u wel.’ De generaal klakt de hielen tegen elkaar en maakt een korte buiging. ‘Ik neem aan dat u hier de verantwoordelijke bent?’
    ‘Thom de la Roche, ridder Thom de la Roche, hoe maakt u het?’
    ‘De la Roche?’ De generaal kijkt hem wantrouwig aan, ‘Thom de la Roche? Toch geen familie ván?’
    ‘Jazeker, meneer van Blitz. Zijn oudere broer. En maakt u zich over die achterstallige belastingen maar geen zorgen, wij zijn onze koning getrouw. Als u ons een paar dagen gunt om de administratie weer op orde te krijgen? Wat draagt u trouwens een schitterend uniform, generaal.’
    ‘Dat is heel vriendelijk van u,’ glundert de militair.  Met de armen in de zij maakt hij een pirouette voor de verbaasde ridder. ‘Eigen ontwerp overigens, het uniform dan. Hoe laat gebruikt men hier de lunch?’
    Prinses Hendrikje is inmiddels ook op de binnenplaats aangekomen waar ze tot haar grote vreugde prins Ivar gezond en wel naast ridder Thom ziet staan. Als deze zijn zuster in het oog krijgt, laat hij meteen alle decorum vallen en drukt haar in zijn armen. ‘Hendrikje! Ik heb je zo gemist, zusje,’ zegt hij met tranen in de ogen. ‘Jarik en Renée zijn al...’
    ‘Ik weet het, ik heb ze allebei gesproken,’ zegt de prinses, ‘Wij waren vannacht in Marche gelegerd. Onze verkenners troffen ze daar vanmorgen buiten de stadsmuren aan. Ze dachten eerst nog dat het spionnen van ridder Willem waren.’ Ivar schiet in de lach. ‘Menno, èh, Luitenant-Generaal van Blitz heeft ze twee van zijn beste paarden meegegeven. Ze wilden per se zo snel mogelijk door naar Rouen.’
    ‘En de graaf?’ vraagt de prins, ‘is er nog nieuws over graaf Guido?’
    ‘Die ligt nog altijd op sterven, maar erg veel haast lijkt hij daar niet mee te maken.’

maandag 8 juni 2020





De prins en de zegelring - Afl. 81
Klaas ten Holt

Hoofdstuk 28  (vervolg)


