dinsdag 27 november 2012

Jarig


Valentijn wordt 13 jaar. Hij is opgewonden, nerveus; een klein, niet meer zo heel klein jongetje. Ik heb flink uitgepakt, omdat ik vind dat hij wel een beetje verwend mag: eerst zijn moeder verloren, daarna gelijk een blindedarmontsteking, achterop geraakt op zijn nieuwe school, en nu een redelijk dramatisch eerste rapport. Hij is er niet blij mee. Heeft geen idee hoe hij het aan moet pakken.
Ik heb een ‘croquembouche’ besteld, een taart die knispert in je mond. Dat is een soort familietraditie geworden. Soms maakten we hem zelf, maar vaak ook niet, vanwege de bewerkelijkheid. En je kunt flink je handen branden aan die draden van caramel.
Ik heb samen met Lulu balonnen opgeblazen. Terwijl zij Valentijn’s stoel versierde met serpentines heb ik de slingers opgehangen en de tafel extra mooi gedekt. Dertien jaar! Dat vind ik nogal wat.
Het is verdrietig om dit nu voor het eerst zonder Bibian te moeten doen, maar het feestelijke overheerst. Er zijn ook nog schoenen gezet die de Sint straks niet moet vergeten te vullen. Het zal niet de eerste keer zijn dat de goedheiligman ‘s nachts wakker schrikt omdat hij nog kadootjes moet verdelen.
Ik verheug me nu al op Valentijn’s gezicht morgenochtend. Hij is altijd blij verrast met wat hij krijgt; geeft je nooit het gevoel dat je hem tekort hebt gedaan.
Zondag bereikte mij het nieuws dat Simeon is gestorven. Hij is negenentachtig geworden. We zagen elkaar niet vaak, en het initiatief moest meestal van mij komen, maar als we elkaar spraken was het toch altijd gezellig. Ik geloof dat hij vroeger nogal op mijn moeder gesteld was, misschien ziet hij haar in mij.
De laatste keer dat ik hem sprak was hij niet erg vrolijk. Hij was ongelukkig gevallen in dat piepkleine huisje van hem in Bergen en kon helemaal niet meer lopen. Hij zei dat hij geen negentig meer hoopte te worden; het was wel mooi geweest. Hij was bitter dat het altijd maar over Canto ging en nooit eens over zijn andere stukken. Pas toen we over de familie gingen roddelen klaarde hij weer een beetje op, kreeg ik hem aan het lachen. Vandaag sprak ik zijn vrouw Colette even, die ik erg aardig vind. Maandag wordt hij begraven. Ik denk dat ik de kinderen meeneem, tenzij ze echt niet willen. Ze hebben hem nooit ontmoet.
Bibian hield niet van zijn muziek, het werkte haar op de zenuwen. Wel de bagatellen, die ik zelf trouwens ook het mooiste vind, maar niet Canto. Als ik het wel eens opzette moest het meteen weer af.
De eerste verjaardag en de eerste begrafenis zonder Bibian.



maandag 26 november 2012

Donker

 
Het valt me zwaar, de laatste dagen, om de leuke vlotte, grappige weduwnaar/papa te spelen. Ik heb het druk – dat heb ik voor een gedeelte aan mezelf te danken, maar ik verdrink ook een beetje in de hoeveelheid kleinere en grotere dingen die mijn aandacht vragen. Ik wil het zo graag ‘allemaal’ doen, en liefst ook nog voorbeeldig. Dat is ook wel een beetje een thema bij mij. Het lijkt wel of ik mijn leven als één groot examen zie, met alle vrienden, familie, collega’s en anderen als een leger examinatoren en gecommiteerden. Klinkt als faalangst, zou je zeggen, maar dat dekt toch ook niet helemaal de lading. Masochisme? Verlatingsangst? Extreem Calvinisme?
Ik zou het zo graag los willen kunnen laten. Mijzelf ontremmen, eindelijk eens amok maken. Hopeloos.
In deze donkere dagen van verplichte gezelligheid voel ik de druk om de boel bij elkaar te houden meer dan ooit. Ik probeer wanhopig het iedereen naar de zin te maken, maar het komt niet over. Ik sta er alleen voor.
De een doet helemaal niets meer op school, moet steeds vaker nablijven, simuleert bloedneuzen en ergere verwondingen in de les en op het schoolplein met een flesje ‘nepbloed’ van de feestwinkel, vergeet het huiswerk mee te nemen of – als ik het alsnog ga halen – het te maken of in te leveren. Moet wel dit jaar nog even de Cito doen, is als hoogbegaafd gediagnostiseerd, maar wil alleen nog Minecraft spelen op de computer.
Als ik probeer uit te leggen hoe belangrijk een goeie schoolopleiding is krijg ik te horen dat je om deejay te worden aan HAVO meer dan genoeg hebt.
Ik bluf dat Tiësto gestudeerd heeft, dat Armin van Buuren doctorandus is, maar ik weet het niet overtuigend te brengen.
De ander doet wel zijn best op school maar verdwaalt hopeloos in alle nieuwe structuren, de hoeveelheid huiswerk en de organisatie daarvan. Ik zie hem worstelen met de lesstof, bied aan hem te overhoren, maar moet ondertussen ook koken, een wasje draaien en de vuilniszakken buiten zetten.
Lulu is vooral verdrietig. Ze leeft zich iets teveel in in het Sinterklaasjournaal, maakt zich zorgen om pakjesavond. Mist haar moeder.
En zo zitten we dan als vier eilandjes aan tafel aan het avondeten. De een kijkt naar links, de ander naar rechts. Ondertussen striemt de regen tegen de ramen. Ik draai Alabama Shakes, wat mij op nog meer onbegrip komt te staan.
Ik voel me hopeloos in de minderheid.
Na het eten sleep ik mij ontmoedigd naar de bank, laat de kinderen afwassen, de tafel dekken voor het ontbijt. En een toetje is er vandaag ook niet.
‘Slaap lekker jongens, poetsen jullie nog wel je tanden,’ roep ik vanaf de bank. Het wordt me niet in dank afgenomen.
Nee, zo’n vader wil ik niet zijn.

  

