zondag 7 september 2025

 


Gender

Ik las twee romans, eigenlijk novelles, kort na elkaar. De ene van een jonge Nederlandse debutant en de andere het debuut uit de jaren tachtig van de vorige eeuw van een Turkse schrijfster. Het tweede sprak me veel meer aan dan het eerste en ik vroeg me af waardoor dat kwam. Het zette me aan het denken over feminien en masculien schrijven en of er eigenlijk wel zoiets bestaat, en zo ja, wat dat dan zou zijn, of ik dat zou kunnen benoemen, misschien aangezwengeld door die hele discussie over gender. 
    Dan moet je natuurlijk eerst die twee begrippen helder definiëren, alleen lijkt me dat ondoenlijk. Ik zie het ook meer als een gedachte-experiment, ervan uitgaande dat je ook wel ergens over kunt nadenken zonder eerst precies alle parameters te definiëren. Ik ben geen filosoof. Maar ik vind het belangrijk om te proberen mijn gedachten te ordenen over de wereld om mij heen, de dingen die ik tegenkom. Zie het als een gevecht tegen de oppervlakkigheid.
    ‘Heeft literaire stijl een geslacht?’ vraagt mevrouw Janssen mij. De eerste roman treft mij als vlot geschreven, ondubbelzinnig, expliciet over de materiële aspecten van sex - de erectie, het klaarkomen - handelend over het onvermogen met een vrouw te zijn, werkelijk samen te gaan, zowel de ik als zijn vader en het vergeefse zoeken naar bevestiging van die vader, het ontraadselen van het enigma dat die vader is. Doe ik de roman hiermee tekort? Een woest boek, staat er op de achterkant van het omslag. Nee, hiermee doe ik de roman niet tekort. Goed geschreven, dat wel, maar toch ook aan de oppervlakte blijvend, zich misschien te bewust van de lezer en daardoor niet werkelijk open en eerlijk. Is dat mannelijk?
    Mevrouw Janssen vind dit te simplistisch. Zij zegt dat het ook kan samenhangen met het feit dat het hier een debutant betreft die nog niet zo radicaal kan of durft te zijn.
    Die tweede roman is totaal anders. Vlot geschreven? Nee, eerder experimenteel, spelend met de vorm, springend door de tijd, soms binnen één zin. Beide romans zijn autobiografisch te noemen, hoewel gefictionaliseerd, maar wat de schrijver van de eerste roman bezighoudt, zijn queeste, interesseert me niet bovenmatig: succes krijgen met schrijven. Hij lijkt vooral bezig te zijn zich de kleren van een schrijver aan te meten, in de hoop dat het schrijven dan vanzelf wel komt.
    In die tweede roman is iemand aan het wóórd, geen pretentie van autoriteit, eerder zoekend dan bevestigend, maar trefzeker en zonder enig effectbejag vertelt ze bijna achteloos een gruwelijk verhaal - háár verhaal - vraagt ze zich af hoe te leven in haar wereld, toont ze zich - haar personage - een volleerd psycholoog en reflecteert ze ook nog op de literatuur en haar eigen schrijven. Is dat vrouwelijk?
    Mevrouw Janssen is inmiddels afgehaakt.  ‘Mijn eerste roman vonden ze te mannelijk,’ zegt ze, ‘en dat was geen compliment.’
    Enfin, ik kom er niet uit. Schrijft Connie Palmen als een vent en Marcel Proust als een vrouw? Misschien bestaan er alleen goede en slechte romans en is dat ook wel genoeg. Maar als ik zou mogen kiezen met wie ik zelf vergeleken zou willen worden, dan wist ik het wel. 

zaterdag 6 september 2025

 



Struikrover

‘Van mijn familie van vaderskant weet ik redelijk veel, zijn er verhalen, foto’s, brieven, dagboeken, documenten, maar van die van moederskant weet ik haast niets. Van jouw familie weet ik ook bijna niets, behalve dan het een en ander van je ouders, maar ik zou het toch wel fijn vinden om onze kinderen iets mee te geven, al hebben ze nog lang niet de leeftijd om daar belangstelling voor te hebben.’
    Met mijn telefoon maak ik een foto van het graf, zoals ik meestal doe als ik bij Bibian op bezoek ga. Het is lekker weer, en terwijl ik haar bijpraat, trek ik meteen wat onkruid tussen de stenen vandaan.
    ‘Ik weet dat Nicholas Roth, mijn opa, met zijn broer George en hun vader aan het begin van de vorige eeuw vanuit Budapest - toen nog twee steden, het rijkere en hoger gelegen Buda en het armere Pest waar zíj woonden en dat uitkeek op de 
puszta - naar Londen verhuisden. Waarom alleen met hun vader? Leefde hun moeder niet meer? Bleef zij achter? En waarom kon of wilde die dan niet mee? Wat het beroep van hun vader was (laat staan van hun moeder): geen idee. Mijn opa speelde viool en zijn broer cello. Toen zij oud genoeg waren om naar het conservatorium te gaan, bleek dat in Engeland te duur en keerden zij terug naar Budapest waar zij bij de beroemde pedagoog Jenő Hubay studeerden, Bartok leerde kennen en samen en apart in strijkkwartetten en pianotrio’s speelden. Deze informatie is bij stukjes en beetjes via mijn moeders zusters en wat ik zoal op het internet heb kunnen vinden tot mij gekomen; mijn moeder praatte nooit over haar vader. Ze haatte hem, verfoeide hem, maar noemde desondanks haar enige zoon Nikolaas. Niet naar hém, verzekerde ze, maar naar Nicholas Nickleby, hoofdpersoon uit de gelijknamige roman van Dickens die ze tijdens haar zwangerschap zou hebben gelezen. 
    Ik heb mijn opa twee keer ontmoet, beide keren in het huis van mijn tante May, oudere zuster van mijn moeder, maar verzuimd hem toen de vragen te stellen die ik nu zo graag beantwoord zou zien. Hij was charmant, veinsde belangstelling tot we aan tafel gingen, vertelde wat grappige anekdoten over zijn vioolstudenten aan het Trinity college waar hij lesgaf en speelde met verve de rol van opa. ‘Ursie was allways my favorite,’ zei hij meteen nadat ik aan hem was voorgesteld. Ursie was Ursula, mijn moeder, die hij niet kwam opzoeken toen ik was geboren, niet toen haar borst was afgezet in Het Antoni van Leeuwenhoek ziekenhuis, en niet toen ze op haar zesenveertigste werd begraven op het Gan Hashalom, de liberaal joodse begraafplaats. Ik herinner me tussen alle grotere en kleinere bossen bloemen op haar kist één enorme grafkrans met een lint dat tot mijn vaders en mijn verbijstering zijn naam bleek te dragen.
    Mijn moeder is al jaren dood en ook haar zusters leven niet meer. Er zijn wel neefjes, maar die hebben helaas ook niet veel toe te voegen. Dan is er nog mijn half-tante Rucky, een dochter uit zijn tweede huwelijk die tegenwoordig in Australië woont en die ik meer dan veertig jaar geleden een keer in Amsterdam heb ontmoet. Met enige moeite wist ik haar gegevens te achterhalen, waarna we wat heen en weer appten. Zij meende te weten dat mijn opa alleen een joodse moeder had, dat hij inderdaad goed bevriend was geweest met Bartok, maar veel meer wist ze ook niet te vertellen. Wel stuurde ze me twee vergeelde foto’s van portretten van zijn ouders. Ik heb ooit begrepen dat mijn overgrootvader schoenlapper was, dat nog een generatie eerder iemand is opgehangen wegens struikroverij en dat we in de verte familie zijn van de schrijver Joseph Roth.
    Dat mijn moeder het thuis niet leuk had, is me wel duidelijk geworden. Alles draaide om de carrière van mijn opa, en toen hem dat beter uitkwam liet hij het gezin in de steek en vertrok met zijn nieuwe, jonge vrouw, de pianiste van zijn pianotrio naar Londen om nooit meer terug te keren. Maar toch is het familie en moet ik me op de een of andere manier tot hem verhouden, al was het maar omdat ik niet alleen zijn naam draag, maar nu ik ouder word uiterlijk ook steeds meer op hem ga lijken, en dan zou iets meer informatie wel helpen, vind je ook niet, lieveling?’

vrijdag 5 september 2025

 

