S. komt vroeg thuis uit school en brengt twee vrienden mee. ‘We gaan sandwiches maken, papa’.
‘Als jullie alles maar opruimen, jongens’. Het is uit met de rust in huis.
‘We hebben kipfilet, bacon, ijssla, tomaat, een tube Zaanse mayonaise en wit Casino brood, papa.’ Op het net heeft S. een recept gevonden. Ik vraag maar niet waar ze het van betaald hebben.
Hoewel ik me zorgen maak om de rotzooi, vind ik het ook wel leuk. Ik vertel ze de ontstaansgeschiedenis van de sandwich en leg ze uit wat ze moeten doen.
‘Bitches like sandwiches,’ verklaart de grootste van de drie.
Het gesprek gaat over kamperen. Drie pubers, ze bieden tegen elkaar op over sterke drank, blowen, chicks en shisha sigaretten, maar hun zomers brengen ze het liefste spelend door in het zwembad van de camping waar ze ook onwijs lekkere hamburgers verkopen.
‘Kunnen jullie mijn zoon niet een beetje helpen zodat hij niet blijft zitten dit jaar?’ vraag ik zijn vrienden.
‘Dat heeft geen zin, meneer,’ zegt de grootste van de drie. ‘Hij luistert tóch niet, hij zal het echt zelf moeten doen.’
‘Vind je het niet jammer, S.? Dan ben je straks al je vrienden weer kwijt.’ S. haalt zijn schouders op. ‘Denk je dat de kip zo goed is, papa?’
Het is niet dat het hem niet uitmaakt, hij kan er gewoon niets mee. Het einde van het jaar valt totaal buiten zijn voorstellingsvermogen. Hij maakt zich druk om de sportdag van morgen waar hij niet onderuit lijkt te kunnen, maar zittenblijven, dat is nog zó ver weg.
Wat zou het toch zijn met S.? Zijn vriendjes zijn net zulke stomme pubers als hij, maar doen om de een of andere reden wél af en toe hun huiswerk. Ligt het aan mij? Zit ik er niet genoeg achterheen, moet ik strenger zijn, hem weer onder druk gaan zetten, met straffen dreigen? Wist ik het maar.
S. is volgens mij de slimste van allemaal, hij is alleen in alles net wat extremer. Als hij blijft zitten, dan niet met een halve punt te weinig, maar meteen ook met elf onvoldoendes. En dat terwijl hij het makkelijk kan.
Dat het met S. allemaal goedkomt, daar twijfel ik niet aan. Hij is veel te slim, lief en leuk en levenslustig om zichzelf naar de klote te helpen. Bovendien zorgt hij, als het er op aankomt uitstekend voor zichzelf. Ik hoop alleen dat de weg daarnaartoe niet al te hobbelig zal zijn, en dat we elkaar niet ergens bij een onvermoede afslag uit het oog zullen verliezen.
‘Geef mij ook maar een stukje sandwich,’ roep ik vanaf de bank. ‘Ruikt goed, jongens!’
Geen opmerkingen:
Een reactie posten