donderdag 22 november 2012

Vuur


Op de terugweg uit Groningen luister ik naar de cd van Alabama Shakes, die ik in mijn lunchpauze heb gekocht. Een combinatie van vroege soul – uit de tijd dat die nog erg op rock & roll leek – en punk. Een nieuw bandje, dat ik pas ontdekt heb. Ik denk dat Bibian ze ook erg leuk zou hebben gevonden. Het vuur en de passie spatten er vanaf. Het ligt wel een beetje in de lijn van The Black Keys, die we samen twee keer zagen spelen. We hadden altijd van die bandjes die we een tijdje bewonderden, en dan weer uit het oog verloren. Aan sommige van onze liedjes kun je dat goed horen: o ja, toen luisterden we naar The Bees. Ook zo’n alweer verdwenen bandje dat wij in Amsterdam in Bitterzoet zagen. Dat gevoel van opwinding: naar een nieuw bandje gaan kijken, hebben we altijd gekoesterd. Hoe klinken ze ‘live’, waar spelen ze op; dat heb ik al zolang ik me kan herinneren.
Bibian is nu bijna vier maanden dood. Ik mis haar vreselijk, ontzettend. Het gemis snijdt door mijn ziel. Steeds opnieuw dringt het tot me door dat het ‘echt’ is, en niet tijdelijk. Ik geloof dat ik het begrip ‘eeuwig’ niet begrijp. Het zegt me gewoon niets. Ik wil en kan het niet accepteren.
In een opwelling stop ik op een parkeerplaats om naar huis te bellen. Ik krijg een verbaasde Valentijn aan de telefoon. Alles is goed.
Ik vraag me soms af of het wel ‘normaal’ is dat ik haar nog steeds zo mis, nog steeds zo dol op haar ben. Ik vraag me af hoe andere weduwnaars daar over denken. Of die mij een beetje meewarig aanzien, denken: ach, die arme vent. Naïef. Hij is duidelijk nog in de eerste fase van zijn verdriet, straks gaat hij haar al een beetje relativeren. Dan krijgt hij een leuk vriendinnetje, en dan verdwijnt ze nog wat meer naar de achtergrond. Uiteindelijk gaat hij zijn huwelijk dan wel in het juiste perspectief zien.
Die gedachte benauwt mij. Ik wil deze pijn altijd blijven voelen. Ook als ik van iemand zou houden, een nieuw verbond zou sluiten. Mijn hart is groot genoeg.
Er wordt al genoeg gerelativeerd op deze wereld. Genivelleerd, gelijkgetrokken. Ik geloof dat ik dat niet kan, niet wil. Ik doe iets helemaal, of ik doe het niet. Niet maar half, en ook niet om wat het mij eventueel oplevert.
Je doet het omdat je erin gelooft, omdat het belangrijk is. Ik ben ook niet ‘zomaar’ met Bibian getrouwd. Ik wist wat ik deed, en wat de consequentie was. Ik was volstrekt zeker van mijn zaak. Ik vond het een uiterst intieme aangelegenheid. Reden voor een feestje achteraf, zeker, maar eerst en vooral iets tussen haar en mij. Een close-up.
Ik draag mijn trouwring nog altijd, en Bibian de hare. Vurig en met passie, zoals Alabama Shakes klinkt over de speakers in mijn busje.  

woensdag 21 november 2012

Eindmusical

 
Een week voor Bibian stierf had Valentijn zijn eindmusical als groep acht-er. Ze moest en zou erheen. Het ging haar niet om de productie zelf, een gelikt semi-geëngageerd verhaal uit de koker van een bureau dat musicals op maat aan basisscholen verkoopt, maar ze wilde haar oudste zoon laten zien dat ze er tot haar laatste snik voor hem was. Valentijn had een piepklein rolletje toebedeeld gekregen, niet meer dan een paar woorden tekst, maar voor hem was het het hoogtepunt van het jaar.
Na de Cito toets waren er nog maar weinig gewone lessen; er werd vooral gerepeteerd aan het stuk. Vanwege het ongewisse van de toekomst, de opwinding over de enorme veranderingen die op til waren, was de klas nu hechter dan ooit. Voor het laatst waren zij ‘oudsten’ om straks ergens weer helemaal onderaan de ladder te staan.
Bibian was op sterven na dood. Ze at alleen nog ijsklontjes en braakte alles uit. Maar ze had zich er zo op verheugd haar jongetje te kunnen toejuichen. Ze was zo ontzettend trots op hem, en ze wist dat ze hem niet meer op de middelbare school zou zien. Dat haar leven bijna voorbij was.
We hadden een rolstoel gehuurd, en ik had van de school de verzekering gekregen dat het theater voor ons toegankelijk was. Het leek ons beter naar de uitvoering voor de kinderen te gaan en niet naar die voor de ouders. Ze zou bedolven worden onder alle aandacht en elke fysieke aanraking was haar een marteling geworden.
Ik had grote twijfels, maar ze kleedde zich aan en zat met haar jas klaar in de gang.
‘Weet je het echt zeker? Kom je die trappen wel af?’
Ik hield mijn hart vast, gaf haar een extra dosis morfine en propte mijn tas vol met blauwe kartonnen kotsbakjes. Ze dronk nog wat ijswater en kotste het meteen weer uit.
‘Ik vind het geen goed idee. Als je ook nog van de trap valt... Het is onverantwoordelijk. Valentijn begrijpt het heus wel als je er niet bent.’
We gingen natuurlijk toch. Wat had ze te verliezen.
Drie trappen af was eigenlijk geen probleem. Het was vooral de terugweg die haar zorgen baarde. Ik hielp haar ons busje in en reed zo voorzichtig als ik kon, elke hobbel in de weg vermijdend.
Desnoods had ik haar naar de hel gereden; als ze maar naast me zat. Het werd ons laatste uitje.
Ze bleef de hele weg braken en leegde haar bakje uit het raam.
In haar stoel reed ik haar het theater binnen. Er werd een plek voor ons vrijgemaakt helemaal vooraan. Vanwege de inspanning en de morfine sliep ze het grootste gedeelte van de voorstelling, maar ze was er wel. Klasgenootjes van Valentijn vielen uit hun rol wanneer ze haar ontwaarden. Stootten elkaar aan: kijk daar, dat is de mama van Valentijn.
Het voelde of het eindapplaus voor haar was.

dinsdag 20 november 2012

Israël


Mijn moeder was onvoorwaardelijk voor Israël. De Palestijnen hadden hun misère aan zichzelf te danken, en de omringende landen werden bevolkt door potentiële moordenaars, vrouwenverkrachters en terroristen. Daarover viel niet te onderhandelen, wat eigenlijk wel zo makkelijk was.
De zomervakantie brachten wij afwisselend door in Schotland en in Israël.
Na verloop van tijd kreeg mijn vader er genoeg van om vrijwillig sinaasappels te moeten plukken in een kibbutz. Hij was kostwinnaar en wilde niet ook nog eens de hele zomer werken. Hij was bereid naar Israël te gaan - al vond hij het er eigenlijk veel te warm en de bevolking onbeschaafd en opgefokt - maar niet om dan de hele zomer vrijwilligerswerk te doen. Voortaan huurden ze een appartement in Jeruzalem en steunden ze de jonge heilstaat alleen nog financieel.
Ik werd zelf – op mijn eigen verzoek – wel in de kibbutz geparkeerd, waar ik halve dagen werkte in de uitgestrekte citrusgaarden. Ik was vijftien jaar, te oud om met de kinderen op te trekken, maar te jong voor de ‘volunteers’, een soort voorloper van de tegenwoordige backpacker; jongelui die in ruil voor wat werk op het land hun vakantie bij elkaar spaarden. Ik was smoorverliefd op beeldschone achttienjarige meisjes uit Amerika, Engeland en Australië, maar was kansloos. Ik probeerde me volwassener voor te doen door te roken als een ketter en ’s avonds flink mee te drinken met de hechte groep vrijwilligers, maar wekte daarmee vooral het medelijden van de meisjes en de lachlust van de jongens. Meestal eindigde zo’n avond met mij kotsend in de bosjes.
Op een nacht ging ik uit verveling mee met een Ierse jongen die nachtwaker was. Hij droeg een Uzi, en moest tot het licht werd op zijn post blijven, af en toe de ronde doen, en de omheining inspecteren op gaten. Hij leerde mij zijn Uzi laden en in en uit elkaar halen. Ondertussen rookten we de ene Time sigaret na de andere. Toen hij zijn geweer in elkaar had gezet, zette hij het plotseling tegen mijn slaap.
‘Ik heb er genoeg van, vuile bietser!’ zei hij, en haalde de trekker over. Ik hoorde het geluid van metaal dat op metaal ketste. Ik heb er geen trauma aan overgehouden, maar vergeten ben ik het ook niet. Hij had de kogels er natuurlijk uitgehaald.
Een paar dagen later zat ik met een oudere Israëlische soldaat aan tafel in de kantine van de kibbutz. Toen hij even niet oplette pakte ik zijn Uzi, die tussen ons op tafel lag, en haalde hem vakkundig uit elkaar. Toen hij zag wat ik gedaan had, gaf hij me tot mijn verbijstering een draai om m’n oren. Hij was woedend, wilde weten wie mij dit geleerd had. Geschrokken vertelde ik het verhaal van de nachtwacht.
Niet lang daarna zag ik hoe ze mijn Ierse vriend tot buiten het hek geleidden waar hij in de brandende namiddagzon op de bus ging zitten wachten. Hij had even naar me gekeken in het voorbijgaan, maar zonder blik van verstandhouding. Met de andere volunteers durfde ik er niet over te praten. Ik voelde me een verrader.
Een paar dagen later kwamen mijn ouders me ophalen om nog een week met hen in hun appartement in Jeruzalem door te brengen.