St. Barbara

‘Dag lieverdje, ik loop een beetje met mijn ziel onder mijn arm en daarom kom ik even bij jou zitten. Het is hier op St. Barbara altijd zo heerlijk rustig, en het idee dat ik op een dag naast je zal liggen, hoewel ik eigenlijk vind dat mevrouw Janssen dat maar moet bepalen - al heb ik niet het gevoel dat zij er erg mee zou zitten - vind ik op een gekke manier hoopgevend. Het is niet dat ik er genoeg van heb, of dat ik niets meer heb om nog voor te leven, maar dat concept van de sterfelijkheid vind ik een groot goed, het idee dat het op een dag gewoon is afgelopen, voorbij is. Daar is over nagedacht.’
    Ik kijk naar de roos die ik hier kortgeleden plantte en die nu al is uitgebloeid. Zou het slechte kwaliteit zijn, of was het gewoon te laat in het seizoen? Van planten heb ik geen verstand.
    ‘Maar wat ik je wilde vertellen is dat ik de laatste tijd veel nadenk over Israël, me een mening probeer te vormen en me niet gek te laten maken door de stortvloed van anti-Israël propaganda, vooral uit linkse hoek, mijn eigen bubbel, biotoop. Vrijwel iedereen is het er daar over eens dat Israël de Gazanen aan het uitmoorden is, maar ik ben daar zelf helemaal niet van overtuigd. Ik denk dat Israël voor eens en voor altijd korte metten wil maken met Hamas. Of dat realistisch is, kan ik natuurlijk niet beoordelen, maar na 7 oktober is er geen andere optie meer, Hamas moet verwijderd, definitief verslagen. Het heeft me al vrienden gekost, soit, daar zit ik niet mee. Vriendschap overstijgt politieke kleur, de waan van de dag, meningen over zaken waarvan we als we eerlijk zijn het fijne helemaal niet kunnen weten, vriendschap gaat over iets anders, dient een ander doel. Wie dat niet begrijpt, hoeft mijn vriend niet te zijn.
    Maar het is lastig je een mening te vormen over wat er in Gaza nu werkelijk aan de hand is omdat het nieuws, de kranten en de televisie, duidelijk niet aan objectieve en gecontroleerde nieuwsgaring willen doen. Ze schrijven gewoon waarvan ze hopen dat ze hun lezers er een plezier mee doen, tegenstemmen worden niet op prijs gesteld. Zelfs Theodor Holman, een columnist zoals we er in Nederland maar weinig hebben - weet je nog dat hij een film over jou wilde maken? - hebben ze het zwijgen opgelegd. 
    Binnen achtenveertig uur zouden er veertigduizend kinderen sterven in Gaza, las je overal. Maar al een paar dagen later hoorde je er niets meer over, ook geen rectificatie, gewoon niets. Er zou een ziekenhuis zijn gebombardeerd, iedereen schreeuwde moord en brand; het bleek niet zo te zijn. Maar het had zo kunnen zijn, dat was kennelijk al genoeg. Foto’s van uitgemergelde baby’s moesten bewijzen dat Israël Gaza uithongert maar bleken heel ergens anders vandaan te komen of totaal uit de context te zijn gehaald. En nu waren er weer honderden genocide-experts allemaal overtuigd dat Israël genocide aan het plegen is. Alleen bleken die experts niet te achterhalen of zelfs helemaal geen genocide-experts te zijn. En zo is er steeds wel een nieuwe vermeende gruweldaad van het Israëlische leger om de jodenhaat - want dat is het natuurlijk gewoon, je hoeft niet heel erg slim te zijn om dat te begrijpen - smeulende te houden of liever nog aan te wakkeren. Want het gaat slecht met de wereld, en dan is het wel zo fijn om een zondebok te hebben. Misschien is dat wel wat onze lieve heer bedoelde toen hij ons het uitverkoren volk noemde, was dat wat hij voor ons in petto had.
    Gelukkig is niet iedereen gek geworden en zijn er ook onder mijn vrienden nog genoeg die Israël steunen zonder meteen al hun socialistische idealen te laten varen. Wel hebben we straks met de verkiezingen een probleem: waar moeten we op stemmen?    
    Maar goed, lieveling, rust zacht, ik moet er weer vandoor, boodschappen doen voor het avondeten, koken voor onze kinderschaar, het leven raast genadeloos voort, ik meld me wel weer.’
     
    

donderdag 4 september 2025

 


Het kwaad

Ik denk aan een tweeëntwintigjarige, vermoedelijk Nigeriaanse jongen die een Amsterdams meisje van zeventien jaar heeft vermoord en probeer me voor te stellen wat hem daartoe heeft bewogen. Als het in een psychose was, dan was het misschien niet per se zijn bedoeling, waren het stemmen die hij hoorde die hem hiertoe aanzetten, maar daar heb ik niets over in de krant gelezen. Zou hij hebben gedacht dat hij er wel mee weg zou komen, dat ze hem niet zouden pakken? En zou hij over de consequenties hebben nagedacht: een lange gevangenisstraf, misschien wel levenslang, TBS? Of zou hij helemaal nergens over hebben nagedacht, voortgedreven door iets waaraan hij geen weerstand kon of wilde bieden. 
    Die jongen bestond ook al vóór hij deze misdaad beging, toen het alleen nog een optie was, iets dat hij ook niet zou kunnen doen. Maar misschien was hij in Nigeria al lid geweest van een militie, een verzetsbeweging of een terreurorganisatie met wie hij daar de vreselijkste dingen deed. Of is hij op jonge leeftijd getuige geweest van verschrikkingen die ik mij nauwelijks kan voorstellen en heeft dat zijn visie op de wereld gekleurd, een nieuw normaal voor hem geschapen.    
    Ik zag ooit een interview met een Syrische jongen die zich bij Islamitische Staat had aangesloten. Hij was gevangen genomen en verwachtte de doodstraf te zullen krijgen, en ik vermoed dat die inmiddels ook wel aan hem voltrokken zal zijn. Hij vertelde eigenhandig minstens zeshonderd mensen vermoord te hebben, mannen, vrouwen, kinderen. Spijt leek hij niet te hebben, of misschien was hij slim genoeg om zich te realiseren dat het daarvoor te laat was, of dat spijt in zo’n geval haast betekenisloos is. Van één moord kun je nog spijt hebben, maar van zeshonderd? Van moorden die je je niet eens meer kunt herinneren, die je achteloos beging? ‘Een mensenleven betekende niets voor ons,’ zei hij met zijn prettige, wat zangerige stem. Ik zag een knappe jongeman die intelligent en sympathiek uit zijn ogen keek. Hij leek heel goed te beseffen wat hij had gedaan, maar kon niet nalaten te flirten met het meisje dat hem het interview afnam.
    ‘Vóór Islamitische Staat was ons bestaan uitzichtloos,’ legde hij haar uit. ‘We leden armoede, hadden honger. Geen werk, geen enkel perspectief.’ Ik keek naar hem terwijl beelden van de gruweldaden van I.S. mij door het hoofd schoten, gestileerde terreur, bedoeld om de vijand angst aan te jagen, maar anderen juist te inspireren.
    ‘Bij I.S. kregen we ineens een goed salaris, konden we elke vrouw krijgen, niemand maakte ons iets. Het geloof speelde in feite geen enkele rol, dat hele kalifaat zei ons niets, we namen het gewoon op de koop toe, het hoorde er nu eenmaal bij.’
    Hij was gevangen genomen en zou worden berecht in zijn eigen land. Heel anders dan die Nigeriaanse jongen in Amsterdam. Wij kennen hier geen doodstraf en zullen ons dus tot zijn laatste snik over hem moeten ontfermen, al is dat misschien pas over zestig jaar. 
    Ik denk dat hij hier nooit had moeten komen, die jongen had hier helemaal niets te zoeken. Getraumatiseerd, beschadigd, opgejaagd, in een soort rauwe overlevingsmodus, na een verschrikkelijke tocht wakker geworden in een asielzoekerscentrum in een totaal ander deel van de wereld, in een land waarvan de mores hem vreemd zijn, waarschijnlijk helemaal niet interesseren. Een roofdier in een kooi, maar dan eentje die iemand open heeft laten staan.
    Er wordt wel gezegd dat veel van de problemen die in de thuislanden van deze mensen spelen door onszelf zijn veroorzaakt, door onze hebzucht, ons egoïsme. Ongetwijfeld. Al vraag ik me dan wel af wie we precies bedoelen met ons. Mij? Mevrouw Janssen? Mijn kinderen? Nee, natuurlijk niet, het gaat dan over natiestaten, niet over individuen.
    Maar zelfs als wij hier voor een gedeelte van hun problemen verantwoordelijk zijn, oplossen kunnen we ze zeker niet. Ik voel compassie met iedereen die op de vlucht is, ontheemd is, mijn hart gaat naar hen uit, maar getuigt het niet van een grote naïviteit om vluchtelingen van oorlogsgeweld zogenaamd ruimhartig op te vangen en ze dan vervolgens aan hun lot over te laten in een asielzoekerscentrum? Als dit klopt zou ik zeggen: van een misdadige naïviteit. En daarvan is nu dus een meisje van zeventien dat op weg was naar huis na een avondje stappen het slachtoffer geworden.     

woensdag 3 september 2025

 


Stijl

Stijl. Ik sprak ooit met een uitgever die mij vertelde dat ze in hun fonds stijl heel belangrijk vonden. Ik knikte, en vroeg me af wat ik daarmee moest. Ik vermoedde dat hij mijn stijl dan waarschijnlijk niet goed genoeg zou vinden voor zijn fonds, terwijl ik me tegelijk afvroeg wat voor stijl ik dan eigenlijk had, hoe ik mijn eigen stijl zou omschrijven als iemand me ernaar zou vragen.
    De uitgever hield van een wilde stijl, vertelde hij. Ik probeerde me daar iets bij voor te stellen. Misschien een soort literaire equivalent van Jackson Pollock? Op het papier gesmeten woorden, in één keer raak, niet of nauwelijks geredigeerd?
    Over de inhoud maakte hij zich geen zorgen, wanneer mijn stijl zou voldoen, kwam het met de inhoud vanzelf wel goed. Hij vroeg mij hem een paar pagina’s te sturen uit mijn twee eerder gepubliceerde romans, meer was niet nodig. Eigenlijk was één pagina al voldoende.
    Wanneer ik denk aan mijn lievelingsschrijvers, heb ik geen flauw idee hoe ik hun stijl zou moeten omschrijven. Ik lees graag Céline, maar heeft die een kenmerkende stijl? Ja, die drie puntjes, maar die gebruikt hij lang niet overal. En drie puntjes maken nog geen stijl. Wat maakt Céline tot Céline? Ik zou zeggen de sterke persoonlijkheid die zich achter elke zin aan je opdringt. Zijn filosofie, hoe hij naar de wereld kijkt, naar zijn medemensen, hoe hij over dieren schrijft, met meer compassie dan hij voor mensen lijkt te hebben. Céline is altijd meteen Céline, maar zit hem 
dat in de stijl? Er staan gewoon woorden die zich aaneenrijgen tot zinnen, ik krijg niet de indruk dat hij zich er zelf veel aan gelegen heeft laten liggen. Hij schrijft gewoon omdat hij niet anders kan en wil. Het gaat hem om het schrijven, hij schrijft vooruit, zonder veel terug te kijken of te analyseren.
    Ik ken wel schrijvers met een hele kenmerkende, herkenbare, zich op elke pagina aan je opdringende stijl, maar die ervaar ik over het algemeen als vermoeiend en gekunsteld. Wessel te Gussinklo is er zo een. De hoogstapelaar vond ik nog wel leuk, maar toen ik daarna in Op weg naar de Hartz begon en het gevoel kreeg opnieuw hetzelfde boek te lezen, haakte ik af. Veel vorm, weinig inhoud.
    Joyce speelt in Ulysses voortdurend met stijl. Hij schiet virtuoos van de ene stijl in de andere met hilarisch effect. Maar het gaat hem helemaal niet om stijl, bij hem is het poëticaal, verwijzend naar, refererend aan, het is gewoon een van de middelen die hij inzet om zijn lawine aan ideeën vorm te geven, uit te drukken, een van de kleuren op zijn ontzagwekkende palet.
    Om mijn eigen stijl heb ik me nooit erg bekommerd, of geprobeerd die te analyseren. Ik ben vooral bezig met wát ik wil vertellen, en ik vertrouw erop dat de woorden zich vanzelf wel in de juiste volgorde zullen rangschikken, dat de inhoud mij vanzelf de juiste stijl zal wijzen of het juiste contrapunt. Ik redigeer natuurlijk wel, lees het altijd nog een paar keer over, schrap wat overtollige woorden, of vervang er een of meer met een ander. Meestal zie ik dan dat er meer samenhang is dan ik dacht, dat mijn intuïtie me over het algemeen in de juiste richting leidt. Maar ik zou gek worden als ik me aan de een of andere vooropgezette stijl zou moeten conformeren, ik schrijf zoals ik schrijf. Het is bij mij een beetje zoals ik me ’s morgens aankleed: ik pak gewoon wat er bovenop de stapel ligt. Een stapel zorgvuldig uitgezochte kleren.   