Ivar geeft Robbe, die vlak onder hem bij het schavot staat, het zwaard dat hij uit Willems kamer heeft meegenomen. ‘Vlug, geef dit aan heer Thom, voor het te laat is!’
    Robbe neemt het zwaard en reikt het Thom aan, die echter weigert.
    ‘In Godsnaam heer, u moet zich verdedigen,’ dringt Robbe aan.
    ‘Wel, wel Robbe,’ smaalt Willem, ‘Ik zie dat jij je ook al bij die verraders hebt aangesloten.’
    ‘U moét het aannemen,’ zegt Robbe nog een keer. Omdat Thom blijft zwijgen, steekt hij het zwaard voor diens voeten in het zand en keert zich om.
    ‘Kom Willem,’ zegt Thom met luide stem, ‘Hou op met die komedie, toon eindelijk je ware aard. Laat zien dat er onder dat strenge uiterlijk een goed hart klopt.’
    ‘Mijn ware aard?’ zegt Willem met een vreemde blik in zijn ogen. ‘Moet ik mijn ware aard tonen? Kijk dan maar eens goed broertje.’ In twee stappen is hij bij Robbe en voordat iemand iets kan doen, doorsteekt hij hem met zijn zwaard. Kreten van afschuw klinken uit de menigte wanneer Robbe dodelijk getroffen door de knieën zakt.
    ‘Nee!’ schreeuwt Thom geschrokken. ‘Niet waar! Het is niet waar!’
    ‘Heb je genoeg gezien, broertje, of moet er nog meer bloed vloeien?’ roept Willem terwijl hij met opgeheven zwaard op zijn tweelingbroer afstapt.
    ‘Hoe heb ik al die jaren zo blind kunnen zijn?’ mompelt Thom. Hij staart naar het zwaard dat voor zijn voeten in het zand steekt. ‘Hoe kun je?’ zegt hij met tranen in zijn ogen. ‘Een kind nog.’
    ‘Zo doe je dat met verraders, broertje: zonder pardon, hup naar de andere wereld.’ Hij spuugt op de grond. ‘Nou, komt er nog wat van? Pak je nou eindelijk eens dat zwaard? Ik ben razendbenieuwd of je het schermen nog niet verleerd bent.’
    ‘Een monster,’ zegt Thom bitter. ‘Mijn tweelingbroer is een monster.’  Hij trekt het zwaard uit de grond. Bijna op hetzelfde moment heft Willem het zijne om zijn broer een slag toe te brengen, die deze echter net op tijd weet af te weren.
    ‘Heel goed, broerlief,’ lacht de ridder, ‘gaat het misschien tóch nog spannend worden.’
    ‘Heren, schaamt u zich niet?’ roept de abt, maar niemand besteedt aandacht aan zijn woorden. Iedereen steekt de nek uit om het verloop van de strijd te volgen.
    Opnieuw doet ridder Willem een aanval, maar zijn broer weet ook die af te weren. ‘Niet slecht broertje,’ zegt hij met een grijns, ‘voor een boekenwurm.’
    ‘In Godsnaam heer,’ roept Matthis nu ook, ‘geef u over, dit is zinloos. Alles is verloren, het leger van de koning kan elk moment voor de poort staan.’
    Ridder Willem raakt zijn broer hard met de platte kant van zijn zwaard in zijn rechterzij. ‘Kom op, Thom,’ roept hij boos, ‘niet alleen maar pareren, doe zelf ook eens wat.’
    ‘Geef je over Wim.’
    ‘Nooit!’ De zwaarden kletteren tegen elkaar terwijl Willem zijn broer in de richting van het schavot drijft.
    ‘Hou ze tegen! Doe iets!’ schreeuwt iemand uit het publiek, maar niemand wil of durft tussenbeide te komen. Hoewel Thom met tegenzin vecht, is het duidelijk dat hij niet van plan is het onderspit te delven. Keer op keer weerstaat hij de drieste aanvallen van zijn broer, maar zonder zelf het initiatief te nemen.
    ‘Kijk nog maar eens goed om je heen, broertje,’ zegt Willem spottend, ‘want het zullen je laatste indrukken zijn.’ Opnieuw haalt hij uit en weet nu ook de schouder van zijn broer te schampen. ‘Je had beter in je torenkamer kunnen blijven, Thom, of had je al je boeken soms uit?’
    Nu wordt het Thom te veel. De stekende pijn in zijn zijde en aan zijn schouder, zijn woede om de brute moord op Robbe, de aanhoudende beledigingen en de adrenaline doen zijn bloed koken. ‘Genoeg!’ schreeuwt hij terwijl hij plotseling uithaalt met zijn scherpe zwaard.
    Verrast doet Willem een stap naar achteren.
    Nu is het Thom die de leiding neemt. Met felle slagen dwingt hij zijn broer in de verdediging. Deze weert verbeten af, maar het is duidelijk dat dit hem meer moeite kost dan de aanval. Hij laat zich door zijn broer achteruit rond het schavot drijven. ‘Ik had naar vader moeten luisteren en je meteen na zijn dood van La Roche moeten verbannen,’ zegt Thom als ze even uit staan te hijgen.
    ‘Laat me niet lachen, die ouwe zot die door niemand serieus werd genomen?’
    ‘Je vergist je Willem, als je de moeite had genomen op zijn begrafenis te komen, had je wel beter geweten. Vader was zeer geliefd en werd door iedereen gerespecteerd.’
    ‘Dan heb ik goed nieuws voor je broertje: nog even en je kunt voor altijd naast hem gaan liggen.’ Op dat moment klinkt er geroezemoes in de menigte die het gevecht ademloos heeft gevolgd. ‘Het leger!’ roept iemand. ‘Het leger van de koning is in aantocht!’
    ‘De koning, heer,’ zegt Matthis angstig. ‘Het leger van de koning, geef u toch over, verder strijden is zinloos.’
    ‘Laat maar komen die Lodewijk,’ mompelt Willem. ‘Laat ze binnen!’ roept hij. ‘Heet ze welkom, het is feest vandaag!’ Hij heft zijn zwaard om opnieuw de aanval in te zetten, maar Thom is hem voor. Met de punt van zijn zwaard verwondt hij Willem aan diens knie. Deze slaakt een kreet van pijn en vloekt een paar keer luid. Dan heft hij zijn zwaard met beide handen boven zijn hoofd en stormt razend en tierend op zijn broer af die niets anders kan doen dan toesteken. Verbaasd kijkt de ridder naar het gevest dat plotseling uit zijn buik steekt. Hij laat de armen zakken, zijn zwaard valt naast hem in het zand. ‘Broertje toch,’ zegt hij met een vreemde grijns.

zondag 7 juni 2020





De prins en de zegelring - Afl. 80
Klaas ten Holt


Hoofdstuk 28 - Waarin Luitenant-Generaal Agamemnon van Blitz de held van de dag is.