zondag 18 november 2012

Sint

 
Lulu wil vannacht bij mij boven slapen, niet bij mij in bed, maar op een matrasje ernaast. ‘Dan kom ik morgenochtend bij jou liggen’, belooft ze me. Het is een beetje onhandig dat ze juist vannacht bij mij wil slapen in verband met de komst van de goedheiligman, wiens kadootjes ik nog moet inpakken. Meestal valt Lulu snel in slaap, maar nu komt ze steeds opnieuw naar beneden.
‘Ik ben bang, papa’.
‘Waarvoor dan’.
‘Swip speelt een heel eng spel op de computer en nou durf ik niet te gaan slapen’.
‘Wat voor spel dan’.
‘Slender.’
Dat is inderdaad heel eng.
‘Maar ik ben toch vlakbij Lulu. Als er iets is roep je me gewoon’.
‘En ik heb de hele tijd Sinterklaasliedjes in mijn hoofd’.
Ik hoor haar zachtjes zingen in bed. Ze zingt heel goed maar neemt soms een verkeerde afslag, waardoor ze onbedoeld naar boven of naar beneden moduleert en dan onhandig uitkomt.
‘Ga je nog bloggen papa?’
Ze staat alweer onderaan de trap.
‘Ik denk van wel, maar ik weet nog niet waarover.’
‘Schrijf dan over die keer dat mama op iemand anders verliefd was geworden en jij van haar ergens anders moest gaan wonen. Toen we nog in het oude huis woonden.’
Met ‘we’ bedoelt ze niet haarzelf, want ze is pas in het nieuwe huis geboren. Toch hoort het voor haar bij de familiegeschiedenissen waar zij deel van uitmaakt. Het verhaal van onze crisis is een van de kroonjuwelen.
Pas veel later heeft Bibian mij verteld dat ze op iemand verliefd was geworden. Dat ze het daar heel erg moeilijk mee had. Ik wilde niet weten op wie, was veel te blij dat het allemaal weer goed was gekomen tussen ons. Ik nam het haar eigenlijk nauwelijks kwalijk; de omstandigheden zaten ook wel erg tegen: een veel te klein huis, geldzorgen en een depressieve man.
Vorige week zocht ik op haar computer wat bestanden die ik nodig had voor de belastingaangifte over het vorig jaar. Ik klikte wat files open en daar verscheen ineens een heel stuk dagboek van een jaar of tien geleden. Vermoedelijk niet voor mijn ogen bedoeld. Hoewel het pijn deed, kon ik niet stoppen met lezen. Het stond er allemaal. Haar wanhoop, haar vertwijfeling, en haar verliefdheid. Ze had het goed te pakken. Ze vocht er tegen, maar steeds opnieuw stak het de kop op.
Ik weet nu ook op wie. Dat is mijn straf voor het neuzen in andermans dagboek. Ik geloof dat ik het liever niet had geweten. Ze beschrijft vooral hoe ze ertegen vecht, hoe ze hoopt dat het overgaat, dat het weer goed komt tussen ons.
Het maakte me erg verdrietig, hoewel ik daar nauwelijks reden voor heb. Het overwinnen van onze crisis heeft ons huwelijk alleen maar beter en sterker gemaakt. Ons dichter bij elkaar gebracht. Het is niet de jaloezie die mij verdrietig maakte, hoewel ik die natuurlijk ook voelde, maar vooral de eenzaamheid die uit haar woorden sprak. En haar scherpe en rake analyse van onze situatie destijds.
Maar God, wat hebben we het daarna nog goed gehad samen. Het is het allemaal waard geweest.
Lulu is ook verliefd. Ze wordt boos als ik er naar vraag. Verliefdheid is ook wel erg privé; een pijnlijke aangelegenheid.
Ik zal de Sint er eens naar vragen. 

 

donderdag 15 november 2012

Zwart gat


Het lukt me niet aan je te denken. Ik denk aan van alles, maar niet aan jou. Niet aan ons samen, de dingen die we deden, meemaakten. Soms zie ik je ineens op het omslag van je boek dat bij mijn bed ligt, of op die prachtige foto van Sue die bij Lulu en Valentijn op de kamer hangt, en dan schrik ik. Het is bijna of ik je vermijd. Of ik iets te verbergen heb, me ergens voor zou moeten schamen. Of ik je verraad door gewoon maar door te leven zonder jou.
Ik denk eigenlijk nooit aan vroeger – vroeger ook al niet - altijd aan wat nog komen zal. Nieuwe plannen, nieuwe avonturen. Ik heb nooit terugverlangd naar een eerdere periode uit mijn leven. Weer kind zijn, puber, adolescent, ik moet er niet aan denken. Ik wil verder, vooruit.
Ik probeer me op je te concentreren, maar het lukt me gewoon niet. Mijn gedachten schieten alle kanten uit. Waar jij zou moeten verschijnen, zie ik een zwart gat, alsof iemand je uit de foto heeft geknipt. Je bent er niet. Leeg. Afwezig.
Ik vraag me af waarom. Misschien doet het gewoon nog teveel pijn. Is het mijn eigen afweersysteem dat me verbiedt te kijken.
Als ik over je praat schiet ik vrijwel altijd vol. Ik ben er al aan gewend, schrik er niet meer van. De tranen lopen me elke dag over mijn gezicht, mijn bril beslaat ervan.
‘Ja sorry hoor, ik schiet even vol’. Niemand vindt het gek.
Maar je bent er dus wel.
Ik heb het gevoel dat ik het erger voor jou vind, dan voor mezelf. Ik had het je gewoon zo ontzettend gegund nog wat meer te kunnen verwezenlijken van al je plannen en je dromen. Je was eindelijk een beetje klaar met je jeugd en die afschuwelijke ouders van je, klaar om aan je eigen leven te beginnen. Klaar om te stoppen met je baan en alleen nog te doen wat je echt belangrijk vond. Schrijven, zingen, gitaarspelen, koken, de kinderen, en waar je verder allemaal nog van droomde. Ik geloof dat ik daar het verdrietigst om ben, om de onrechtvaardigheid van je lot: maar zo kort te hebben geleefd, en nu voor eeuwig niet meer te kunnen ‘zijn’.
Misschien denk ik ook niet aan je omdat ik er niets mee opschiet. Ik krijg je er niet mee terug. Ik word er niet vrolijk van. Het brengt me niets.
De herinnering is bovendien lang niet zo leuk als de echte Bibian. Is eindig, net zoals jij dat bleek te zijn.
Het eindigt altijd met het besef dat je er niet meer bent, en dan sterf je opnieuw. Als ik niet aan je denk, ben je er nog. Kan ik net doen of je er nog bent.
Het is de herinnering die me je keer op keer ontneemt.  
  

