Ik heb een digitale kopie van de foto op het
omslag van je boek gevraagd aan de fotograaf en groot laten afdrukken. Ik wilde
hem laten inlijsten, in een fraai passe-partout, om aan de muur te hangen.
‘Waar ga je die foto ophangen,’ vroeg Lulu.
‘Ik weet het nog niet, misschien in het
halletje boven de kapstok.’
‘Doe dat maar niet papa.’
‘Waarom niet, Lulu, dat is toch een hele mooie
plek.’
‘Maar dan zie ik hem steeds.’
Ik begrijp heel goed wat ze bedoelt, maar ik
vraag het haar toch.
Ze kijkt me ernstig aan.
‘Dan word ik zo verdrietig, elke keer als ik
thuiskom.’
Ze heeft gelijk. Hij moet ergens anders
hangen, het verdriet is nog te vers, de wond te rauw. De foto te mooi, te
‘raak’.
Hij drukt op de een of andere manier alles
uit: trots (ik word door een bekende fotograaf gefotografeerd, ik kom in de
krant), verdriet (ik ben ziek en ik ga dood), ironie (ik ben het maar, het is
allemaal één grote grap) en liefde (ik hou zo vreselijk van het leven en van
mijn geliefden).
Ik dacht dat Bibian er anders uit zou zien op
de foto’s en de filmpjes die ik van haar heb. Meer als iemand die dood is. Er
niet meer is. Bevroren, eeuwig in de lens van de camera kijkend, in kleren van
vroeger, die nu niemand meer draagt. Dat is vermoedelijk hoe het wordt als de
tijd verstrijkt.
Maar nu is het net of je er nog bent, of je
alleen maar even weg bent. Je ziet er uit zoals je er uit zou zien als je er
nog was. Als je niet in je kist zou liggen in de ijskoude grond - ik heb nog
altijd geen steen voor je geregeld, kan me er nog niet toe zetten - maar boven
met een nieuw liedje in de weer zou zijn. Steeds opnieuw diezelfde drie
akkoorden tot je het precies zo had als je het wilde.
Heel anders dan het portret van mijn ouders in
de gang. Een wat fletse kleurenfoto, geen idee wie hem heeft genomen. Moe en
voldaan na een lange wandeling. Rozig en een beetje aangeschoten. Schotland,
meer dan dertig jaar geleden. Zo zie je er uit als je dood bent.
Als James en Lilly Potter, zwaaiend vanuit hun
fotolijstje.
Lulu heeft gelijk. Ik kan er niet naar kijken,
die prachtige foto van J. Ik ben er nog niet aan toe. Wil er ook niet aan toe
zijn. Ik wil het niet. Je bent voor mij nog veel te drie-dimensionaal. Geen
portret – hoe mooi ook – van mijn overleden lief.
Straks stap je uit je lijst en blijkt het allemaal
een grote grap. Een misverstand.
‘Je dacht toch niet echt dat ik dood zou
gaan.’
‘Nee, natuurlijk niet.’
Het is ook een ontroerende foto, jij beschrijft zo mooi waarom.
BeantwoordenVerwijderenEr komt beslist een moment dat het anders gaat voelen. Niet minder , niet meer maar anders.
vreemd hoe vanzelfsprekendheid afneemt.. na de dood van en geliefde? en zo'n klein grietje dan toch beslist.
BeantwoordenVerwijderenAch, Lulu, meisje zonder moeder, mijn hart wordt er zo verdrietig van. Gelukkig heeft ze jou, en haar broers, jullie doen het goed samen als ik het zo lees.
BeantwoordenVerwijderenAls de laatste zinnen toch eens waar zouden zijn.Het is en blijft moeilijk te beseffen dat ze er niet meer is.
BeantwoordenVerwijderen