Er hangt een vreemde stilte over de binnenplaats van kasteel La Roche. Alle ogen zijn eerst gericht op de man die zojuist door prins Ivar als Thom de la Roche is aangewezen. Ook diegenen die niet op de hoogte zijn van het verhaal van de verdwenen tweelingbroer voelen dat er iets merkwaardigs aan de hand is. Het publiek houdt de adem in en kijkt dan verwachtingsvol naar ridder Willem die nog geen woord heeft gesproken.
    ‘Grijp die indringer!’ brult hij tenslotte, wijzend op Thom, maar het klinkt niet erg overtuigend. Er gebeurt niets. ‘Grijp hem!’ brult hij nog een keer. Het is windstil. Alleen de vogels kwetteren vrolijk en onbezorgd alsof het hun allemaal niet aangaat. De ridder trekt zijn zwaard. ‘In dat geval zal ik zelf wel afrekenen met die bedrieger,’ zegt hij en doet een stap naar voren.
    ‘Wim...’ zegt Thom.
    ‘Ik heet Willem!’ schreeuwt zijn broer. ‘Ridder Willem!’
    ‘Willem.’
    ‘Uit de weg jullie!’ snauwt de ridder tegen de mensen om hem heen. Haastig doen die een paar passen naar achteren om ruimte te maken, zodat een open cirkel zich rond de twee mannen vormt. ‘Verdedig je Thom,’ roept de ridder tegen zijn oudere broer.
    ‘Kom Willem,’ zegt deze echter vriendelijk, ‘je denkt toch niet dat ik met mijn eigen broer ga vechten?’
    ‘Als je leven je lief is.’
    ‘Geen sprake van. Maar waar is je bruid? En wat doet dat lelijke schavot hier op de binnenplaats?’
    Ridder Willem is niet in staat te antwoorden. Hij schuimbekt zowat van woede en frustratie.
    ‘Ridder Thom! Lang leve ridder Thom!’ roept iemand.
    ‘Wees verstandig, broerlief, en doe dat zwaard weg. Het is een feestdag! Kijk om je heen: de lente is begonnen.’
    ‘Hou je mond,’ snauwt Willem. ‘Je bent mijn broertje niet, die is jaren geleden verdwenen... dood... weg!’
    ‘Wim...’
    ‘Willem!!’
    ‘Leg je wapens neer, heer Willem,’ zegt Ivar vanaf het schavot, ‘en geef je over aan de échte heer van la Roche!’
    ‘Ja, geef je over, schurk!’ brult iemand.
    Woedend draait Willem zich naar de spreker. De menigte deinst achteruit.
    ‘Doe dat zwaard weg Willem,’ zegt Thom ernstig, ‘er heeft hier al genoeg bloed gevloeid.’
‘Eén van ons moet sterven vandaag,’ zegt Willem. Zijn woorden weerkaatsen tegen de hoge leistenen muren die de binnenplaats omringen. ‘Eén van ons is hier te veel.’
    ‘Heren,’ zegt de oude abt van Orval terwijl hij de kring instapt.
    ‘Bemoei je er niet mee,’ waarschuwt Willem de geestelijke. ‘Dit is tussen mij en mijn broer.’
    ‘Ik bid u...’
    ‘Achteruit eerwaarde.’ Willem doet opnieuw een stap naar voren.
    ‘Verdedig je, Thom!’ brult hij zijn broer toe.
    Thom bekijkt hem met een blik van intens medelijden.
    ‘U moét zich verdedigen heer,’ zegt Ivar bezorgd, ‘dat bent u aan uw afkomst verplicht.’
    ‘Mijn afkomst?’ zegt Thom zacht.
    ‘Ja natuurlijk: ridder Thom, zoon van ridder Theodor, heer van La Roche, drager van de zegelring.’ Ivar haalt de ketting met de ring van onder zijn vest vandaan en werpt die de ridder toe. Deze vangt hem op en bekijkt hem met een verbaasd gezicht.
    ‘De ring,’ mompelt hij. ‘Mijn vaders zegelring. Maar...’
    Ridder Willem wordt nóg bleker. ‘Grijp die indringer!’ roept hij luid terwijl hij woedend met zijn zwaard naar Ivar zwaait. Niemand doet echter iets.
    ‘Neem me niet kwalijk dat ik mij nog niet heb voorgesteld,’ zegt de prins rustig, ‘Mijn naam is Ivar, prins der Nederlanden. Ik ben hier gekomen om mijn broer en zijn Normandische bruid op te halen, die jij hier in de kerkers had opgesloten.’
    ‘Dat zal je niet lukken Nicolò... Ivar!’
    ‘Toch wel heer Willem. Ik kan u verzekeren dat Prins Jarik en gravin Renée op dit moment al een heel eind buiten de muren van het kasteel zijn.’
    De ridder staart hem verbijsterd aan. ‘Is dat waar Matthis?’ roept hij dan.
    ‘Ik... het is...’ stamelt deze.
    ‘Nou?’
    Matthis durft zijn meester niet aan te kijken. ‘Het schijnt zo, heer,’ zegt hij met hese stem.
    ‘Leugenaars! Indringers! Bedriegers!’ roept ridder Willem, die niet meer weet hoe hij het heeft. Hij doet nog een stap in de richting van zijn broer. ‘Hier zul je voor boeten, broertje,’ sist hij. ‘Complotten smeden achter mijn rug. Ik wist het wel: jij en Matthis. Niemand kan ik meer vertrouwen.’ Hij kijkt naar de uitdrukkingsloze gezichten om hem heen. ‘Verdedig je,’ roept hij weer.
    Thom kijkt hem aan.
    ‘Ridder Thom,’ zegt Ivar opnieuw, ‘u moét zich echt verdedigen. U hebt niet voor niets tien jaar geleden die ring uit het raam geworpen.’
    ‘Tien jaar,’ zegt Thom zacht. ‘Een kinderstem... een lied... onder mijn raam...’
    ‘U heeft toen iets in werking gezet dat nu niet meer terug te draaien is, en dat wilde u toch ook?’
    ‘Ik weet het niet. Ja, ik denk het wel.’
    ‘Heer,’ zegt een oude man, ‘Ik heb uw vader nog gekend. U moet nu eindelijk afrekenen met uw broer, dat is uw plicht. We hebben lang genoeg onder die schurk geleden.’
    ‘Mijn broer is geen schurk.’ zegt Thom fel. ‘Hij heeft misschien fouten gemaakt, maar een schurk is hij niet. Ik sta niet toe dat...’
    ‘Wanneer word je eindelijk eens wakker, broertjelief,’ zegt Willem minachtend. ‘Je hoort toch wat ze zeggen? Wat ze altijd al achter mijn rug hebben gefluisterd. Kom, genoeg gesproken: verdedig je liever.’