maandag 12 november 2012

Honderd



Dit is het honderdste verhaaltje dat ik voor je schrijf. Honderd verhalen in honderd dagen. Ik wilde een klein monument van woorden voor je oprichten, een daad stellen, iets onzinnigs doen. Betekenis geven. Het ging me eigenlijk minder om de inhoud van mijn schrijverij dan om het schrijven zelf. Ermee bezig zijn, met jou bezig zijn, dat wilde ik. Als ik schrijf is het net of je er nog een beetje bent, of je meekijkt.
Ik vermoed dat je niet met alles wat ik schrijf even gelukkig geweest zou zijn, maar dat doet er niet toe. Het is voor jou, maar niet van jou.
Jij bent ‘de moeite waard’. Dat was je altijd al. Ik zou nog veel meer voor je willen doen, voor je willen schrijven. Ik denk namelijk dat je daar weer levend van wordt.
Ik mis je. Echt vreselijk, gruwelijk en ontzettend. Je was zo ontzettend leuk en vrolijk en grappig en mooi en ook nog onwaarschijnlijk slim en snel. Ik ben zo trots dat ik de jouwe was, en jij de mijne. Dat we onze levens aan elkaar geknoopt hebben.
En gelukkig zag ik het op tijd; heb ik het nu eens een keer niet verpest door die eeuwige onrust van mij, die hopelijk met je mee begraven is op Sint Barbara.
Ik zou zo graag willen dat je niet vergeten wordt, dat anderen onze woorden blijven lezen en naar onze liedjes blijven luisteren om zich er door te laten inspireren. Dat het er allemaal wél toe doet, ondanks de waanzin en de gekte van dit ondermaanse bestaan. Dat het zin heeft om met de mensen van wie je houdt mooie dingen te maken, of dat in elk geval te proberen. Dat de wereld daar beter van wordt.
Mijn alcoholische vriend F. vertelde mij dat het Russisch twee woorden voor hoop kent: hoop om te koesteren en hoop om te laten varen. Ik weet niet of het waar is, maar dit gaat over hoop om te koesteren.
Hoop. Ik hoop nog altijd dat ik je terugkrijg, meisje. Dat ik je terugzie. Eigenlijk weet ik ook heel zeker dat dat zo is. Ik krijg je terug Bibian. En niet aan de overzijde van de Styx, in een andere dimensie of in een rare jurk met natuurhoorns en cimbalen, maar gewoon in het hier en het nu. En daar zal niets heroïsch aan zijn. We zullen het vieren, eerst samen en dan met wat vrienden, en dan gewoon de draad weer oppakken. Nieuwe liedjes schrijven, filmpjes maken, eten koken en met de kinderen – zolang ze het nog willen - kamperen op verlaten Spaanse campings. En dan zijn we weer gewoon Bibian en Klaas. Jij en ik. Dat is namelijk belangrijker dan al het andere.
En tot die tijd doe ik het zelf wel. Ik ben al begonnen, en ik begin er zelfs al lol in te krijgen. 

zondag 11 november 2012

Stiefmoeder


Lulu trapt naar een denkbeeldige vijand, doorklieft met haar handen de lucht als een volleerd karatika, doet nog een achterwaardse ‘schop in het gezicht’, wuift dan sierlijk haar handen vertikaal langs haar gezicht als een soort gekruiste vissestaarten.
Ha! Ho! roept ze er theatraal bij. Als jij ooit op iemand verliefd wordt papa, dan sla ik haar het huis uit. Stiefmoeders komen er hier niet in.
Ze doet haar moeder na, die op haar beurt Diana Rigg nadeed in haar rol van Emma Peel. Dat kon Bibian al redelijk overtuigend, maar Lulu doet het minstens net zo goed.
Ik had het er aan tafel met de kinderen over dat ik misschien ooit weer een vriendinnetje zou hebben. Verliefd zou worden. Of dat bespreekbaar was.
Ja maar je houdt toch het allermeeste van mama, zegt Lulu.
Ja natuurlijk, antwoord ik. Maar het een kan toch naast het ander bestaan. Als ik op iemand verliefd zou worden, betekent dat toch niet dat ik niet meer van mama houd?
Ik wil geen stiefmoeder.
Ik zeg dat daar ook helemaal geen sprake van is.
Moeten we daar dan mama tegen zeggen, wil Swip weten.
Nee natuurlijk niet, dat zou idioot zijn. Jullie hebben maar één moeder en dat is Bibian. En dat zal ook altijd zo blijven. Jullie gaan nooit en te nimmer iemand anders mama noemen.
De kinderen kennen de verhalen over mijn eigen ‘boze’ stiefmoeder, en de weinig daadkrachtige rol die mijn vader toen speelde. Ze kennen ook nog andere verhalen over stiefmoeders die weinig enthousiasmerend zijn.
Ik weet niet of ik wel de rest van mijn leven alleen wil blijven, zeg ik vertwijfeld.
Maar je hebt ons toch, zegt Lulu. Dan komen wij gewoon om de beurt bij jou in het grote bed slapen.
De rest van mijn leven?
Waarom niet papa.
Valentijn en Swip snappen het wel, geloof ik. Maar Lulu wil er niet van horen. Mischien had ik er niet over moeten beginnen, maar het is wel iets waar ik over nadenk. En ik wil onder het eten wel eens over iets anders dan over Dubstep en Minecraft praten. Het mag toch ook wel eens over een grotemensen onderwerp gaan.
Ik zeg dat verliefdheid iets is dat je overkomt. Een soort ziekte. Dat je dat niet zelf in de hand hebt. En dat ik niet wil uitsluiten dat ik ooit weer verliefd zal zijn.
Lulu kijkt me wantrouwig aan.
Maar mama is toch de allermooiste?
Ja, mama is de allermooiste.
En de allerliefste?
Ja, ook de allerliefste.
Maar waarom zou je dan verliefd worden?
Eet wat van je sla, Lulu. En neem nog een paar happen pasta. Het is al kwart voor acht. Jullie moeten naar bed. 

