Paracetamol
‘Hoi pap, het gaat niet zo goed.’
‘Nee.’
‘Ik heb gisteren nogal veel gebruikt.’
‘Ja. Ik hoor het aan je stem. Ben je erg ziek?’
‘Best wel.’
‘Buikpijn?’
‘Ja.’
‘Ik neem aan dat je niet naar je afspraak bij het N. P. I. bent gegaan?’
‘Nee. Maar ik heb wel op tijd afgebeld. Ze vonden het niet erg.’
S. heeft bijna twee jaar op de wachtlijst van het Nederlands Psychologisch Instituut gestaan, eindelijk is zijn behandeling gestart.
‘Niet verstandig. Zij zijn er juist om je van je verslaving af te helpen.’
‘Ja, I know.’
‘…’
‘Ik wil gewoon eerlijk tegen je zijn. Dat hadden we toch afgesproken?’
Ik zit in de kantine van het conservatorium waar ik werk een broodje te eten. Het is mijn lunchpauze. Gelukkig zit er verder niemand.
‘Kan ik iets voor je doen?’
‘Weet ik niet.’
‘Heb je paracetamol?’
‘Nee.’
‘Misschien is het handig wat in huis te halen als je gebruikt. Je weet toch dat je dan de volgende dag doodziek bent?’
‘Ja dat is wel een goed idee misschien.’
‘Heb je geld voor paracetamol?’
‘Nee.’
Nu moet ik hem gaan zeggen dat hij niet naar huis mag komen. Wel om te eten eventueel, maar daarna moet hij weer terug naar zijn eigen huis. Hij mag alleen op vrijdag en zaterdag komen slapen en vandaag is het donderdag. De psychologe van de Jellinek en de behandelaar bij Fact jeugd raadden mij met klem aan streng te handhaven. Grenzen stellen heet dat tegenwoordig. Ik vind dat het moeilijkste dat er is, maar ik heb inmiddels geleerd dat het belangrijk is dat ik ook aan mijn eigen welzijn denk.
‘Wil je komen eten vanavond?’
‘Misschien. Ik denk het niet.’
‘Heb je eten in huis?’
‘Nee, maar ik heb toch geen honger, denk ik.’
Er zijn heel veel dingen die ik nu zou willen zeggen, maar ik zeg niets. Ik heb het allemaal al honderd keer gezegd. Eigenlijk hebben we de taal allang niet meer nodig in onze communicatie, de woorden versleten of door het intensieve gebruik van betekenis veranderd.
‘Ik ben in Groningen,’ zeg ik dus maar, alsof dat iets zou verklaren.
‘O ja, het is donderdag.’
‘Hoe gaat het met L.?’ L. is zijn vriendin.
‘Ze is boos, ze wil niet praten.’
‘Ik dacht dat het beter ging?’
‘Niet echt.’
‘Misschien moeten jullie ook niet te veel praten. Alleen af en toe iets leuks doen, elkaar een beetje ruimte geven.’
‘Ja.’
‘Voor haar is het ook niet makkelijk, hè.’
‘Snap ik.’
‘Ik kan niet zo lang praten, want ik moet zo weer lesgeven. Ik wilde eigenlijk alleen even weten hoe het met je gaat.’
‘Ja.’
‘En probeer die afspraken met het N. P. I. niet te missen. Als je weet dat je op woensdag een afspraak hebt, kun je beter niet op dinsdag gebruiken.’ Ik hoor het mezelf zeggen. Alsof hij dat niet weet. Ik ben gewoon boos op hem en op de rest van de wereld dat hij is zoals hij is, dat ik hem niet kan redden, dat hij zelf de enige is die er misschien iets aan kan doen als hij dat maar echt wil. Maar misschien wil hij het inmiddels al niet meer, is dit het enige dat hij nog kent, zijn biotoop.
‘Zet ‘em op, S.’
‘Dank je papa.’
Hartverscheurend
BeantwoordenVerwijderen