L. is de hele dag op de filmset en S. houdt bij een vriendje een Star Wars marathon. Dat lijkt mij een mooie gelegenheid om met V. ergens een pizza te gaan eten, ik heb het gevoel dat ik hem structureel verwaarloos.
Waar S. schaamteloos het huis vult met zijn dominante aanwezigheid en L. met haar geraffineerde charme, dringt V. zich nooit op; hij brengt veel tijd door op zijn kamer. Hij maakt daar meestal braaf en zonder mokken al zijn huiswerk, leest belangrijke nieuwe post-gothic romancycli en kijkt films of gamet op zijn computer of iPod. Daarnaast stuurt hij eindeloze keigeestige whatsappjes naar klasgenoten.
Tegen zessen fietsen we samen naar de Pizzakamer, zijn favoriete restaurant. We bespreken de voortgang in het gezin.
‘Denk je dat ik mijn computer terug mag?’ vraagt hij hoopvol. ‘Ik denk niet dat ik mijn cijfer voor wiskunde in de vakantie nog ga krijgen.’
‘We hadden volgens mij een hele duidelijke afspraak,’ zeg ik streng, ‘je zou hem terugkrijgen zodra je een voldoende rapport hebt.’
‘Maar ik heb vrijwel zeker een voldoende gehaald, papa. Kunnen we het niet omdraaien: dat ik in de vakantie mijn computer krijg, en dat ik hem volgende week weer inlever als ik toch geen voldoende heb.’
‘Mag ik daar even over nadenken?’
Dat laatste heb ik van een therapeut bij de Bascule geleerd: je niet meteen tot een antwoord laten verleiden, zeker als je op dat moment niet sterk in je schoenen staat. V. vindt het goed.
‘Ik vind dat je S. meer moet straffen,’ zegt hij boos. ‘Hij komt overal mee weg.’
‘Dat heeft geen zin,’ verzucht ik. ‘Straffen helpt niet. Het enige dat hij écht vervelend vindt, is als ik hem zijn computer afpak, en dat heb ik al gedaan.’
V. knikt. Hij snapt het wel. ‘Maar toch vind ik het niet eerlijk dat ik altijd straf krijg als S. zich misdraagt omdat ik volgens jou was begonnen, papa. Híj is het die ontploft, ik niet.’
‘Dat is waar.’ V. heeft gelijk. ‘Probeer het eens van mijn kant te bekijken. Ik doe dit ook voor het eerst, en ik moet het ook nog eens allemaal alleen doen. Wacht maar tot je zelf kinderen hebt.’
V. begrijpt het wel: hij is de oudste en moet de meeste klappen opvangen, vaak ook nog onterecht. En juist omdat hij zo redelijk is, richten mijn woede en mijn preken zich vaak op hem.
‘Ik hou van je,’ zeg ik dus maar.
Hij heeft alle pizzakorstjes netjes op een hoop naast zijn bord gelegd en kijkt verlangend naar de Tiramisu die op de tafel naast ons wordt neergezet.
‘Ik ook van jou, papa. Zullen we nog een toetje nemen?’
Prachtig!
BeantwoordenVerwijderen