zaterdag 10 november 2012

Kalverstraat


Ik loop met Lulu aan mijn arm op zaterdagmiddag door de Amsterdamse Kalverstraat op zoek naar een speelgoedwinkel. Ze praat honderduit over het speelgoed dat ze wil hebben, waarom ze het wil hebben, wat ze er mee gaat doen en over school, vriendinnetjes, mama. Ik doe heel erg mijn best naar haar te luisteren maar het lukt me gewoon niet. Ik neem het niet op. System overload. Alleen als ze iets over Bibian zegt registreer ik het.
Het is druk in de stad, veel toeristen uit binnen- en buitenland. Steeds die weeë geur van wiet in mijn neus als ik een groepje jongelui passeer. Ik heb er nooit de lol van kunnen inzien.
Ik ben een beetje in paniek. Wil eigenlijk naar huis, de deur achter me dicht trekken, in bed gaan liggen. Weg. Anders geformuleerd: ik heb een zware depressie. Ik kan niet tegen dit jaargetijde, dit weer, drukte, teveel glaasjes rode wijn, verwarrende en tegenstrijdige gevoelens, zorgen om de kinderen en mijn doffe verdriet. Alsof ik opgesloten ben in een egaal witte kamer zonder deur, met één klein raampje hoog bovenin en fel TL-licht dag en nacht. Vage geluiden van een feestje dringen door de dikke muren.
Lulu ziet er redelijk gelukkig uit. Zij bekijkt de wereld vanuit een ander perspectief. Ze heeft zin om iets te kopen van haar opgespaarde zakgeld. Het maakt haar eigenlijk niet zo veel uit wat.
Ik ken dat gevoel heel goed, maar dan uit onrust, onvrede. Een cd kopen of een boek. Consumeren. Een overbodige aanschaf om heel even dat gevoel van verlamming kwijt te zijn. Voor Lulu is het anders. Zij is gewoon trots op haar spaarcentjes en de relatieve financiële onafhankelijkheid die ze haar geven. Ik had een keer geen geld in huis om de schoonmaakster te betalen. Lulu trok zonder blikken of blozen haar portemonnee en overhandigde mij een briefje van vijftig. Ze hoefde geen rente, zei ze erbij.
In de speelgoedwinkel kan ze niet besluiten. Ze kiest uiteindelijk een heel klein plastic fantasiediertje dat ik voor haar afreken. Als ze het buiten uitpakt hoor ik aan haar stem dat ze licht teleurgesteld is. Het is niet helemaal wat ze ervan had verwacht.
Mijn leven is op dit moment ook niet helemaal wat ik ervan had verwacht. Ik was zo vreselijk gelukkig met mijn gezinnetje, mijn simpele, overzichtelijke  burgermansbestaan. Nu loop ik met Lulu aan één arm en mijn ziel onder de andere arm over straat. Ik wil deze rol helemaal niet spelen: die vent met zijn overleden vrouw en zijn lieve dochter die zo op haar lijkt. Zie hem daar lopen, op een druilerige zaterdagmiddag in de kalverstraat, op zoek naar een speelgoedwinkel. Hij hoort niet eens wat ze tegen hem zegt. Hij wacht tot het ophoudt; tot het overgaat.

donderdag 8 november 2012

Ontrouw


Ooit bedroog ik mijn geliefde. Het was een eenmalig bedrog dat mij geen plezier verschafte. Niet de daad zelf, en zeker niet de gevolgen. Het is lang geleden, bijna in een ander leven. Ik voel nauwelijks een familieband met de persoon die ik toen was. Herken mezelf niet op de foto’s in die rusteloze, verdwaaIde jongeman met dat messcherpe profiel.
Ik trad bijna alle weekeinden op met de band waarin ik speelde. We waren succesvol, de concerten waren hectisch, de muziek onrustig; ego’s botsten, euforie en spanningen wisselden elkaar af. Om onduidelijke redenen hadden we een aantal keer hetzelfde voorprogramma. Met een van de zangeressen kon ik het erg goed vinden. Er gebeurde nooit wat, maar het was duidelijk dat wij elkaar leuk vonden.
Op een mooie zomerse dag zouden onze bands weer samen spelen, in het Vondelpark in Amsterdam. Ik vreesde met grote vreze dat het ditmaal uit de hand zou lopen. Mijn vriendin bleek uitgerekend dat weekeinde vanwege een familieaangelegenheid de stad uit te zijn. Ik zei niets, maar was bezorgd. Na het concert zouden we vermoedelijk met z’n allen uit eten gaan, daar zou flink bij gedronken worden, en dan zou het gebeuren. Ik wist het gewoon. Ik wilde het, en ik wilde het niet.
Van het concert herinner ik me niets meer. Van het etentje ook niet, behalve dat ‘ze’ er niet was. Ik was gered. Omdat ik nog stuiterde van de adrenaline, besloot ik voor ik naar huis ging één drankje te nemen in mijn stamkroeg. Wat kon me gebeuren.
Mijn vader zei altijd tegen mij, dat als ik ooit mijn geliefde zou bedriegen, ik daar mijn mond over moest houden. Daarmee zadelde ik haar namelijk met mijn schuldgevoel op. Ik was er dan vanaf, want ik was zogenaamd eerlijk geweest. Nu was het haar probleem geworden. Ik vond dat een verwerpelijk standpunt. Als je iets stoms doet, moet je daar ook voor uitkomen. Hoe  kan je elkaar anders nog recht in de ogen kijken?
Ik zag haar meteen zitten aan de bar. Het ging dus toch gebeuren. We dronken wat, en daarna ben ik met haar meegegaan. Ik herinner me dat het eenpersoons bed het begaf. Zal wel Ikea zijn geweest. Ik begrijp nog altijd niet wat me bezielde. Dit was helemaal niet wat ik wilde. Ik dacht de hele tijd: wat ben ik aan het doen, waarom doe ik dit. Ik bood mijn excuses aan, zei dat het allemaal een betreurenswaardige vergissing was, dat het niet aan haar lag, maar dat ik onmiddelijk naar huis ging.
Ik kleedde me weer aan, stapte op mijn fiets en ging thuis in bed liggen wachten tot mijn geliefde de volgende middag terug zou komen. Ik durfde niet te gaan slapen.
Toen ze thuiskwam was ze verbaasd mij zo laat nog in bed aan te treffen. Ik biechtte meteen alles op. Ze schoot eerst in de lach en werd toen woedend. Ik denk dat ze wel zag dat ik het echt heel erg vond, maar waarom had ik het dan gedaan?
Ik kan het niet bewijzen, maar ik denk dat ik daar wel degelijk de basis heb gelegd voor onze uiteindelijke breuk. Het vertrouwen was weg. Zoiets.
Afgezien van mijn verbazing over mijn wonderlijke zelfdestructieve daad, vraag ik mij nu af of mijn vader niet toch gelijk had.

