In 1976 was ik voor het eerst in de Sovjet
Unie. Ik had me ingeschreven voor de jaarlijkse Ruslandreis, die werd
georganiseerd door een geschiedenisleraar aan de Odorper School Gemeenschap.
Hij had een jaar in Moskou gestudeerd, sprak de taal, en er werd gefluisterd
dat hij voor de K.G.B. werkte.
We logeerden in een hotel aan de rand van de
stad. Een enorm flatgebouw met uitzicht op sportvelden. Er lag een dik pak
sneeuw, er werd gelanglauft. Wij vonden alles even pittoresk.
Het was vrijwel onmogelijk contact te maken
met de Moscovieten. De enigen die een beetje Engels spraken waren de
zwarthandelaars, maar die hielden het zo kort en zakelijk mogelijk.
Kamermeisjes en liftpersoneel waren kortaf en
chagrijnig. Als je op straat de weg vroeg kreeg je zelden antwoord maar wel
een boze blik. Wij waren immers de vijand, decadente kinderen van nog decadentere
westerlingen, rijk geworden over de ruggen van de werkende klasse,
fabrieksarbeiders die onder erbarmelijke omstandigheden de in de Sovjet Unie zo
felbegeerde gymschoenen en spijkerbroeken produceerden.
Van ons hotel was het met de metro vijftien
haltes naar het rode plein, naar het GUM-warenhuis, het Lenin Mausoleum en het
Kremlin. Ongekende afstanden voor een Amsterdammer.
Het was voor mij de eerste keer dat ik mij
realiseerde dat er naast mijn eigen vertrouwde wereld een parallelle wereld
bestond, waar vrijwel alles anders was, andere vanzelfsprekendheden bestonden,
maar waar toch ook mensen leefden, woonden en werkten.
Ik wist toen al dat ik terug zou komen. Het intrigeerde
me en ik vond de taal onverstaanbaar mooi. We bezochten een eindeloos durende
opera van Rimsky-Korsakov, mijn eerste opera ooit, en een soort Russische Snip
en Snap revue met twee als vrouwen verklede komieken, diverse gasten, waaronder
de Trololo-man, en acrobatiek. Het begeleidingsorkest speelde op futuristisch
vormgegeven elektrische gitaren met soms wel vijf pick-ups en op Tesla
versterkers.
Ik speelde zelf al behoorlijk gitaar en
droomde ervan met een band in Rusland te kunnen spelen.
Van mijn zwarte roebels kocht ik een cassette
met elpees van David Oistrakh, op superdun vinyl geperst. De doos verspreidde
een weeë zoete geur, ik vermoed dat het de lijm was, die ik nog steeds ruik als
ik hem in mijn handen houd.
Drie jaar later schreef ik me opnieuw in voor
de zelfde reis. Hoewel ik al niet meer op school zat mocht ik toch mee, er
waren nog plaatsen over wegens gebrek aan belangstelling.
Deze keer gingen we met de trein en bezochten
we behalve Moskou ook Leningrad. Nu zag ik eindelijk wat van het Russische
landschap; besneeuwde dorpjes met houten huizen met in bonte kleuren geverfde
voorgevels en vervallen kerkjes met ui-koepels op de torens.
Toen het communisme op zijn eind liep en de
glasnost inzette, greep ik mijn kans. Via de contacten van een klein Amsterdams
reisbureau kon ik met mijn band Vijf Slag een Wijd op een toeristenvisum een
week lang spelen in Moskou en Leningrad. Ik had inmiddels Russische les van de
briljante alcoholische vertaler Frans S. die zichzelf later met een jachtgeweer
van het leven zou beroven. Nu waren wij ineens niet meer de vijand, maar werden we
overal uitgenodigd en binnengehaald. Eindelijk was ik geen toerist, maar kwam
ik met een reden.
de "russen" in zijn algemeenheid
BeantwoordenVerwijderenhet houdt het midden tussen
melancholiek en chagrijnig
ergens ook wel te begrijpen
wij zijn nog steeds
voor het merendeel van de "russen"
stinkend rijk
terwijl het gros van de mensen
heel arm is
de bezienswaardigheden
en de muziek zijn prachtig
het eten ronduit smerig
de huizenblokken armoedig
het weer in mei
was geweldig 28 graden
de petroeska's en
farbege eieren
de moeite waard
geen spijt
dat we geweest zijn
nog een fijne dag voor jouw ,groet patty
Aah, kus voor jou en die lieve Frans.
BeantwoordenVerwijderenMonique (Pelsin 97-99)