zaterdag 6 juni 2020





De prins en de zegelring - Afl. 79
Klaas ten Holt

Hoofdstuk 27  (slot)


‘En die aanslag op Willem,’ vraagt de kok aarzelend, ‘denk jij dat die gaat lukken…?’
    ‘Ik weet het werkelijk niet,’ zegt Ivar. ‘Om je de waarheid te zeggen...’
    ‘Zeg maar niets,’ zegt de kok vlug.
    ‘Daarom is het ook zo belangrijk dat we Thom veilig het kasteel uit krijgen,’ zegt Ivar terwijl hij opstaat en een theedoek om zijn hoofd knoopt. ‘Op hoop van zege dan maar!’
    ‘Zet hem op Stupido!’ roept de kok hem na.
    Ivar doet de keukendeur achter zich dicht en loopt de gang door naar de centrale hal. Hij heeft zijn kraag hoog opgezet en hij probeert zoveel mogelijk in de schaduw te blijven. De hal is verlaten. Vreemd, denkt hij bij zichzelf. Wanneer hij de gang naar de binnenplaats inslaat, krijgt een van de wachters hem in de gaten. ‘Vooruit, opschieten,’ roept die boos, ‘probeer je je soms te drukken?’
    ‘Nee,’ stamelt Ivar. ‘Wat is er dan?’
    ‘Heb je het niet gehoord? Er is brand in de hooischuur, iedereen moet helpen blussen, opschieten jij! Hup! Doorlopen!’
    Brand in de hooischuur? denkt Ivar vrolijk, terwijl hij de verlaten binnenplaats oversteekt. Wie zou dáár nou achter zitten...
    De timmermansknecht staat hem bij het schavot al op te wachten. Snel schieten ze de deur naar Willems vertrekken in. Ivar voelt zich merkwaardig licht in de benen en probeert zijn opkomende hoofdpijn te negeren.
    Voor de timmermansknecht lijkt het een routineklus te zijn. ‘Eens even kijken,’ zegt die als ze in de werkkamer van de ridder staan. ‘Er moet hier toch ergens een trap naar boven zijn?’