woensdag 7 november 2012

Cyclus

 
Ik kan niet tegen stilstand. Het gevoel nergens naar op weg te zijn, geen potjes op het vuur te hebben, geen concreet doel met een duidelijke deadline, al is het maar voor mezelf. Daar word ik onzeker van. Ik ga me nutteloos voelen, raak gedeprimeerd. Ik loop met mijn ziel onder m’n arm, vlucht het huis uit, stap op de fiets, verdoe mijn tijd achter kopjes koffie in het café. Prietpraat. Zelfhaat.
Misschien is het ook dat ik ineens weer alles zelf moet verzinnen en op waarde moet zien te schatten. Ik zit vol plannen en ideeën, maar zijn ze levensvatbaar?
Loop ik niet te hard van stapel.
Bibian en ik waren eindeloos in gesprek over al onze projecten, gezamenlijk of apart. We deelden onze onrust, onze onzekerheid, onze twijfel.
Mijn leven lijkt een eindeloze herhaling van dezelfde cyclus: leegte, niets omhanden, diepe depressie, vertwijfeling, dan toch maar weer ergens aan beginnen, eerst met de moed der wanhoop, dan geleidelijk met meer enthousiasme, er komt nog een project bij, van het een komt het ander en ach, waarom ook niet, hup! nog maar een klusje aangenomen. Op de een of andere manier lukt het me alles net op tijd tot een goed einde te brengen, veel heeft het natuurlijk niet opgeleverd, maar vooruit! elke cent is meegenomen, en het staat zo goed op de cv.
En dan met de euforie van het succes nog in m’n oren: leegte, niets omhanden, diepe depressie.
Leer ik daar dan iets van? Nee daar leer ik niets van.
Vermoedelijk is het genetisch bepaald, ik zie het ook bij Swip. Die zweeft net als zijn ouders tussen tomeloze energie, manische werkdrift en totale lethargie, onzekerheid, verveling en wanhoop.
Bibian en ik liepen niet synchroon in deze cyclus, waardoor we elkaar telkens opnieuw moed in konden spreken, adviseren of ons desnoods vreselijk aan elkaar konden ergeren.
Wat is er toch met je, zei Bibian regelmatig, je bent werkelijk niet te genieten de laatste tijd.
Wat een onzin, laat me met rust!
Ah! Ik weet het al, je hebt je stuk af en je bent nog niet begonnen aan het volgende.
Nu moet ik dat allemaal zelf verzinnen. Reflecteren heet dat.
Ik geloof dat ik er eigenlijk ook gewoon niks aan vind, alleen te leven, zonder maatje, vriendin, partner, medevennoot, bedgenoot.
Niet dat Bibian inwisselbaar is, maar zij was het nou juist allemaal. Precies wat ik altijd had gedroomd en gehoopt dat ze zou zijn, lang voordat ik haar kende. Een combinatie van het huwelijk van mijn ouders – maar dan gezien door de ogen van de buitenwacht, met een beetje vaseline op de lens – en dat van Lennon en McCartney. Pas de laatste jaren ben ik me dat meer en meer gaan realiseren. Maar goed, ik zit dus vermoedelijk weer eens in het begin van mijn cyclus. De vruchtbare dagen moeten nog komen.

Sovjet Unie


In 1976 was ik voor het eerst in de Sovjet Unie. Ik had me ingeschreven voor de jaarlijkse Ruslandreis, die werd georganiseerd door een geschiedenisleraar aan de Odorper School Gemeenschap. Hij had een jaar in Moskou gestudeerd, sprak de taal, en er werd gefluisterd dat hij voor de K.G.B. werkte.
We logeerden in een hotel aan de rand van de stad. Een enorm flatgebouw met uitzicht op sportvelden. Er lag een dik pak sneeuw, er werd gelanglauft. Wij vonden alles even pittoresk.
Het was vrijwel onmogelijk contact te maken met de Moscovieten. De enigen die een beetje Engels spraken waren de zwarthandelaars, maar die hielden het zo kort en zakelijk mogelijk.
Kamermeisjes en liftpersoneel waren kortaf en chagrijnig. Als je op straat de weg vroeg kreeg je zelden antwoord maar wel een boze blik. Wij waren immers de vijand, decadente kinderen van nog decadentere westerlingen, rijk geworden over de ruggen van de werkende klasse, fabrieksarbeiders die onder erbarmelijke omstandigheden de in de Sovjet Unie zo felbegeerde gymschoenen en spijkerbroeken produceerden.
Van ons hotel was het met de metro vijftien haltes naar het rode plein, naar het GUM-warenhuis, het Lenin Mausoleum en het Kremlin. Ongekende afstanden voor een Amsterdammer.
Het was voor mij de eerste keer dat ik mij realiseerde dat er naast mijn eigen vertrouwde wereld een parallelle wereld bestond, waar vrijwel alles anders was, andere vanzelfsprekendheden bestonden, maar waar toch ook mensen leefden, woonden en werkten.
Ik wist toen al dat ik terug zou komen. Het intrigeerde me en ik vond de taal onverstaanbaar mooi. We bezochten een eindeloos durende opera van Rimsky-Korsakov, mijn eerste opera ooit, en een soort Russische Snip en Snap revue met twee als vrouwen verklede komieken, diverse gasten, waaronder de Trololo-man, en acrobatiek. Het begeleidingsorkest speelde op futuristisch vormgegeven elektrische gitaren met soms wel vijf pick-ups en op Tesla versterkers.
Ik speelde zelf al behoorlijk gitaar en droomde ervan met een band in Rusland te kunnen spelen.
Van mijn zwarte roebels kocht ik een cassette met elpees van David Oistrakh, op superdun vinyl geperst. De doos verspreidde een weeë zoete geur, ik vermoed dat het de lijm was, die ik nog steeds ruik als ik hem in mijn handen houd.
Drie jaar later schreef ik me opnieuw in voor de zelfde reis. Hoewel ik al niet meer op school zat mocht ik toch mee, er waren nog plaatsen over wegens gebrek aan belangstelling.
Deze keer gingen we met de trein en bezochten we behalve Moskou ook Leningrad. Nu zag ik eindelijk wat van het Russische landschap; besneeuwde dorpjes met houten huizen met in bonte kleuren geverfde voorgevels en vervallen kerkjes met ui-koepels op de torens.
Toen het communisme op zijn eind liep en de glasnost inzette, greep ik mijn kans. Via de contacten van een klein Amsterdams reisbureau kon ik met mijn band Vijf Slag een Wijd op een toeristenvisum een week lang spelen in Moskou en Leningrad. Ik had inmiddels Russische les van de briljante alcoholische vertaler Frans S. die zichzelf later met een jachtgeweer van het leven zou beroven. Nu waren wij ineens niet meer de vijand, maar werden we overal uitgenodigd en binnengehaald. Eindelijk was ik geen toerist, maar kwam ik met een reden.    

 

maandag 5 november 2012

Verwondering


Ik zat te lezen toen de telefoon ging: of ik nog van plan was te komen. Ik verstond het eerst niet helemaal, maar het was de tandartsassistente. Ik had een afspraak en was al een kwartier te laat. Ik kreeg een implantaat; helemaal vergeten. Ik zei dat ik er in vijf minuten zou zijn. Ze geloofde me niet, maar ik was er al in vier minuten. Omdat ik het vergeten was zat ik nu totaal onvoorbereid in de tandartsstoel. Ik liet het dus maar ‘over me heen komen’.
Ik las over Hegel en Marx, de laatste hoofdstukken van Geschiedenis van de Westerse Filosofie van Bertrand Russel. Eigenlijk te moeilijk voor mij. Ik vind dat ik een beetje moet weten wat er te koop is in de wereld, en dus lees ik zo’n boek. Mijn eerste liefde R. studeerde filosofie, ik denk dat zij heel briljant was, al heeft ze er niets mee gedaan. Haar doctoraalscriptie had de prachtige en poëtische titel ‘Sporen van de schepping, of de schepper als de perfecte misdadiger’ Het ging over de Franse filosoof Levinas. Ik las de eerste bladzijde en bleef steken. Ik begreep gewoon niet wat er stond, waar het over ging. ‘Het zijn van de zijnde’ en ‘het daarzijn in de wereld’. Het bleef dus bij die ene bladzijde en dat vond R. niet leuk. Er viel mij van alles te verwijten, maar toch zeker niet dat ik haar scriptie niet kon lezen.
Op het schoolplein sprak ik Albrecht Kwast, de opa van Swip’s boezemvriend J. die bij ons wilde komen spelen. We raakten aan de praat, hij vroeg wat ik deed, ik wat hij deed. Hij was nu gepensioneerd, maar hij had filosofie gedoceerd aan de Universiteit van Amsterdam. Ik vertelde dat ik Russel aan het lezen was, maar er weinig van begreep. Dat vond hij heel normaal. Ik moest het zien als een inleiding, intuïtief had ik zeker toch wel een heleboel aangevoeld. Over de filosofen die mij aanspraken moest ik gewoon maar eens wat meer gaan lezen, de andere waren niet aan mij besteed. Zo ging dat met filosofie.
Ik vertelde hem over mijn ex R. die filosofie had gestudeerd. Hij wist meteen wie ik bedoelde. Klein meisje met rossig haar. Briljant, heel bijzonder. Doodzonde dat ze er niets mee heeft gedaan. Hij wist nog dat ze op Levinas was afgestudeerd. Ik zei maar niet dat ik haar scriptie niet gelezen had.
’s Avonds stuurde ik haar een berichtje via facebook. Dat vond ze wel leuk geloof ik. Kwast bleek een van haar favoriete docenten te zijn geweest.
Ik weet niet zo goed waarom ik Russel uit wil lezen als ik er toch niets van begrijp. Misschien uit zelfdiscipline. De angst dat als ik dit boek niet uitlees, ik nooit meer een boek uit zal lezen. Ik heb dat soort angsten.
Daar dacht ik aan toen de tandarts een gat in mijn kaak aan het boren was en er met een sleutel een titanium schroef in draaide, waar straks mijn implantaat op komt. Die schroeven bestelt hij in Zweden. Volgens hem waren dat de Duitsers van het Noorden. Ik knikte, voor zover dat ging in mijn meer dan horizontale positie, maar ik had eigenlijk geen idee wat hij bedoelde.