dinsdag 2 september 2025

 


God 

Zolang ik me kan herinneren geloof ik niet in het bestaan van een opperwezen. Als kind niet, als puber niet en daarna ook niet. Ik ging braaf naar joodse les, luisterde met een hooguit literaire belangstelling naar alle verhalen over de toorn van god, leerde de verschillende gebeden uit mijn hoofd die mijn moeder mij zo graag hoorde opzeggen, droeg een keppeltje in sjoel dat ik eenmaal buiten zo snel mogelijk weer afzette, keek naar boven en zag daar alleen wolken en een blauwe lucht, niet meer en niet minder.
    ‘Dat komt nog wel,’ zei mijn moeder als we het er wel eens over hadden, ‘wanneer je er aan toe bent.’
    Ik kreeg verkering met een joods meisje dat er ook geen raad mee wist. Soms brandde ik op vrijdagavond de sabbathkaarsen en zei dan de bracha die ik nog uit mijn hoofd kende, maar zonder er iets bij te voelen, meer uit folklore of uit sentimentaliteit, of gewoon om indruk op haar te maken.
    Ondertussen loop ik op straat niet graag onder een ladder door, vermijd ik het getal dertien - zo vind ik het bijvoorbeeld vervelend als ik op weg naar huis op de tomtom zie dat het nog maar dertien kilometer is, meestal wend ik mijn blik af tot ik zeker weet dat het getal is gepasseerd -  en lijdt ik aan allerlei dwangneurosen. Toen mevrouw Janssen op de uitslag van een onderzoek wachtte, vond ik dat ik in het Vondelpark tenminste twee rondjes helemaal moest uitrennen, om de uitslag niet negatief te beïnvloeden.
    Soms bevangt mij zomaar zonder reden een onheilsgevoel als ik in mijn auto stap om naar Groningen te rijden en dwing ik mezelf met getallen en ingewikkelde formules het onheil af te wenden.
    Ik mag mezelf dan wel een atheïst en een rationeel denkend wezen noemen, maar ondertussen ben ik zo bijgelovig als de pest. Ik vraag me af of er mensen bestaan die daar geen last van hebben. ‘Cause we are living in a material world and I am a material girl’ zingt de katholieke Madonna.
    Ik las ergens dat iemand op bezoek bij natuurkundige Niels Bohr een hoefijzer boven zijn haard zag hangen. ‘Daar geloof je toch niet echt in?’ vroeg hij. ‘Natuurlijk niet,’ antwoordde Bohr, ‘maar het schijnt ook te werken wanneer je er niet in gelooft.’
    En nu merk ik dat ik op mijn oude dag genoeg begin te krijgen van het doorgeschoten materialisme van onze samenleving. Ik ken het nou wel, die blik op de wereld en het universum, ik ben toe aan wat anders, een nieuwe uitdaging.
    Mijn eerste compositiedocent Daan Manneke zei ooit in de les tegen mij dat hij mij door en door spiritueel vond. Ik ging er maar vanuit dat hij het aardig meende, maar ik had geen idee wat hij ermee bedoelde. Nog altijd niet trouwens.
    Ik zie me ook niet zo snel aansluiting zoeken bij een van de geïnstitutionaliseerde religies. De liberaal joodse gemeente zou dan voor de hand liggen: mooi, oud geloof, weinig op aan te merken, ik ken de liturgie, kan zo aanschuiven, maar ik denk dat ik toch iets custom made zoek, geen confectie. Een soort universele database waar ik altijd kan inloggen om troost te vinden, bij op te laden, moed uit te putten. Ik zou zeggen: hoe abstracter, hoe beter.     
    
      
    
     

maandag 1 september 2025

 


Zie, de kunstenaar!


Hoe heerlijk om in slaap gesust te worden met het gevoel ergens bij te horen, om deel uit te maken van de algemene verontwaardiging over iets dat niet al te veel eisen aan je stelt, om het gelijk aan je kant te hebben; een gelijk dat comfortabel aanvoelt alsof het helemaal van jou is, alsof jij zelf die keuze hebt gemaakt, het allemaal zelf hebt ontdekt en er toen tot je verbazing achterkwam dat al je vrienden, de echte en de virtuele, die laatsten natuurlijk in de meerderheid, er precies zo over dachten als jij. En hoe heerlijk ook het geschenk van het korte geheugen dat het ons mogelijk maakt steeds opnieuw zachtjes, naadloos van de ene morele verontwaardiging in de andere te glijden met het gevoel hier altijd al gewoond te hebben, dit altijd al gevonden te hebben.
    Het offerloze engagement, dat is wat we nu willen, en dat gelukkig ook ruimschoots voorhanden is. En hoe heerlijk ook om dit te mogen uitdragen op de Sociale Media, met van anderen gekloonde stukjes, foto’s, veelzeggende selfies, en dan steeds weer trots de likes te tellen en in een moeite door de sporadische dissonant op je lijntje genadeloos af te straffen, daarin gesteund door je homogeen verontwaardigde virtuele vrienden.
    Hoe heerlijk ook de mogelijkheid iemand het zwijgen op te leggen, te ontvrienden, monddood te maken, althans in jouw universum, dat ook het enige denkbare universum is.
    Maar helaas is kunst iets anders, wil het iets anders, volgt het een ander pad. En het is een ingewikkelde, andere houding en mentaliteit die daarbij komt kijken, die nauwelijks nog waardering vindt, niet marktgericht als zij is en dus geruisloos uit het curriculum gegumd van iedere zichzelf respecterende, moderne kunstopleiding.
    Het is lastig om kunst te maken in een tijd waarin het nieuwe, het experiment, het onderzoek verdacht is, waarin er vooral aandacht is voor kunst die voortborduurt of terugblikt op succesnummers uit het verleden, die toegankelijk is, geen moeilijke vragen stelt, geëngageerd is, maar dan wel met het engagement van de dag, die de algemene verontwaardiging deelt, haar consument onderhoudt, vermaakt, in slaap wiegt. 
    We leven in een tijd waarin het collectief is afgeschaft, iedereen elkaars concurrent is en we allemaal streven naar de optimale zelfontplooiing die ons in de wieg al als reële mogelijkheid is verkocht. Niemand wil graag verantwoordelijkheid nemen voor de ruimte die hij inneemt en die misschien wel ten koste van de ruimte van een ander gaat. We willen ons niet graag rekenschap geven van de bevoorrechte positie die we innemen, en die boodschap willen we al helemaal niet van onze politici horen, die hem zelf ook niet willen horen, die zelf ook allang geen verantwoording meer willen afleggen.
    Het lijkt erop dat we leven in een beschaving op zijn retour, waarin we ons wanhopig vasthouden aan wat we kennen, aan wat altijd werkte, aan wat ooit betekenis had terwijl ondertussen de oud-testamentische voortekenen er niet om liegen. En dan roepen we wat we altijd roepen als het minder gaat: de joden! Het zijn de joden! Of als variant aan de andere kant van hetzelfde spectrum: de asielzoekers! Het zijn de moslims!
    De moderne geëngageerde weldenker is misschien vooral een collectieve individualist, die onder het mom van vrijheid en zelfontplooiing precies doet wat er van hem wordt verwacht, terwijl de kunstenaar werkelijk alleen staat, niet begrijpt waarom hij niet wordt gehoord, niet wordt gewaardeerd maar zich zijns ondanks toch niet laat afschrikken omdat hij nu eenmaal niet anders kan, niet beter weet. Hij kan alleen hopen dat het tij ooit zal keren, dat hij ondertussen niet ten onder zal gaan, maar meestal houdt hij zich daar niet mee bezig, druk als hij is met zijn kunst.
      
     

zondag 31 augustus 2025

 



    
Overhemd
 
‘Bij een van zijn huiselijke explosies heeft S. al het meubilair uit zijn kamer verwijderd en in het trapportaal gezet, zijn boeken, strips, kindertekeningen, foto’s en speelgoed in twee vuilniszakken ernaast, alleen zijn hoogslaper, het bureau en een stoel heeft hij laten staan, de muren kaal en wit, een plastic tas met kleren in de hoek op de grond. Het moest er zo onaantrekkelijk mogelijk uitzien. De boodschap was duidelijk: ik woon hier niet, ik hoor er niet bij.’ 
    Het is stil op St. Barbara. Mijn stem is het enige dat hier de rust verstoord.
    ‘Die avond ging ik rennen in het Vondelpark in de hoop dat me iets te binnen zou schieten waarmee ik indruk op hem zou kunnen maken, iets waarmee ik tot hem door zou dringen. De volgende ochtend maakte ik hem waker en trok de gordijnen open. De hemel was strakblauw en de zon scheen door het raam naar binnen. 
    ’Flikker toch op, man. Ik ga echt niet naar school.’ S. draaide zich om in zijn hoogslaper.
    ‘Daar kom ik ook niet voor,’ antwoordde ik. ‘Ik wil iets van je weten.’
    Er kwam geen reactie, maar ik bleef rustig staan.
    ‘Moet dat nú?’ klonk het na een tijdje.
    ‘Ja, dat moet nu. Je moet me iets vertellen, het heeft niets met school te maken.’ Ik draaide me om en ging naar de keuken om eieren te bakken voor het ontbijt, koffie te zetten en de tafel te dekken. Toen ik klaar was, riep ik hem.
    ‘Wat is er dan?’ S. deed drie scheppen suiker in zijn koffie en begon te roeren. 
    Ik wachtte even voor ik hem antwoord gaf. ‘Is er iets dat jou heel dierbaar is, maar waarvan je toch wel afstand zou willen doen?’ vroeg ik toen.
    ‘Wat?’ Hij stopte met roeren en keek me ongelovig aan.
    ‘Je hoeft niet meteen te antwoorden, denk er maar even rustig over na.’
    ‘Heb je alles weggegooid dat ik in het trapportaal had gezet?’
    ‘Het meeste wel. Ik heb een paar dingen apart gehouden.’ Ik keek naar mijn bord en probeerde mijn toon zakelijk te houden. Toen we klaar waren met het ontbijt, bood S. aan de afwas te doen. Zijn stemming was kennelijk omgeslagen.
    ‘Dat hoeft niet,’ zei ik, ‘dat doe ik wel. Kleed jij je maar aan en denk na over wat ik je heb gevraagd. Het maakt niet uit wat het is, het mag iets heel kleins zijn, maar je moet er wel afstand van kunnen doen.’
    