Matthis heeft ondertussen in de gaten dat het met de brand nogal meevalt. Die kunnen ze zonder hem ook wel aan. Hij wenkt de wapensmid die bij het vuur staat te kijken hem te volgen. ‘Heb je voor me klaar liggen wat ik je gevraagd had?’ vraagt hij zachtjes.
    ‘Jawel,’ knikt de smid. ‘Een dolk en een zwaard wilde je toch? Vlijmscherp en klaar voor gebruik.’
    Matthis keurt de wapens nog een keer en verbergt ze dan onder zijn mantel. Nu iedereen bij de hooischuur is, kan ik me rustig van mijn taak kwijten, denkt hij bij zichzelf. Hij steekt de binnenplaats over in de richting van Willems toren. Het belooft een prachtige dag te worden.

‘Wil het een beetje lukken?’ vraagt Ivar nerveus aan de timmermansknecht die bovenaan de smalle wenteltrap aan het werk is.
    ‘Geduld, jaag me niet op, ik doe mijn best,’ zegt die kalm. ‘Het is een stevig slot, maar ik kom er wel doorheen.’
    Onrustig ijsbeert Ivar door het vertrek. Hij werpt een blik uit het raam op de binnenplaats beneden hem. Daar is al meer bedrijvigheid; de brand is kennelijk geblust. Hij ziet het schavot met de twee galgen. Een rilling loopt hem over de rug. Hij draait zich om en kijkt gejaagd om zich heen. Waarom duurt het zo lang met dat slot… Net als Ivar een slok water uit een aarden karaf op het bureau wil nemen, gaat de deur open en staat hij plotseling oog in oog met Matthis.
    ‘Wat zullen we nou krijgen?’ zegt die terwijl hij van onder zijn mantel zijn dolk en het zwaard tevoorschijn trekt.
    ‘Matthis,’ zegt Ivar terwijl hij wanhopig iets probeert te bedenken dat zijn aanwezigheid zou kunnen verklaren.
    ‘Nicolò... Wat doe jij hier?’ vraagt Matthis dreigend.
    ‘Ivar,’ zegt Ivar kalm. ‘Prins Ivar, om precies te zijn. Ik denk dat we even moeten praten.’
    ‘Prins Ivar?’ zegt Matthis ongelovig, ‘Ik vond je altijd al een vreemde snuiter, maar nu is het je kennelijk echt in je bol geslagen. En wie heeft jou eigenlijk uit je kerker gelaten, Nicolò?’
    Ivar kijkt bezorgd naar het scherpe zwaard en de dolk in Matthis’ handen. ‘Ik meen het Matthis,’ dringt hij aan, ‘ga even zitten, het is voor je eigen bestwil.’
    ‘Voor míjn bestwil?’ zegt Matthis terwijl hij langzaam dichterbij komt. ‘Als ridder Willem je hier zou zien, zou hij...’
    ‘Ridder Willem bestaat niet meer,’ zegt Ivar ernstig.
    ‘Wat zeg je?’
    ‘Die is dood, geloof me.’
    Matthis doet nog een stap naar voren, de punt van zijn zwaard recht op Ivars hart gericht.
    ‘Dood? Waar heb je het over? Ridder Willem gaat trouwen. De eerste gasten zijn al gearriveerd, ik denk alleen niet dat jij dat nog gaat meemaken.’
    ‘Je vergist je,’ zegt Ivar zo kalm als hij maar kan. ‘Ridder Willem is niet meer. Dat juwelentransport was een valstrik.’
    ‘Wat?’ schreeuwt Matthis woedend. ‘Hoe weet jij... Waar heb je het over?’
    ‘En gravin Renée, zijn Normandische bruid, is vannacht samen met prins Jarik uit het kasteel ontsnapt,’ gaat Ivar verder.
    ‘Dat is een leugen!’
    ‘Van een huwelijk kan dus helemaal geen sprake zijn,’ zegt Ivar al iets zelfverzekerder, ‘zonder bruid, en met een overleden bruidegom.’
    ‘Wie bén jij?’
    ‘Dat zei ik toch al: ik ben prins Ivar van Nederland. Jarik is mijn jongere broer. Nicolò is niet mijn echte naam.’
    ‘Je liegt!’ roept Matthis.
    ‘Dat is gemakkelijk genoeg te controleren,’ zegt de prins met een glimlachje. ‘Ga maar eens een kijkje nemen in de kerkers.’ Op dat moment klinkt er van boven gerinkel van metaal en luid getimmer.
    ‘Wat is dat?’ roept Matthis die steeds witter begint te worden.
    ‘Als je leven je lief is, zou ik nu niet naar boven gaan,’ zegt Ivar om tijd te rekken.