zondag 4 november 2012

Tapir



We stonden met z’n allen bij je graf in de regen. Je was er niet, nog minder dan de vorige keer. Toch is dit voor mijn gevoel het dichtst bij jou dat ik kan komen. Op bezoek bij iemand in een gesloten inrichting, die zo is veranderd dat je je alleen nog kunt verwonderen. Wij moeten buiten de hekken blijven, mogen naar je zwaaien aan de andere kant. Wat naar je roepen.
Niemand had er zin in, ze deden het voor mij. Lulu heeft een gek dansje voor je gedaan, ik begreep het niet helemaal. Ze moest de hele tijd lachen. Ze heeft haar boek met dierenplaatjes van de Albert Heijn compleet. Vandaag kreeg ze van iemand het laatste ontbrekende plaatje. Nr. 44, de tapir.
Moeten we nou alweer naar het graf, zei ze. Ja. Vandaag wilde ik graag met z’n allen.
Op de terugweg viel ze in slaap in de bus. Swip ook trouwens. Ze waren allebei uit logeren geweest, zullen daar wel weinig hebben geslapen.
Ik probeerde tegen je te praten maar het lukte niet erg. Ik had deze keer ook niet zo veel te vertellen, behalve dat ik je zo mis.
Ik mis je, zei ik dus. Swip vroeg of ik dacht dat je me kon horen. Nee, dat dacht ik niet. Waarom praat je dan tegen mama. Dat kon ik hem niet goed uitleggen.
Mensen praten tegen God, die ze ook niet hoort. Ik denk dat het meer om het praten gaat dan om het gehoord worden. Wat zou God moeten antwoorden? Dat hij het ook heel erg vindt? Dat hij er nu echt iets aan zal gaan doen?
Ik praat omdat ik er zin in heb, eigenlijk. Omdat we altijd tegen elkaar praatten, eindeloos in gesprek waren. Dat begon als we wakker werden, en stopte pas als een van ons in slaap viel. Soms wilde ik weten wat jij ergens van vond, hoe jij er over dacht, maar heel vaak wilde ik ook gewoon praten. Het gevoel gehoord te worden, als bevestiging van mijn bestaan.
Thuis heb ik Swip aan zijn huiswerk gezet en ben ik chocola gaan kopen. Om het toch ook een beetje te vieren. Ons verdriet, ons verbond. We zijn nog steeds een gezin, we zijn niet uit elkaar gevallen.
We vertellen elkaar over jou. Soms hoor ik dingen die ik nog niet wist. Sterke verhalen: Is dat echt waar Lulu? Ja papa, dat heeft mama echt gedaan. Zo val je in stukjes uiteen, hebben we allemaal onze eigen Bibian die we naar believen steeds opnieuw aanpassen en veranderen.
Wij zijn trouwens niet de enigen die je missen. Er zijn er nog wel een paar. Daar zou ik jaloers op kunnen zijn, maar ik ben het niet. Je bent groot genoeg om te delen, en je bent natuurlijk ook niet van mij.
Dat graf was een goed idee. Ik merk nu al dat ik er graag kom. Ik zal niet steeds de kinderen meebrengen, dat kan ik ze niet aandoen. Alleen als we wat te vieren hebben, zoals gisteren. 


Een jaar


Vandaag is het precies één jaar geleden dat Bibian en ik laat in de middag, het spreekuur was eigenlijk al gesloten, op een uitgestorven afdeling van het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis, van een jonge en zichtbaar aangedane dokter de uitslag te horen kregen van een ct-scan die zojuist was gemaakt. Alvleesklierkanker met uitzaaiingen naar de lever. Tussen de twee maanden en een jaar zouden wij nog samen hier op aarde hebben, nu we er zelf zo onomwonden naar vroegen. 
Meende hij dat echt? Ja, dat meende hij echt, al mochten we een wonder natuurlijk nooit uitsluiten.
Dat wonder kwam. Een half jaar werd opgerekt, de tijd stilgezet, om ons precies genoeg rek te geven een aantal dingen te doen en af te maken die wij om onduidelijke redenen belangrijk vonden. Na een half jaar sprong de wig uit het oude mechaniek en kwam het knarsend en schurend weer in beweging. Twee maanden later was Bibian dood.
Nu lig je daar op Sint Barbara, zo dood als een pier in je eeuwige kist. Ik stel me voor dat je je vuisten hebt gebald. Dat je woedend bent, je vernederd voelt, in de steek gelaten.
Vanaf vandaag ga ik ons half jaar opnieuw beleven. Vermoedelijk in sneltreinvaart. Alle brieven die ik schreef uit naam van de goedheiligman, in een archaïsch schoolschrift, langgerekte letters als een alphabet van Giacometti, en keurig opgerold in een schoentje geschoven: hou vol lieve kinderen, het komt allemaal weer goed. Maar de Sint bleek een leugenaar.
Lulu gelooft sowieso niet meer. Ze weet dat de tandenfee niet bestaat, dat de kerstman een sprookje is, en daaruit heeft ze haar conclusies getrokken. Dat heeft ze sneller uitgedokterd dan haar oudere broers, die ik het allebei in een gesprek van man tot man heb onthuld. Valentijn wordt weer jarig, het wordt kerst, dan oud en nieuw. Alles dubbel, het nieuwe en het oude tegelijk.
Ik zag een soort ‘praatje met vragen na afloop’ waarin Mirjam Rotenstreich aan het woord was over haar verdriet om de dood van haar zoon, en hoe ze daar mee omging. Ik merkte dat ik er niets van begreep. Dat bedoel ik niet naar, ik heb heel veel symphatie voor haar, maar ik begreep het gewoon niet.
Dat ze haar zoon nog bij zich had, nog moeder was. Misschien is het ook niet te begrijpen, en is het dus ook zinloos het uit proberen te leggen. Ik denk dat het verlies van een kind veel ingrijpender is dan het verlies van je partner, zelfs als die partner je grote liefde is. Dat er dan in andere afdelingen, op andere verdiepingen kamers open gaan, je aan een andere emotionele bureaucratie ten prooi valt.
Ik hou me maar bij mijn eigen verdriet, dat ik ook al nauwelijks kan bevatten. Ik voel het, maar ik kan het niet doseren. Het komt en gaat wanneer het wil, het speelt met me, plaagt me, stuwt me voort, houdt me tegen. Een kille vriendschap heb ik ermee gesloten.
Vanmiddag ga ik je er over vertellen, als ik je kom opzoeken op Sint Barbara.