Ik kijk naar het oranje katertje op Bibians grafsteen. ‘Ik moest iets verzinnen, snap je, iets theatraals, iets dat hij niet snel zou vergeten, maar het moest niet agressief of kleinerend zijn. Bij voorkeur iets dat we samen zouden kunnen doen, hij en ik, bij wijze van ritueel.’ Hoog boven mij hangt een vliegtuig als bevroren in de lucht.
    
‘Toen ik klaar was met afwassen kwam S. met een ingelijste kindertekening aanzetten. ‘Deze kan ik wel missen.’
    Ik schoot in de lach. ‘Welnee,’ zei ik, ‘die is veel te mooi om weg te doen. En bovendien is hij veel te groot voor ons doel. Heb je niet iets kleiners?’
    ‘Maar wat gaan we dan doen?’ In plaats van te antwoorden, haalde ik mijn schouders op en veegde de kruimels van de tafel. Even later kwam hij met een roodgeruit overhemd de kamer binnen. ‘Deze heb ik toch van mama gekregen toen ik tien werd?’ 
    Ik wist het nog precies, die hadden we samen voor hem uitgezocht. Het stond hem geweldig en hij was er dolblij mee.
    ‘Weet je zeker dat ie je niet meer past?’
    ‘Heel zeker.’ Hij hield het voor: het was inderdaad veel te klein. ‘Is dit goed?’
    ‘Ik denk het,’ zei ik. Ik keek uit het raam. Een tram draaide de hoek om, de wielen knarsend en zwoegend in de rails. ‘Scheur er maar een stuk af. Een flinke lap is genoeg.’
    ‘Maar waarom?’
    ‘Doe het nou maar. Je komt er vanzelf wel achter.’
    ‘Maar moet ik niet naar school dan?’
    Ik keek naar mijn zoon, zijn ogen verstopt onder zijn eeuwige capuchon. Hij is in elk geval netjes op zijn kleding. ‘Ik dacht dat je niet ging?’ Ik probeerde niet cynisch te klinken.
    ‘Ik scheur wel een lap af.’ Hij trok aan de stof, maar er sprong alleen een knoop los. Uiteindelijk lukte het met de kledingschaar. S. gaf me de lap en gooide de rest van het overhemd in de vuilnisbak.
    ‘En nu?’
    ‘Doe je jas aan.’
    ‘Ik ga niet naar school.’
    ‘Trek je jas nou maar aan. We gaan iets doen, jij en ik.’
    ‘Waar gaan we dan heen?’ We fietsten samen, hij ondanks de felle zon een petje over zijn capuchon, steeds versnellend en dan weer inhoudend op zijn racefiets. Ik besloot nog even te wachten, maar ook weer niet te lang, hij moest wel meegaan, anders was het allemaal voor niets geweest. ‘Kun je het niet raden?’ 
    ‘Gaan we naar St. Barbara?’
    ‘Ja.’
    S. hield in, ging achter me fietsen. Ik hield zelf ook in, tot we naast elkaar op het fietspad reden. ‘We gaan daar iets doen, jij en ik,’ zei ik.
    ‘Als ik dat geweten had, was ik niet meegegaan,’ mopperde hij, maar hij fietste wel mee. ‘Moest ik daarom mijn overhemd verscheuren?’
    ‘We gaan die lap die je mij hebt gegeven bij je moeder in haar graf leggen.’
    Hij ging nog langzamer fietsen. Een scooter claxonneerde ongeduldig. ‘Die lap,’ zei ik, ‘dat ben jij toen je tien jaar was. Het boze jongetje dat zijn moeder kwijt is. Dat jongetje hebben we niet meer nodig, daar moeten we vanaf en daarom gaan we die bij je moeder begraven. Daar is hij veilig. Je moeder zorgt voortaan voor hem.’
    ‘Heb jij dat verzonnen?’ vroeg hij wantrouwig.
    ‘Ja. Gisteravond toen ik ging rennen, als je het weten wil.’
    We fietsten over de brug bij de Westergasfabriek. ‘Mooi bedacht,’ zei hij, ‘maar dat gaat dus echt niet werken.’
    Ik moest lachen. ‘Ik denk van wel,’ antwoordde ik. ‘We gaan het in elk geval proberen.’


zaterdag 30 augustus 2025

 


De Joden

‘Heb je wel eens overwogen om de naam van je opera te veranderen?’
    ‘Vanwege de oorlog in Gaza? Nee, eigenlijk niet.’
    ‘Niet echt handig lijkt me, in deze tijd, een opera die Die Juden heet.’
    ‘Maar het libretto is gebaseerd op een roman van Nachoem Wijnberg die ook zo heet.’
    ‘De Joden?’
    ‘Ja.’
    ‘Een bestseller?’
    ‘Nee, natuurlijk niet. Maar wel een briljante roman.’
    ‘Maar denk je dat iemand het nu zal aandurven om jouw opera te produceren?’
    ‘Misschien niet. In Nederland vermoedelijk niet. Dat is een van de redenen dat ik het libretto in het Duits heb laten vertalen.’
    ‘Heb je het geprobeerd in Nederland?’
    ‘Jazeker.’
    ‘Leuke reacties?’
    ‘De Nederlandse opera zit helaas de komende jaren al vol met producties van eigen bodem. Ongetwijfeld van een hogere urgentie.’
    ‘En verder?’
    ‘Radiostilte.’
    ‘Vind je dat niet ontmoedigend?’
    ‘Nou, ik had natuurlijk wel zien aankomen dat het ingewikkeld zou worden. Maar tegelijkertijd wist ik heel zeker dat er geen componist in Nederland is met zo’n bizar en knetterorigineel libretto. Geen toegankelijke, gemoedelijke retromeuk, maar een libretto dat werkelijk iets te melden heeft, op een filosofisch niveau, een poëticaal niveau en met een verhaal dat alle regels van het narratief met voeten treedt. En toen ik begon met componeren was het nog geen 7 oktober geweest. Dat kwam wel een beetje rot uit, inderdaad.’
    ‘Gaat het over Israël?’
    ‘Nee, het speelt in de jaren veertig toen Israël nog niet bestond. Het gaat over het jodendom, over hoe er naar joden gekeken wordt, hoe ze in de diaspora hun geloof tot een draagbaar geloof wisten te maken, en over het idee van de internationale joodse samenzwering.’
    ‘Om de wereldmacht te verkrijgen?’
    ‘Precies, en in Die Juden is dat ook precies wat er gebeurt. Hitler staat zijn macht af aan de Frankfurter Schule en benoemt Heidegger in zijn plaats als rijkskanselier, Stalin laat zich besnijden, waarna de eindtijd aanbreekt. Of misschien toch niet. Het is een behoorlijk provocerend verhaal, 
als componist kan ik me niet beter wensen. Ik vind het een enorme uitdaging om daar noten naast te zetten die net zo origineel, wild, vrij en poëticaal zijn, ik ben er dag en nacht mee bezig, lig er soms wakker van. Het is precies wat ik nodig heb.’
    ‘Maar je componeert dus een opera die misschien nooit uitgevoerd gaat worden?’
    ‘Ik weet zeker dat dat uiteindelijk wel zal gebeuren. Misschien ben ik er dan zelf al niet meer, wie zal het zeggen? Maar dit is gewoon te bijzonder en te goed om te laten liggen. Ik zou er zelf zeker naartoe gaan.’
    ‘Vind je dat niet een beetje aanmatigend?’
    ‘Waarom? Ik geloof in wat ik doe. En wat ik beschrijf is een streven, een doel dat ik mezelf stel. Laat anderen er straks maar over oordelen.’
    ‘Maar is er nog helemaal geen perspectief?’
    ‘Jawel, er is wel degelijk belangstelling. Maar dus niet bij de Nederlandse Opera, die na Audi net zoals veel andere culturele instellingen helemaal ten prooi is gevallen aan de grote vertrutting en het marktdenken. Ik kom er bijna nooit meer.’
    ‘En ben je al ver?’
    ‘Ik heb nu ongeveer twee derde op papier staan, dus ik ben nog wel even bezig.’
    ‘Full score?’
    ‘Ja, zo werk ik altijd. Niet eerst een piano uittreksel en dan later orkestreren, maar meteen alles, de heleboel. Ik zou het niet anders kunnen, de orkestratie is voor mij een wezenlijk onderdeel van de compositie, geen invuloefening achteraf.’
    ‘Wanneer denk je klaar te zijn?’
    ‘Ik ben klaar zodra het af is.’       