    ‘Thom!’ zegt Matthis.
    ‘Precies,’ zegt Ivar tegen de verbouwereerde Matthis. ‘Thom de la Roche, klaar om zijn plaats als kasteelheer weer in te nemen.’
    ‘Onmogelijk. Ridder Willem kan elk moment...’
    ‘Koning Lodewijk kan hier elk moment aankomen. De koning is met een groot leger, aangevoerd door Luitenant-Generaal van Blitz onderweg naar La Roche. Zelfs als Willem de aanslag overleeft, maakt hij geen schijn van kans. Het spel is uit Matthis. Tijd om te kiezen aan welke kant je staat.’
    ‘Ik... weet niet...’ stamelt deze nu. Ivar zwijgt en kijkt hem afwachtend aan.
    ‘Je liegt!’ roept Matthis nog een keer, maar het klinkt al minder overtuigd.
    ‘Kom,’ zegt Ivar zacht. ‘Leg je wapens hier op tafel en vertrek. Als je Thom niet wil dienen, heb je hier niets meer te zoeken.’
    ‘Lambert,’ mompelt Matthis. Nu herinnert hij zich weer de dronkenmanspraat van de kok van de vorige avond.
    ‘Lambert en Robbe,’ knikt Ivar, ‘We zijn met velen. Het is tijd voor verandering op La Roche.’
    Matthis laat zijn wapens zakken.
    ‘Wat doe je? Sluit je je bij ons aan? Voor een goede kracht als jij is er altijd werk op het kasteel.’
    Met een grom gooit Matthis dolk en zwaard op het grote eikenhouten bureau van zijn meester. Zonder nog iets te zeggen draait hij zich om en verlaat het vertrek. Snel schuift Ivar het gordijn opzij. ‘Klaar?’ roept hij naar boven.
    ‘Nee, bijna,’ is het antwoord. ‘Het is een hele klus, maar het gaat me lukken. Nog even geduld.’ In de sombere werkkamer van de ridder lijkt het nog winter, terwijl buiten de lentezon al schijnt. Vrolijke geluiden van de drukke bedrijvigheid in het slot dringen door de gesloten ramen naar binnen. Ivar kijkt naar de wapens die Matthis achter heeft gelaten. Voor alle zekerheid steekt hij ze bij zich. Hopelijk zal hij ze niet nodig hebben. Nerveus loopt hij op en neer door het vertrek. Wat duurt dat lang. En wat is dat voor lawaai beneden? Voorzichtig werpt hij een blik uit het raam.
    De binnenplaats is volgestroomd met mensen. Iedereen schreeuwt door elkaar. Tot zijn grote schrik ontwaart hij daar ridder Willem die met Matthis aan zijn zijde naar boven staat te kijken. Matthis zegt iets tegen de ridder en wijst op de torenkamer. Snel duikt Ivar weg. Alles is verloren, denkt hij bij zichzelf. Van boven klinkt het geluid van een ijzerzaag. Dan neemt hij een kloek besluit: hij stormt het vertrek uit, en voor iemand hem kan tegenhouden, beklimt hij het houten schavot midden op de binnenplaats. Alle gesprekken verstommen.
    ‘Verraad!’ schreeuwt ridder Willem als hij Ivar ziet. ‘Grijp hem! Dood hem!’
    Ivar zegt niets, maar trekt rustig de doek van zijn hoofd waardoor zijn lange rode haar over zijn schouders valt.
    ‘Nicolò!’ roepen er een paar wanneer ze hem herkennen.
    Op dat moment gaat de deur van de torenkamer opnieuw open. Een bleke man van midden veertig stapt met de ogen knipperend tegen het felle zonlicht de binnenplaats op. ‘Broertje,’ zegt de man zacht. ‘Wat zie jij er verfomfaaid uit. En dat nog wel op je huwelijksdag.’
    Ridder Willem trekt wit weg. De paniek staat in zijn ogen.
    ‘Ridder Thom de la Roche!’ zegt Ivar op luide toon tegen de menigte. ‘Heer van kasteel La Roche en omstreken. Erfgenaam van ridder Theodor...’
    ‘Verrek,’ zegt iemand. ‘Het is ‘em inderdaad! Hoe kan dat nou?’
    ‘Godzijgeloofdengeprezen,’ mompelt de abt van Orval die enige minuten eerder is gearriveerd voor de huwelijksinzegening.

vrijdag 5 juni 2020





De prins en de zegelring - Afl. 78
Klaas ten Holt

Hoofdstuk 27  (vervolg)


