Mijn vader hield van wandelen. Niet de
avondvierdaagse, maar over onverharde paden in de vrije natuur. Daar kwam nogal
wat bij kijken, zoals dat gaat met hobby’s. Er werden speciale wandelschoenen
aangeschaft, sokken met versterkte hielen, een wandelbroek, gaiters, een stok;
het had iets militairs. Van te voren werden stafkaarten bestudeerd en van
aantekeningen voorzien, en met een centimeter met een wieltje werd eerst het te
lopen traject bemeten, het resultaat van inches naar centimeters omgezet, en
dan – afhankelijk van de schaal van de kaart – de werkelijke afstand berekend.
Er werden verrekijkers, compassen, politiefluitjes (om voorbijgangers te kunnen
waarschuwen als er een ongeluk zou gebeuren), flinterdunne regenkleding, rare
hoedjes, energierepen en multifunctionele zakmessen aangeschaft. Een hoop
voorpret aan de kant van mijn vader.
In een klein schriftje werden alle gelopen
wandelingen nauwgezet opgetekend, en van tijd tot tijd het totaal aantal
afgelegde kilometers uitgerekend. In tientallen albums werden de onderweg
geschoten foto’s netjes ingeplakt en van commentaar voorzien.
Mijn moeder gunde het hem allemaal van harte,
maar deelde zijn passie niet.
In Nederland had mijn vader een paar
wandelvrienden met wie hij zijn hobby naar hartelust kon botvieren, maar op
vakantie in Schotland moesten mijn moeder en ik er aan geloven.
De overweldigende schoonheid van de Schotse
hooglanden, waar wij om het jaar de zomervakantie doorbrachten, maakte veel
goed. Toch herinner ik mij vooral de horzels – de Schotten noemen ze clegs – en
de midges, kleine zwarte steekvliegjes die tegen de schemering verschijnen en
gemeen jeukende bultjes veroorzaken. Ik was panisch voor beide, om nog maar te
zwijgen van de wespen en ander rondzoemend ongedierte. Gillend van angst sprong
ik van rots naar rots of rende ik wild met mijn armen zwaaiend rondjes terwijl
mijn ouders hun lichtgewicht lunch zaten te verorberen. Vaak kreeg ik nog op
mijn lazer ook omdat ik me zo aanstelde.
Mijn moeder genoot van het landschap maar
maakte er geen religie van. Haar bekroop niet de euforie en het proselitisme
dat zich gaandeweg van mijn vader meester maakte.
‘Die man is gewoon een fascist,’ verzuchtte ze
een keer tegen mij, toen we een stuk achterop waren geraakt bij een wel erg
lange wandeling. Hij had inderdaad iets van een ouderwetse hopman met zijn
professionele wandeluitrusting en zijn rugzakje, zoals hij daar op een rotsblok
stond, naar ons - zijn gezin - omkijkend en trots wijzend op een of ander
object in de verte.
Ze kon er gelukkig zelf ook om lachen.
Het allerlekkerste vond ik het toch om na het
wandelen, terug in onze gehuurde stacaravan, in een warm bad te liggen, tot de
rand gevuld met bruin water (vanwege het hoge ijzergehalte), een klein glaasje
drambuie op de rand – ik ben wat alcohol betreft naar hedendaagse maatstaven
schandalig slecht opgevoed – en een spannend boek in mijn hand.