vrijdag 29 augustus 2025

Lavendel

‘Er is bij ons altijd subtekst. Alles wat ik zeg heeft een dubbele lading, dat is al jaren zo, we wisselen gecodeerde berichten uit, hij net zo goed als ik.’ Achter de haag die een van de hofjes van de kleine begraafplaats omringt, hoor ik stemmen. Omdat ik me geneer voor mijn monoloog, wacht ik tot ze zich verwijderen. Legends don’t die, staat op een zerk die het tegendeel lijkt te bewijzen. Ik ga op mijn hurken zitten en pluk wat blaadjes tussen de stenen weg, stenen die overal vandaan komen, uit de muur van een kasteel op de top van een berg in Extremadura, uit een middeleeuwse trap in Praag, uit Central Park in New York, van de oever van de Dordogne, om hier hun voorlopig laatste rustplaats te vinden tot het graf onvermijdelijk eens zal worden geruimd. Hier op St. Barbara huur je een graf voor tien, twintig jaar, daarna kun je verlengen of plaatsmaken. Boven mij komt de zon achter een wolk vandaan. Een van de laatste mooie dagen van de zomer.
    Hoe vaak kom ik hier? De afgelopen dertien jaar gemiddeld twee keer per maand. Niet op vaste dagen maar gewoon zoals het uitkomt. Is dat te veel, of kan het er wel mee door: twee keer in de maand het graf van je vrouw bezoeken? Ik vind het fijn, zeg ik altijd. Ik kom er graag, ik vind het een mooie plek. Ik staar naar de dode blaadjes in mijn handpalm. 
    Waarom kom ik hier? Om even bij Bibian te zijn, maar ook: om de tijd door te komen, om iets te doen te hebben, meestal op de fiets, de Nassaulaan af tot aan het Westerpark, dan omhoog de Spaarndammerdijk op, langs de roestbruine sculpturen van Michaël, Gabriël en Rafaël en weer naar beneden naar de dodenakker op de voormalige Overbraker Binnenpolder, een van de oudste polders van Noord Holland, zoals ik inmiddels weet.
    ‘Ik vind het de laatste tijd moeilijk om van hem te houden.’ Ik hoor een trekker over het grint op het middenpad rijden, verder is het nu stil, geen stemmen meer. ‘Alles waar ik voor sta, wijst hij af. Soms lijkt het wel of onze relatie een soort eeuwigdurend examen is, waarbij ik de kandidaat ben die nooit kan slagen. Steeds als ik denk dat ik het heb gehaald, blijkt er een nieuwe test te zijn die nóg moeilijker en raadselachtiger is. De bedoeling is natuurlijk dat ik hem bewijs dat mijn liefde voor hem eeuwigdurend en onvoorwaardelijk is, alleen staat hij me nooit toe het bewijs rond te krijgen.’ 
    Omdat ik pijn aan mijn knieën krijg, sta ik op.
    ‘Soms neemt het obsessieve vormen aan, weet je dat? Ik lig wakker en kan aan niets anders meer denken.’ Ik haal mijn schouders op. 'Niemand zei dat het gemakkelijk zou zijn. Ik vraag me wel eens af of hij ervan geniet om mij zo wanhopig te zien.' 
    Een gele intercity glijdt geluidloos over de dijk achter het kerkhof. Ik buk om een doorboord slakkenhuis op te rapen. Met een krachteloze beweging werp ik het over de haag. Lavendel schijnt het hier goed te doen, heb ik ergens gelezen. Misschien is het leuk om wat lavendel te planten? Ik bekijk de keurig gesnoeide struikjes naast me. Hoewel ik het zoals het nu is, ook best mooi vind, misschien hoeft het niet allemaal zo gecultiveerd. Bovendien ben ik toch de enige die hier komt. Tevreden kijk ik naar de gelige oud-Hollandse bakstenen van IJsselklei die de rand van het graf markeren; een euro per stuk, een koopje.
    ‘Ik mis je,’ zegt ik, maar het lukt me niet er het juiste gevoel bij te krijgen.             


    

donderdag 28 augustus 2025

 



Plastic bloemen 

Na een onrustige nacht waarin mevrouw Janssen en ik steeds opnieuw wakker worden en elkaar moed inspreken en ik haar gerust stel dat ‘ook als het mis is, we er nog altijd heel erg op tijd bij zijn’, en zij zegt dat ze geen zin heeft in bestralingen of chemo, maar liever meteen ook haar andere borst wil laten verwijderen, fietsen we ’s morgens samen naar het Antoni van Leeuwenhoek ziekenhuis voor een nieuwe mammografie en een punctie.
    Ik blijf achter in de wachtkamer en bereid me voor op het ergste. Een Marokkaanse schoonmaker voelt aan de enorme, kleurige bos bloemen op de balie en constateert verbaasd dat die van plastic zijn. ‘Plastic maakt geen zuurstof,’ zegt hij, ‘is niet goed.’
    De receptionisten geven hem gelijk en mopperen over de kwaliteit van de koffie in de kantine. Mijn telefoon gaat, het is middelste zoon. Ik loop naar buiten en bel hem terug.
    ‘Hoe gaat het?’
    ‘Waar ben je?’ vraagt hij.
    ‘Ik ben met Sasja in het A.V.L.’
    ‘Wanneer kom je naar huis?’
    ‘Geen idee. Ik wacht op de uitslag.’
    ‘Ik sta voor de deur. Er doet niemand open.’
    ‘Ben je dan klaar met je detox?’
    ‘Ja.’
    ‘Waarom heb je me dat niet even gezegd? Ik had geen idee wanneer je thuis zou komen.’ Ondertussen vraag ik me af waarom hij niet naar zijn eigen huis gaat. Moet ik er wat van zeggen?
    ‘Ik dacht dat de Jellinek jou wel zou berichten. Daar had ik toch toestemming voor gegeven?’
    ‘Ik heb niets gezien. Geen e-mail of app. Maar je had het me toch ook zelf kunnen vertellen? Hoe ging de detox?’
    ‘Ik had eergisteren een stom gesprek met mijn psychologe van de Jellinek.’
    ‘Waarom stom?’
    ‘Ik dacht dat ik meteen na de detox met mijn behandeling kon beginnen. De dokter vond het ook heel vreemd. Er doet nog steeds niemand open. Kun je niet naar huis komen?’
    ‘Ik ben met Sasja bij het A.V.L. Volgens mij is je broer gewoon thuis, misschien slaapt hij nog. Waarom ga je niet naar je eigen huis?’
    ‘Omdat mijn sleutels nog bij jou liggen.’ Ik hoor hem opnieuw aanbellen.
    ‘Maar ze hadden toch gezegd dat een behandeling bij Jellinek alleen zin heeft als je ook therapie krijgt? Dat ze je pas zouden opnemen wanneer je ook bij het N.P.I. terecht kon?’
    ‘Waarom duurt het allemaal zo lang?’
    ‘Dat is gewoon hoe het is, S. Je bent echt niet de enige. Daar is niets aan te doen. En tot die tijd zul je zelf iets moeten verzinnen om van de ketamine af te blijven.’
    ‘Hm.’
    ‘Je moet iets gaan doen. Van dat nietsdoen wordt je depressief en ga je weer gebruiken.’
    ‘Hm.’
    ‘Kun je niet opnieuw bij dat dierenasiel vrijwilligerswerk gaan doen? Dat vond je toch leuk? En je bent geweldig met dieren.’
    ‘Ik was ook van plan ze te bellen.’
    ‘Heel goed.’ Ik hoor de deur opengaan en S. mijn trap oplopen. ‘Je moet echt in beweging komen, niet alles van therapeuten of de omstandigheden laten afhangen. Ga iets doen, je hebt zoveel talent. Doe wat je het allermoeilijkste vindt: spreek je netwerk aan, solliciteer, stap er op af.’
    ‘Dat wil ik ook wel. Wanneer kom je thuis?’
    ‘Ik ben in het A.V.L. Ik denk dat ik vandaag bij Sasja blijf.’
    ‘Doe haar de groeten.’
    ‘Zal ik doen, S. Ik spreek je later.’
    In de wachtkamer gaat de deur open en verschijnt mevrouw Janssen met een stralend gezicht. ‘Het is allemaal goed,’ zegt ze. ‘Geen kanker, kalkspatten.’
    Het lukt me om mijn stem onder controle te houden. ‘Echt waar? Weet je het zeker?’
    ‘Het komt doordat het landelijk bevolkingsonderzoek op borstkanker vanwege de wet op de privacy geen toegang tot mijn medisch dossier heeft. Anders hadden ze meteen gezien dat die kalkplek er jaren terug ook al zat, dat er niet is veranderd. Ze hebben er met vier artsen naar gekeken, het zijn kalkspatten, niet kwaadaardig, niets aan de hand. Ik ga even mijn moeder bellen.’
    ‘Kan dat niet straks?’   
      

woensdag 27 augustus 2025

 