zaterdag 3 november 2012

Huwelijksreis


Twee jaar na ons trouwen gingen we op uitgestelde huwelijksreis naar New York. Valentijn was een baby, we telden zijn leeftijd net niet meer in weken. In New York zou hij drie maanden worden.
In de stoel vóór ons in het vliegtuig zat een alleenreizende moeder met een kind dat de hele vlucht aan een stuk door bleef krijsen. Na verloop van tijd werden er door een stewardess discreet oordopjes uitgedeeld.
Totaal gebroken stonden we op luchthaven Newark Liberty. Theodor H. die ook in het vliegtuig zat, wees ons met welke bus we naar Times Square konden komen, waar ons hotel vlakbij was.
Ik vond het een claustrofobische ervaring, mijn eerste kennismaking met Manhattan, zoiets had ik nog niet eerder gezien. Ook het idee dat ik echt in New York was, vond ik surrealistisch. Alsof ik boven mijn stand leefde. Dat zouden mijn ouders nooit gedaan hebben, naar de Verenigde Staten van Amerika gaan. Net zo ondenkbaar als voor je plezier een plaat van Sinatra op zetten. Natie van kauwgumkauwende, te hard pratende afstammelingen van spitshuisboeven en avonturiers. Land zonder cultuur, behalve dan de zwarte cultuur van de jazz, waar mijn vader een groot liefhebber van was. Weinig genuanceerde mening uit de tijd van de Vietnamoorlog, toen links nog het alleenrecht had op morele verontwaardiging.
Na de eerste schok, voornamelijk vanwege het voor mij nogal intimiderende nieuwe perspectief veroorzaakt door de hoogbouw, vond ik het een openbaring. Niet eens zo heel anders als Amsterdam, haar oorspronkelijke naamstad, maar dan ontdaan van het verstikkende provincialisme.
Met Valentijn op mijn buik in een babywrap sjokten we Broadway op en neer, zaten we op bankjes in Central Park en staken we Brooklyn Bridge over. In Chinatown gingen we voor het eerst dim-summen. We hingen eindeloos in luie stoelen bij Starbucks. Vrijwel alles deden we te voet. Hoopvol lieten we demo’s van ons bandje achter bij een aantal kleine New Yorkse labels die we van tevoren hadden uitgezocht. In feite leek het erg op wat we thuis ook al deden.
We fantaseerden over een klein eigen winkeltje. De babywrap kenden ze daar nog niet, iedereen staarde ons na, op straat vroeg men ons waar we die doek vandaan hadden. Hey man, where d’ya get that thing?
Het is voor mij bij die ene keer gebleven. Bibian is nog wel een keer teruggeweest, op bezoek bij haar vriendin I. Nu lijkt het onbereikbaarder dan ooit, en bovendien: wat heb ik er nog te zoeken; Bibian is er niet meer, de Twin Towers zijn er niet meer.
Valentijn is nog altijd trots dat hij er geweest is, al kan hij zich er natuurlijk niets van herinneren. Op foto’s uit een automaat op Ellis Island steekt een klein jongetje met kort rood haar en grote blauwe ogen zijn hoofdje nieuwsgierig uit een grijze babywrap. Een trotse vader en een trotse moeder. Een huwelijksreis met allure.    


donderdag 1 november 2012

Ouderlijk huis


Ik werd geboren en groeide op in Amsterdam Zuid in de Heinzestraat, nummer 21. Mijn opa en oma huurden de benedenwoning al vanaf het begin van de jaren vijftig en mijn vader is er blijven wonen tot de dood van mijn moeder in 1981. Het was een fraai voorbeeld van de bouwstijl van de Amsterdamse School; kleine ramen, lage plafonds en een onhandige indeling van de ruimte. Het was er altijd donker.
Toen ik een klein jongetje was, leefde mijn oma nog, die inmiddels seniel was geworden en door mijn moeder werd verzorgd. Ik herinner me dat zij een grote collectie Engelse literatuur had, vroege Penguin uitgaven met fraai vormgegeven omslagen, die ik – tot haar woede en wanhoop - elke dag opnieuw uit de boekenkast trok om er torens mee te bouwen.
De huiseigenaar die zelf de bovenverdieping bewoonde, kwam elke maand op vrijdagmiddag even langs om te informeren of alles nog naar wens was; klemden de deuren? moest het houtwerk gedaan?, we betaalden er tenslotte voor. Hij vroeg dan ook altijd op zakelijke toon aan mijn ouders hoe het met de seks ging. Dat vond hij belangrijk. Ik merkte dat mijn ouders daar niet zo goed raad mee wisten.
Hij had vier knappe dochters die ik enorm met seks associeerde. Misschien omdat hun vader er altijd over begon. Met een van hen heb ik voor het eerst gezoend. Toen we een paar keer geoefend hadden en het eindelijk lukte – dat gebeurde voor de voordeur, we speelden altijd buiten - belde ze aan. Haar moeder verscheen op het balkon. Trots riep ze naar boven: kijk mama, we zoenen al, en moest ik nog een keer.
Toen ik een jaar of twaalf was verkochten ze het huis.
De nieuwe huisbaas bleek psychotisch. Ze mishandelde haar zoontje, schreeuwde obsceniteiten vanaf het balkon en zorgde voor eindeloze overlast omdat ze vooral ’s nachts actief was. Ze dreigde de boel in de fik te zullen steken. Het huis was behekst, en alleen door het vuur kon de betovering verbroken worden. Wij waren er niet gerust op.
Mijn moeder was ziek, en dit konden we er eigenlijk niet bij hebben.
Zodra ze gestorven was, verhuisde mijn vader naar Bergen. Ik bleef achter in mijn ouderlijk huis, dat ik nu moest delen met een stiefzusje.
Op kerstavond was ik alleen thuis. Ik werd wakker van vreemde geluiden; begreep meteen wat er aan de hand was: de bovenbuurvrouw had haar dreigement uitgevoerd. Er was geknetter van brandend hout, en er vielen gloeiende spaanders naar beneden.
Ik belde de brandweer en vluchtte de straat op. De huisbazin stond in extase op het balkon. Ik sleepte mijn matras naar buiten en riep dat ze moest springen voor het te laat was, maar ze leek me niet te horen.
De brandweer kwam en haalde haar met een ladderwagen naar beneden.
Onze benedenverdieping had geen brandschade, maar het was een ravage vanwege het bluswater. Ik ben die nacht bij een vriend gaan logeren en realiseerde me toen dat ik, wat er ook gebeurde, nooit meer één nacht in het huis wilde doorbrengen. Het was genoeg geweest. Mijn opa was er overleden aan de gevolgen van een ongelukkige val in de badkamer, mijn oma was er seniel geworden, mijn moeder kreeg er kanker, mijn vader ook, en dan nog die psychotische bovenbuurvrouw. Ik ben niet bijgelovig, maar genoeg is genoeg.
Ik ben er nooit meer geweest, behalve om mijn spullen te verhuizen. Ik heb een jaar lang een zwervend bestaan geleid, maar nooit spijt van mijn beslissing gekregen.