‘Gisteravond,’ begint Robbe, ‘heb ik een tijdje met de timmerman en zijn knecht zitten praten, gewoon een beetje nieuwtjes uitgewisseld, en ze hebben me uitgebreid het schavot laten zien. Een mooi stukje werk, dat moet ik toegeven.’
    ‘Ja, en?’
    ‘Aan de timmerman hebben we niets, die is doodsbang voor ridder Willem. Maar die knecht van hem, daar valt misschien wel mee te praten.’
    ‘Je hebt toch niet...’
    ‘Nee, nee, ik heb niets verteld, maakt u geen zorgen. Ik denk alleen dat het een goed idee is om hem straks eens voorzichtig te polsen. Zonder hulp krijgen we die deur nooit open.’
    ‘En ridder Willems vertrekken?’
    ‘Daar komen we wel in. De ridder sluit bijna nooit af omdat Matthis in en uit moet kunnen en omdat daar toch niemand zonder toestemming binnen durft te gaan.’
    Op dat moment komt Lambert terug met het nieuws dat Willem is vertrokken. ‘Ik ben ze gevolgd tot in de kerkers. Met twee soldaten van de wacht heeft hij de geheime uitgang genomen,’ vertelt de kok opgewonden. ‘Ik moet echt even een slokje...’ Ondanks het vroege uur schenkt hij zichzelf een stevige borrel in.
    ‘Dan is het nu tijd om te handelen,’ zegt Ivar resoluut. ‘Robbe, ik denk dat je gelijk hebt. Ga die timmermansknecht maar halen.’
    ‘Nu is er dus echt geen weg terug meer,’ zegt Lambert terwijl hij zijn glas terug op tafel zet.
    ‘Heb je spijt?’ vraagt de prins.
    ‘Helemaal niet, het is alleen... dat schavot op de binnenplaats... elke keer als ik daar langs loop...’
    ‘Geen prettig gezicht hè?’
    ‘Nee.’
    ‘Ben je bang dat...’
    ‘Nou ja, Als die aanslag op Willem tóch zou mislukken...’
    ‘Maar je zei toch...’
    ‘Jawel, maar...’
    ‘Nou?’
    ‘Ik zie mezelf daar steeds hangen,’ zegt Lambert dan. ‘Met een breed grijnzende ridder Willem onder me.’
    ‘Welnee,’ lacht Ivar. ‘Die houdt veel te veel van lekker eten. Zo’n kok als jij vindt hij nooit meer, dat snapt hij zelf ook wel.’
    ‘Z-zou je denken?’
    ‘Ik weet het zeker.’
    Zwijgend zitten ze een tijdje tegenover elkaar tot de keukendeur weer opengaat en Robbe en de timmermansknecht binnenkomen.
    ‘Ik begrijp dat jullie een klusje voor me hebben?’ begint de laatste zakelijk.
    ‘Inderdaad,’ zegt Ivar, ‘maar het is een delicate zaak...’
    ‘Geen probleem,’ antwoordt de knecht. ‘Overal is een tarief voor. Waar gaat het precies om?’
    ‘Het gaat om het openmaken van een deur.’
    ‘Een kluisdeur?’
    ‘Nee. Eerder een kerkerdeur.’
    ‘Uitstekend. Dat komt op één zilveren Louis, als het een standaard kerkerslot is tenminste. Gewoon forceren neem ik aan? Of moet het slot intact blijven?’
    ‘Het gaat er vooral om dat het geen lawaai maakt.’
    ‘Ah! Een stille klus. Daar moet ik speciaal gereedschap voor gebruiken. Dan komt er een halve Louis bij.’
    ‘A-anderhalve Louis om een slot open te breken?’ sputtert Lambert.
    ‘Ik bereken gewoon wat het gilde voorschrijft. En de rekening kan naar ridder Willem?’
    ‘Nee, nee, die mag er niets van weten! Dat wil zeggen...’ Ivar, Robbe en Lambert kijken elkaar aan.
    ‘Het moet stiekem gebeuren.’ zegt de prins dan.
    ‘Ik begrijp het al,’ zegt de timmermansknecht, ‘Een risicoklus. In dat geval moet ik een toeslag van twee Louis berekenen. Vooruit te voldoen. Eens even kijken... zullen we zeggen... volgende week donderdag tussen één en vijf?’
    ‘Nee, nee, dat kan helemaal niet!’ roept Lambert geschrokken. ‘Het moet nu meteen gebeuren!’