Appeltaart

Ik zit met mevrouw Janssen op een terras tegenover café Hegeraad in de schaduw van de Noorderkerk. Het is niet druk. Aan een tafeltje naast ons komt een Jordanese vrouw zitten die in een raspende, doorrookte alt tegen haar telefoon begint te schreeuwen. ‘Waar zit je dan? Wat? Nee, ik ben er al schat. Bij Hegeraad, ja. Waar ben jij dan? O wacht, ik kan je zien!’
    Haar man of vriend, eveneens Jordanees komt bij haar zitten. Ze roken.
    ‘Een drukte op de gracht,’ zegt hij. ‘Bij het Anne Frankhuis. Niet om door te komen.’
    ‘O nee?’
    Mevrouw Janssen roert in haar koffie, maar ik spits mijn oren.
    ‘Dat geloof je toch niet? Wie gaat er nou uitgerekend anno nu naar een joods cultureel centrum?’
    ‘Ongelofelijk,’ vindt ook zijn vrouw of vriendin.
    Het Anne Frankhuis een joods cultureel centrum, waarom ook niet. En Auschwitz dan? Een joods historisch museum?
    Op televisie heeft burgemeester Femke Halsema het in het kader van de diversiteit en de inclusie over een Marokkaanse jongen die ze met een Palestijnse vlag door de stad zag fietsen. Dat vond ze enorm positief; in plaats van thuis te zitten gamen of te blowen laat zo’n jongen zien dat hij geëngageerd is, betrokken, spreekt hij zich uit.
    Zaterdagmorgen fiets ik voorbij de Obrechtsynagoge waar twee zwaar bewapende militairen aan de overkant van de straat verveeld staan te wachten tot de sjoeldienst is afgelopen. Hoewel ik totaal niet religieus ben en mijn joodse identiteit me ook maar is overkomen, vraag ik me ineens af of ik niet een kettinkje met een davidster moet gaan dragen, of anders meteen maar een jodenster op mijn colbert moet naaien, zoals John Zorn ooit deed toen hij in Berlijn optrad. Maar wat zouden mijn studenten daarvan vinden?
    Een paar jaar terug was ik in Paradiso bij een concert van de Israëlische popster Asaf Avidan die toen een grote hit had. Het viel me op dat het publiek voor de helft uit joden en Israëliërs en voor de andere helft uit Marokkanen bestond. En ook hoe enorm ze op elkaar leken. Allemaal semieten, zou je kunnen zeggen. Want semieten zijn niet alleen joden. Het is feitelijk een taalgroep, de semitische talen, waar zowel het Hebreeuws als het Arabisch onder vallen, helemaal geen volk of ras.
    Zo’n gemengd publiek zou nu niet meer mogelijk zijn in Amsterdam. Ik denk sowieso dat Avidan niet meer welkom zou zijn nu zelfs onze eigen Lenny Kuhr het optreden wordt belet.
    En dat allemaal dankzij die zelfbenoemde bevrijdingsbeweging die virtuoos, en met de allermodernste middelen heeft weten in te spelen op een eeuwenoud fenomeen dat zichzelf steeds opnieuw uitvindt, transformeert, muteert en waarvan steeds opnieuw dezelfde kleine groep het slachtoffer is.
    Het is verbijsterend om te zien hoe jonge Amsterdamse studenten blindelings en zonder enige werkelijke kennis van een zeer complexe situatie en vooral ook zonder enig historisch besef of zelfs maar belangstelling daarvoor, zich kritiekloos laten overtuigen door de eindeloze stroom propaganda op de sociale media in hun eenzijdige veroordeling van de vermeende boosdoener, de genocidale kinder- en vrouwenmoordenaar, de door het internationale grootkapitaal gesteunde apartheidsstaat aan de kop van de Levant.
    Maar gelukkig is het een mooie dag, is de appeltaart superieur en onze Marokkaanse ober een vakman.    
     
    
    

dinsdag 26 augustus 2025

Adversity

‘You know, sometimes we’re not prepared for adversity, when it happens, sometimes we’re caught short, we don’t know exactly how to handle it when it comes at, sometimes we don’t know just what to do when adversity takes over (chuckles), and I got advice for all of us, I got it from my pianist Joe Zawinul, who wrote this tune, and it sounds like what you’re supposed to say when you have that kind of problem, it’s called: mercy, mercy, mercy.’
    Bij tegenspoed doe ik eigenlijk altijd hetzelfde, ik stop met drinken en ik ga rennen, dan slaap ik meteen beter, en ik heb geleerd dat je door hardlopen endorfines aanmaakt die helpen tegen depressie. Daar stel ik me dan een soort kleine mannetjes bij voor die mij aansporen om niet op te geven: ‘Komop, Klaassie, ben je een man of een watje?’
    ‘Een watje natuurlijk.’
    ‘Niks daarvan, je bent een vent. Niet opgeven, denk aan je kinderen, denk aan mevrouw Janssen. Vooruit! Hup, hup!’
    Thuis ligt oudste zoon die in theorie wiskunde studeert nog in bed, hoewel het al laat in de middag is, terwijl middelste zoon zijn laatste dagen in de detox doorbrengt. Allebei bovengemiddeld begaafde jongens die er vooralsnog weinig van bakken voor wat betreft het benutten van hun talenten en het verwezenlijken van hun dromen.
    Een eindeloze stoet van therapeuten is inmiddels voorbijgekomen, de een nog aardiger en mindfuller dan de andere. De oorzaak werd steeds opnieuw benoemd: de dood van je moeder, traumatisch natuurlijk. En dat dan uitgesmeerd over vele sessies. Maar daarna wisten de therapeuten het ook niet meer.
    En nu lees ik The Tools, van de Amerikaanse psychiater Phil Stutz, een celebrity shrink, die een andere aanpak voorstaat. In bed blijven liggen, drinken, drugs gebruiken, het is allemaal comfort zone, een vlucht om niet de dingen te hoeven doen die je eigenlijk juist wel zou moeten doen op grond van je capaciteiten en je ambities, maar die je steeds weer uitstelt en afstelt, waar je voor vlucht omdat de confrontatie ermee je teveel pijn doet. Dus blijf je in bed liggen in plaats van naar college te gaan omdat je bang bent voor je medestudenten, waarvan je jezelf hebt wijsgemaakt dat die allemaal slimmer en gedisciplineerder zijn dan jij, en dat die jou wel als hun mindere zullen zien omdat je zo vaak niet bent komen opdagen. Een heerlijk, veilig, baarmoederlijk gevoel.
    Het is precies die pijn die je volgens Stutz nou juist zou moeten koesteren. Hij beschrijft het als een wolk van pijn waarin je je steeds opnieuw moet begeven; die je moet aangaan, oproepen, uitnodigen. En die pijn staat los van het ‘ding’ waar je zo bang voor bent, waar je steeds voor terugdeinst.
    ‘Pijn, ik roep je op! Pijn, ik wil je!’ En dat is heel iets anders dan masochisme, dit is noodzakelijke pijn, pijn met een doel, niet pijn om je tegen te houden, die je in je comfort zone houdt.
    Ik heb het boek voor oudste zoon gekocht en hem gesommeerd het te lezen. ‘Dit boek gaat over jou, en het geeft je handvatten om je demonen te lijf te gaan. Lees!’
    En tegelijk draai ik zelf maar weer een rondje in het Vondelpark tussen de fatbikes en de bakfietsen op de muziek van The Cannonball Adderley Quintet, waar mijn vader ook al naar luisterde en werk ik met de moed der wanhoop verder aan Die Juden, mijn opera in wording. ‘Natalja, möchtest du ihm einen Kuss geben? Oder vielleicht… durch andere ausprobieren lassen?’ lees ik vandaag in het libretto.

 op de foto: Phil Stutz   
    
    

maandag 25 augustus 2025

 


Mevrouw Janssen

Het schemert nog, maar ik word de laatste dagen vroeg wakker en voel me dan nauwelijks uitgerust. Onrustige dromen resoneren na in mijn hoofd. Ik ben niet in mijn eigen huis, maar bij mevrouw Janssen met wie ik nu ruim elf jaar een L.A.T. relatie heb. Living apart together. Dat was háár idee, ik wilde liever meteen gaan samenwonen, zoals ik dat altijd had gedaan, maar zoiets kun je niet afdwingen. En ze had goede redenen. Ze vond het niet verantwoord vanwege mijn kinderen die nog maar net hun moeder hadden verloren en ze vond het niet goed voor haar eigen zoon, de scheiding van zijn ouders was al traumatisch genoeg geweest, het leek haar voor iedereen beter om voorlopig nog wat afstand te houden, niet overhaast te werk te gaan.
    Mijn onrust werd vooral ingegeven door het besef van het verstrijken van de tijd die ons nog overbleef, de mogelijke terugkeer van de kanker die haar al één borst had gekost en de wens om nog iets van een eigen leven - maar dan wel mét haar - zonder inwonende kinderen te hebben.  
    Maar ze hield voet bij stuk en zocht - en vond - zich een eigen huis - iets wat ze nooit eerder had gehad - waar alles precies zo was als zij het wilde; mevrouw Janssen heeft uitgesproken ideeën over inrichting, kleur en licht en die lopen bovendien niet altijd parallel met de mijne, die meer zijn ingegeven door gemakzucht en een klein budget.
    Ik had het nooit gedacht, maar ik ben er ook de voordelen van gaan inzien. In het begin, toen mijn kinderen nog klein waren, was het wel eens lastig omdat ik nooit bij haar kon blijven slapen, dat moest altijd bij mij en kon zeker niet elke dag, en dan voelde ik me soms eenzaam, vooral wanneer het thuis niet gezellig was omdat de kinderen ruzie maakten of omdat ik me gewoon miserabel voelde. Maar de kinderen werden groter, zelfstandiger en voor ik het wist kwam de dag dat ik voorzichtig wel eens een nachtje weg kon blijven.
    Mijn kinderen ontdekten gaandeweg dat ze het ook wel prettig vonden als ik er af en toe niet was. Het gaf hun vrijheden die ze niet hadden onder het ouderlijk gezag, hoewel het soms tot ruzie leidde wanneer het goed overleg over het gebruik van het ouderlijk huis mislukte. Een enkele keer moest ik terugkeren om vrede te stichten. Maar ik vond het zelf ook fijn om af en toe de deur achter me dicht te kunnen trekken, even geen chagrijnige post-pubers om me heen, en dan lekker bij mevrouw Janssen op de bank te kunnen liggen.
    Nu nadert het moment dat ze alledrie zullen zijn uitgevlogen. Geen serieuze belemmeringen meer voor mevrouw Janssen en mij om samen te gaan en nog lang en gelukkig te leven. 
    Behalve die verdomde, kloterige kanker dan. Geheel onverwacht, we hadden er eigenlijk al niet meer op gerekend, steekt die nu misschien toch weer zijn lelijke kop op. We weten het nog niet zeker, er is alleen een vermoeden gebaseerd op een mammografie, de diagnose is nog niet gesteld, maar het maakt ons onrustig. Dit willen we niet. En dus tellen we de dagen af terwijl we elkaar gerust stellen wanneer we ’s nachts naar het plafond staren.
     