    ‘Een spoedklus? Dan is er wel een bonus van twintig procent.’
‘Hoor eens, het is voor een goed doel,’ zegt Ivar kribbig.
    ‘Neemt u mij niet kwalijk?’ zegt de knecht verbaasd.
    ‘Een goed doel,’ herhaalt Ivar. ‘Of doet u daar niet aan?’
    ‘Ik weet niet of het gilde daar... dacht u aan sponsoring of zo?’
    ‘Zoiets ja.’
    ‘Hm. En wat sponsor ik dan precies?’
    ‘Nou, een coup. Het gaat om een coup. De oude kasteelheer wordt vervangen door een nieuwe.’
    ‘En dan sponsor ik dus de nieuwe eigenaar?’
    ‘Precies.’
    ‘En... waarom zou ik dat doen?’
    ‘Nou, de nieuwe kasteelheer zal straks zeker alle sloten willen vervangen, dus dat gaat een hoop werk opleveren... dat dan natuurlijk naar jullie gaat. En we zouden aan reclame kunnen denken.’
    ‘Reclame?’
    ‘Ja natuurlijk! Een groot bord op de kasteelmuur met ‘Van Benthem & LeClerc voor al uw timmerwerk’. In het geval van een belegering levert zoiets enorm veel publiciteit op.’
    De timmermansknecht trekt een bedenkelijk gezicht. ‘Ik weet het niet. Ik denk dat ik toch liever gewoon...’
    Met een zucht legt Ivar een gouden muntstuk op tafel. ‘Ik neem aan dat dit alle kosten ruimschoots dekt?’
    ‘Ik dank u beleefd.’ Snel grist hij het muntstuk van tafel. ‘Een haastklus. Zullen we dan maar?’
    Ho ho! Niet zo vlug,’ zegt Robbe. ‘Zolang Willem er niet is heeft Matthis het bevel over het kasteel. Niemand kan zonder zijn uitdrukkelijke toestemming Willems vertrekken binnen gaan.’
    ‘Dat is waar,’ beaamt Lambert. ‘Daar zullen we iets op moeten verzinnen.’ Iedereen gaat weer zitten.
    ‘Dan moeten we hem afleiden,’ zegt Ivar bedachtzaam. Hij wendt zich tot Robbe. ‘Jij kent hem het beste,’ zegt hij dan, ‘Kun jij hem niet onder een of ander voorwendsel een uurtje het kasteel uitlokken?’
    ‘Onmogelijk,’ zegt Robbe beslist. ‘Matthis heeft de verantwoordelijkheid voor alle voorbereidingen voor het huwelijk en het feest, die zit overal bovenop. Als er iets misgaat, heeft híj het gedaan.’ Lambert wil zichzelf opnieuw een borrel inschenken maar Ivar schuift de fles buiten zijn bereik. ‘Wat ik wél zou kunnen doen...’ gaat Robbe verder, ‘als er nou eens ergens een klein ongelukje zou gebeuren... iets dat zijn directe aanwezigheid vereist...’
    ‘Dan kunnen wij mooi van de gelegenheid gebruik maken...’
    ‘Ik denk dat ik wel iets weet. Zorg dat jullie over een half uur klaar staan op de binnenplaats.’
    ‘Jij blijft hier, Lambert,’ zegt Ivar tegen de kok. ‘Jij zorgt ervoor dat Günther rustig blijft. Ik ga met de timmerman mee.’
    ‘Maar...’
    ‘Ik waag het erop. Ik heb niet die hele reis gemaakt om nu in de keuken te gaan zitten afwachten.’
    ‘Als iemand je ziet... met dat rooie haar van je...’
    ‘Ik knoop wel een doek om mijn hoofd. Maak je maar geen zorgen.’
    ‘Over een half uur dus,’ zegt de timmermansknecht. ‘Dan ga ik alvast maar even mijn gereedschap bij elkaar zoeken.’
    ‘Ik kom wel naar de binnenplaats,’ zegt Ivar. ‘Zorg dat je klaarstaat.’
    De kok en zijn knecht zitten een tijdje zwijgend aan de grote keukentafel. ‘Ik had echt nooit gedacht dat ik nog eens...’ zucht Lambert dan.
    ‘Ik ook niet Lambert.’
    ‘Ik vind mezelf namelijk helemaal geen avontuurlijk type.’
    ‘Ach,’ zegt Ivar, ‘het is maar net wat er op je weg komt.’
    ‘Ik heb het eigenlijk vooral voor jou gedaan.’
    ‘Dat weet ik toch, chef.’
    ‘Ik zal je missen Nicolò... wanneer je straks... als dit allemaal voorbij is...’
    ‘Zover is het nog niet Lambert.’