     

zondag 24 augustus 2025

 

Heinzestraat 21

Uit een boek viel een foto, mijn moeder met onze hond aan de lijn voor de deur van mijn ouderlijk huis, haar motorfiets, een rode Jawa 360cc op de stoep onder het keukenraam aan de straatkant. Zeven-twee-zes, zeven-vier-negen, het telefoonnummer ken ik nog steeds uit mijn hoofd. Naast ons, op nummer drieëntwintig woonde de familie W. met de kinderen waarvan ik eindeloos buitenspeelde, op straat en in de tuin.
    Mijn vader huurde van de huiseigenares die zelf boven ons woonde. In 1981 (mijn vader was toen al naar Bergen vertrokken, maar ik woonde er nog) stichtte die in een psychose brand op haar verdieping, die daardoor vrijwel helemaal uitbrandde. Het bluswater maakte mijn verdieping nagenoeg onbewoonbaar, voor mij tijd om te vertrekken.
    Het huis stond een paar jaar leeg, totdat de eigenaresse overleed en haar zoon de benedenverdieping betrok. Geld om het op te knappen had hij niet, van de bovenste etages bleven de ramen nog jaren dichtgetimmerd, tot hij het voor een fors bedrag verkocht en vertrok.
    De nieuwe eigenaren, een jong advocatenechtpaar, gingen voortvarend te werk. Van het huis - en de rest van de straat - staan de gevels op de monumentenlijst, maar de indeling daarachter, de binnenarchitectuur, is niet beschermd. Heinzestraat 21 was een fraai voorbeeld van de bouwstijl van de Amsterdamse school, met lage plafonds, kleine ladder ramen, een granito aanrecht en badkamervloer, tegeltjes in de keuken en Bruynzeel kastjes. Het was een donker huis en ook in de tuin was weinig licht vanwege de hoge, oude bomen.
    Maar met geld kun je een hoop. Gedurende anderhalf jaar werd alles vanbinnen gesloopt, uitgebroken, opnieuw ingedeeld, de kelder uitgediept en zelf een tweede kelder bijgegraven, de achtergevel vervangen door een stalen frame met enorme ramen die uitzicht gaven op de tuin waar alle bomen werden gekapt om plaats te maken voor een zwembad omgeven door een fraai plankier met ligstoelen. En dat midden in Amsterdam Zuid.
    Ik stond een keer met mijn fiets aan de hand nieuwsgierig naar binnen te kijken, de verbouwing was zo goed als klaar, toen een jongen van een bezorgdienst een gigantische televisie naar binnen tilde. ‘Ongelofelijk,’ zei hij toen hij weer naar buiten kwam en zich het zweet van het voorhoofd wiste. 'Wat een luxe!' Zo iets moois had hij nog nooit gezien. 
    Waar ooit onze keuken en mijn eigen kamertje waren geweest, keek je nu vanaf de straat door één enorme ruimte - de eerste verdieping en de begane grond waren samengetrokken - rechtstreeks uit op een zwembad aan de achterkant waar vrolijke muziek klonk en het geluid van opgewonden kinderstemmen.
    De familie W., inmiddels een dagje ouder, had het grootste gedeelte van de nogal luidruchtige verbouwing gelukkig in hun buitenhuisje in Overijssel kunnen doorbrengen. De perelaar achterin hun eigen tuin, die iets overhing boven het zwembad van hun nieuwe enthousiaste, jonge buren, hadden ze drastisch laten snoeien op aanraden van hun advocaat.
    Mijn eigen vader kon het huis, dat ook zíjn ouderlijk huis was, ooit kopen voor honderdduizend gulden. Dat deed hij niet. Hij was ambtenaar, leraar aan een middelbare school, en een huis kopen was niet zijn cultuur. ’Ik ben toch zeker geen V.V.D.’er?’ 
    

zaterdag 23 augustus 2025

 


Het corps

Toen mijn vader ergens in de eerste helft van de jaren vijftig van de vorige eeuw in Amsterdam aan het Spinoza lyceum het gymnasium voltooide, had hij geen idee wat hij moest gaan doen met zijn leven. Hij was de jongste van zeven en zijn familie had weinig vertrouwen in hem. Ze vonden hem ongedisciplineerd en niet serieus. Hij zat vooral in de kroeg, café Hoppe aan het Spui, waar hij hoopte een meisje te ontmoeten dat hem leuk genoeg vond om het mee te doen omdat hij op dat gebied nog helemaal groen was.
    Zijn ouders raadden hem aan rechten te gaan studeren en lid van het studentencorps te worden. Omdat hij zelf niets beters kon verzinnen schreef hij zich in aan de Gemeentelijke Universiteit, meldde zich aan bij het corps en liet zich kaalscheren zoals je toen als feut geacht werd te doen vanwege de ontgroening. Maar het corps was niets voor hem, het was niet zijn milieu, geld maar geen cultuur, seksistisch en proleterig, hiërarchisch en autoritair. Na een week hield hij het voor gezien, zowel het corps als de rechtenstudie.
    Op hun beurt hadden mijn ouders weinig vertrouwen in mij, hun enige zoon. Ze vonden me ongedisciplineerd en niet serieus. Zelf vond ik helemaal niets en had ik geen idee wat ik wilde met mijn leven. Nou ja, ik wilde de muziek in, maar dat vond niemand een goed idee. Toen ik mij aanmeldde voor de studie Theologie - een afleidingsmanoeuvre om mijn ouders tevreden te stellen - kwam een lidmaatschap van een studentencorps niet eens ter sprake. Niet onze cultuur.
    En nu heeft mijn dochter haar tussenjaar voltooid, zoals gebruikelijk in de kringen waarin zij zich begeeft, heeft ze zonder veel overtuiging een studie uitgekozen en heeft ze zich, net zo als de meeste van haar vrienden en vriendinnen, aangemeld bij een studentencorps. Haar redenen om dat te doen zijn heel pragmatisch: via zo’n vereniging kun je relatief gemakkelijk een betaalbare kamer vinden - al moet je dan wel in de smaak vallen, er is een ballotage - en dan ben je, inclusief de contributie van de vereniging toch nog altijd goedkoper uit dan wanneer je zelf iets moet gaan huren. Maar daar hoort dan wel een twee weekse ontgroeningsperiode bij.
    Ik raadde het haar af: ‘dat is niets voor jou, niet onze cultuur. Wat moet je met die poenerige types? Waarom zou je in Utrecht gaan studeren als je ook in Amsterdam kunt studeren? Van mij hoef je de deur niet uit.’ Maar ze liet zich liever overtuigen door haar oude schoolvriendinnen, maakte mij heel duidelijk dat ik me er verder niet mee moest bemoeien, pakte haar tas in, vroeg om een slaapzak en een matje en vertrok naar Utrecht.
    Gisteren belde ze me eindelijk, na een week in een strafkamp (háár woorden) in Limburg te hebben doorgebracht, waarbij ze geen enkel contact met de buitenwereld mocht hebben.
    ‘Hoe gaat het met je, papa?’ Ze klonk redelijk onaangedaan.
    ‘Hoe was het? Waar ben je nu?’
    Ze was weer terug in Utrecht. Het was behoorlijk heftig geweest, maar ook weer niet zo vreselijk als ze had gedacht. ‘Ik ben kapot, maar ik zit in een leuke groep en dat maakt alles uit. Nu nog vier dagen in Utrecht, en dan is het klaar. Dan kom ik weer naar huis.’
    ‘God, wat ben ik blij dat ik je aan de lijn heb. Ik was zo ongerust.’
    ‘Ik moet ophangen, papa. Ik hou van je.’ De verbinding werd verbroken.
    Ik ook van jou. Mijn dochter, de corpsbal.
    
    
    

vrijdag 22 augustus 2025

 


Retoriek

‘Ik vind het echt heel kwalijk dat je mij van antisemitisme beschuldigt.’
    ‘Dat begrijp ik.’
    ‘Jij verdedigt het vermoorden van onschuldige burgers, hebt maling aan mensenrechten, dan kan ik jou niet als een weldenkend mens zien of als iemand met een goed functionerend moreel kompas.’
    ‘Nee, natuurlijk niet.’
    ‘Dus dan wordt het moeilijk om een vriendschapsband te onderhouden, snap je?’
    ‘Heel moeilijk, ja.’
    ‘Moeilijk en pijnlijk voor mij om dan afstand te moeten doen van iemand die ik als een vriend zag.’
    ‘Een duivels dilemma inderdaad. Want vriendschap is natuurlijk niet niets!’
    ‘Ik heb nou eenmaal bepaalde principes.’
    ‘Goed om te horen. Dat hoort ook zo op jouw leeftijd. Het is inderdaad heel zorgelijk dat ik de mijne allemaal overboord heb gezet.’
    ‘Ja, sorry, maar ik vind het dus echt fout om een heel volk van onschuldige burgers moedwillig te bombarderen en uit te hongeren. Dat is voor mij ongeveer hetzelfde als om met een gietijzeren pan onschuldige basisschoolkindjes de hersens in te slaan. Met mensen die vinden dat zoiets überhaupt een punt van discussie is, is vriendschap voor mij niet echt een optie.’
    ‘Nee, zeg! Met een gietijzeren pan! Stel je voor! Dus je zegt de vriendschap op?’
    ‘Dat heb ik niet gezegd. Ik zeg alleen dat ik het moeilijk vind om een vriendschap te onderhouden met iemand die in dit soort kwesties standpunten aanhangt die voor mij moreel onverenigbaar zijn met mijn eigen principes. Dat is niet hetzelfde als het verbreken van het contact.’
    ‘Ik snap het. Je benoemt alleen jouw probleem met mij dus.’
    ‘Jij beschuldigt mensen die aan de Palestijnse kant staan voortdurend van een gebrek aan nuance, maar kiest zelf heel selectief op welke onderdelen je reageert, en trekt conclusies uit mijn uitspraken die helemaal niet noodzakelijkerwijs kloppen. Vervolgens publiceer je dat online, zonder overleg, uitnodiging tot wederhoor of zelfs maar een aankondiging van tevoren. Ik hoor graag hoe je dat retorisch (en moreel) verantwoord vindt.’
    ‘Het was anoniem toch? Volgens mij heb ik je niet genoemd.’
    ‘Impliciet noemen is ook noemen, ook zonder naam en toenaam.’
    ‘O jee! Wat vervelend voor je. Maar: goed dat je het benoemt! Ik ga erover nadenken. Retorisch én moreel, dat is nogal wat.’
    ‘Ik zal nooit beweren dat het je niet is toegestaan te schrijven wat je wil en over wie je wil, daar hebben we gelukkig de vrijheid van meningsuiting voor, maar op het moment dat je concrete beschuldigingen uit, vind ik het wel degelijk terecht om die eerst aan de beschuldigde in kwestie voor te leggen. Dat lijkt me in elk geval in lijn met de waarden die je telkens verkondigt zelf zo belangrijk te vinden, namelijk nuance en een wederzijds gesprek.’
    ‘Goed dat het zegt. Maar je verbreekt het contact dus niet?’
    ‘Nou doe je het wéér!’
    ‘Maar wat doe ik dan?’
    ‘Mij ervan beschuldigen dat ik het contact verbreek. Ik zeg juist dat het belangrijk is het gesprek over dit onderwerp te blijven voeren, en ik hoop dat dit te zijner tijd kan zonder retorische trucjes en het verdraaien van mijn woorden, en ook zonder mij van antisemitisme en het verbreken van het contact te beschuldigen. Wanneer je dat kunt opbrengen, hoor ik het wel.’
    ‘Vind je het goed als ik het initiatief nu even aan jou laat?’
    ‘Liever niet. De manier waarop dit gesprek verloopt geeft me niet de indruk dat het tot een retorisch verantwoorde, goed onderbouwde discussie zou komen.’
    ‘Dank voor je heldere feedback. Ik ga ermee aan de slag.’

donderdag 21 augustus 2025

 


Carel Alphenaar

Het schrijven van een operalibretto is geen sinecure. Opera is totaal iets anders dan toneel, en stelt heel andere eisen aan de tekst. Aan lange volzinnen heb je over het algemeen niets, wat je nodig hebt zijn korte statements, een uitgebeende en gestileerde taal, die gezongen overkomt als realistisch waar dat de bedoeling is, maar karikaturaal waar dát weer de bedoeling is. Dat realisme ver te zoeken is, blijkt alleen al uit de herhalingen van zinnen of fragmenten om dramatische en compositorische redenen, die in het theater en zeker in het echte leven idioot zouden overkomen.
    Het zijn zelden schrijvers of dichters die de kunst verstaan, alleen realiseren veel componisten zich dat niet. Voor een goed operalibretto heb je een librettist nodig, en dat is een vak, niet iets dat je er zomaar even 
bijdoet als schrijver.
    De reden dat ik graag met een librettist werk en niet zelf een tekst schrijf, zoals sommige componisten doen (Richard Wagner bijvoorbeeld), is dat er daardoor een extra laag aan het drama wordt toegevoegd die ik zelf nooit had kunnen verzinnen. Opera wordt niet voor niets als gesamtkunstwerk omschreven, en het is precies dát, wat ik er zo aantrekkelijk aan vind. 
    Op dit moment werken Carel Alphenaar en ik aan Die Juden, onze vijfde gezamenlijke productie in een tijdsbestek van vijfendertig jaar. We hebben ons tot nog toe altijd gebaseerd op een bestaand toneelstuk of een roman, soms door Carel aangedragen en soms door mij, en dan door Carel omgewerkt tot zingbaar libretto. 
    Ik herinner me een interview met componist Peter Schat over zijn opera Symposion (over de dood van Tsjaikovski, Schats grote, romantische held) waarvoor Gerrit Komrij het libretto schreef. ‘Hoe gaat zoiets nou?’ vroeg de interviewer, ‘overleggen jullie veel? Praten jullie ook over de muziek?’
    ‘Nee, natuurlijk niet,’ antwoordde Peter geïrriteerd door zoveel naïviteit en onbegrip. ‘Ik ga toch niet met mijn librettist in gesprek over mijn noten?’
    Precies dát doen Carel en ik nou juist de hele tijd wél! Al meteen bij het schrijven van het libretto zijn we voortdurend met elkaar in overleg. Is de toon precies goed? Is een passage lang genoeg? Of juist te lang? Is een overgang geloofwaardig? Een enkele keer verschillen we enorm van mening over een detail waarbij ik vind dat de componist altijd het laatste woord heeft, wat Carel dan weer betwist, en héél soms verander ik stiekem iets in zijn tekst zonder dat te zeggen in de hoop dat hij het niet merkt.
    En dat libretto van Komrij is een draak; van een vervelend soort literaire pretentie en dan ook nog op rijm, waarbij de rijmwoorden irritant als kilometerpaal gaan werken. Schats noten zijn hier en daar wel prachtig. Zo herinner ik me een bloedstollend mooie homoseksuele liefdesaria van een tenor, en hier en daar wat fraaie treingeluiden. 
    Maar bij Carel krijg je een schat aan vakkennis, een feilloos en virtuoos taalgevoel, een gigantische repertoirekennis, brille en eruditie, muzikaliteit en een geheel eigen esthetiek gratis meegeleverd.
    En omdat Carel als cellist het notenschrift uitstekend beheerst, kunnen we ook tijdens het componeren regelmatig overleggen. Ik werk al jaren met een digitaal notatieprogramma dat met redelijk klinkende samples van de meeste gangbare instrumenten een aardige indruk geeft van hoe het zou kunnen gaan klinken, en dat geeft ons de mogelijkheid om ook over mijn noten met elkaar van gedachten te wisselen. Carel heeft vaak uitgesproken ideeën over hoe een bepaalde passage gezongen zou moeten worden en aarzelt dan niet om 
die voor te zingen, waarbij het natuurlijk niet om de exacte noten gaat, maar om de sfeer, de impact, de aanpak. Deze werkwijze is mij door de jaren heen zeer dierbaar geworden. 
    Toen we in 1990 voor het eerst samenwerkten (aan de scheepsopera Where the cross is made) was ik als operacomponist nog totaal onervaren, en zonder zijn hulp, geduld en vertrouwen had ik het nooit tot een goed einde gebracht. Ook de compositie van een opera is een vak apart en het is dankzij Carel dat ik er nu met autoriteit over durf te praten.   
    Carel is dit jaar vijfentachtig geworden (we schelen precies twintig jaar), maar heeft het alweer over een volgend gezamenlijk project, en als het aan mij ligt, gaat dat gebeuren ook. We zijn elkaar over de jaren heen niet altijd trouw gebleven, zowel Carel als ik zijn hier en daar vreemdgegaan, maar zoals Carel vaak over mij praat als zijn componist, zie ik hem evenzeer en bij uitstek als mijn librettist.
        

woensdag 20 augustus 2025

 


Poekie

Middelste zoon zit nu alweer bijna een week in detox. Dat geeft ons allemaal wat rust, het voelt toch een beetje alsof we onder een stoomwals hebben gelegen. Ik bedwing mijn neiging om hem te appen en te vragen hoe het daar met hem gaat, ook omdat mijn motieven niet zuiver zijn. Ik doe dat namelijk uit schuldgevoel, terwijl ik eigenlijk heel erg boos op hem ben.
    Zo gaat het nu al jaren: van crisis naar crisis, van relatieve rust naar extreme turbulentie. Periodes waarin het beter met hem lijkt te gaan worden afgewisseld met diepe dalen, waarin hij de verantwoordelijkheid altijd buiten zichzelf legt en niet aarzelt alle aandacht op zichzelf te vestigen door middel van extreem gedrag, dreigen met zelfmoord (zowel impliciet als expliciet) of zichzelf in levensbedreigende situaties te manoeuvreren.
    ‘Het is altijd hetzelfde,’ zegt oudste zoon. ‘In de zomervakantie trekt hij het niet als iedereen weg is, en dan weet hij jou zo te manipuleren dat jij hem hier naartoe haalt.’
    ‘Wat moet ik anders? Ik hou van hem.’
    ‘Hij bespeelt je gewoon.’
    ‘Ik weet het, maar het is mijn kind. Ik kan niet anders.’
    ‘Je helpt hem er niet mee.’
    ‘Ik kan hem toch moeilijk aan zijn lot overlaten?’ 
    Poekie, de kat van middelste zoon, die voorlopig vanwege de detox bij ons logeert, springt op tafel en nestelt zich languit tussen ons. We willen haar eigenlijk nu al niet meer kwijt.
    ‘Maar er verandert toch niets? Je haalt hem hier naar toe vanwege de ketamine, en dan gaat hij na een paar dagen nog veel meer gebruiken tot wij weer de politie en de ambulance kunnen gaan bellen.’
    ‘Ik kon hem daar toch moeilijk laten staan. Hij zei dat hij was verkracht.’
    ‘Hij chanteert je.’
    ‘Ik weet het.’
    ‘Maar toch laat je het elke keer weer gebeuren.’
    ‘Ja.’
    ‘Omdat altijd en eeuwig die mogelijke zelfmoord in je achterhoofd meespeelt. En dat weet hij ook.’
    ‘Ik zou het mezelf nooit vergeven.’
    ‘Maar hier help je hem niet mee. En ik heb er ook last van.’
    ‘Ik zeg toch ook niet dat ik het goed doe? Wist ik maar hoe ik hiermee om moet gaan.’
    ‘Straks is het kerstvakantie en dan moet ik studeren voor mijn tentamens in januari. Zijn vriendin zal dan dus ook wel tentamens hebben, en geen tijd voor hém, dan weet ik nu al wanneer de volgende crisis gaat komen. Ik wil niet dat je hem in december in huis haalt. Ik heb al twee keer eerder door hem mijn tentamens gemist.’
    ‘Alsof het verder zo fantastisch gaat met je studie.’
    ‘Dat is een kut opmerking.’
    We zijn allebei moe en geïrriteerd, maar het escaleert gelukkig al heel lang niet meer tussen ons.
    ‘We zouden wel wat hulp kunnen gebruiken,’ zeg ik tegen oudste zoon. ‘Nu gaan alle aandacht en zorg naar hém, maar het zou fijn zijn als wij ook wat advies konden krijgen over hoe je met zo iemand moet omgaan.’
    ‘Je moet je in elk geval niet meer door hem laten chanteren.’
    ‘En ik vind het ook niet fijn dat jij mij steeds het gevoel geeft dat het allemaal hopeloos is, dat het toch niet meer goed zal komen. Denk je dat echt?’
    ‘Jij met je eeuwige optimisme.’
    ‘Geef eens antwoord.’
    ‘Ik denk van wel. Hij is slim, heeft veel talenten, het komt vast wel goed. Maar een beetje hulp zouden we goed kunnen gebruiken.’
    Meent hij dat werkelijk, of praat hij me alleen naar de mond? 
    ‘Ik ben blij dat je dat zegt. En volgens mij is het jouw beurt om de kattenbak schoon te maken.’