zondag 7 september 2025

 


Gender

Ik las twee romans, eigenlijk novelles, kort na elkaar. De ene van een jonge Nederlandse debutant en de andere het debuut uit de jaren tachtig van de vorige eeuw van een Turkse schrijfster. Het tweede sprak me veel meer aan dan het eerste en ik vroeg me af waardoor dat kwam. Het zette me aan het denken over feminien en masculien schrijven en of er eigenlijk wel zoiets bestaat, en zo ja, wat dat dan zou zijn, of ik dat zou kunnen benoemen, misschien aangezwengeld door die hele discussie over gender. 
    Dan moet je natuurlijk eerst die twee begrippen helder definiëren, alleen lijkt me dat ondoenlijk. Ik zie het ook meer als een gedachte-experiment, er vanuit gaande dat je ook wel ergens over kunt nadenken zonder eerst precies alle parameters te definiëren. Ik ben geen filosoof. Maar ik vind het belangrijk om te proberen mijn gedachten te ordenen over de wereld om mij heen, de dingen die ik tegenkom. Zie het als een gevecht tegen de oppervlakkigheid.
    ‘Heeft literaire stijl een geslacht?’ vraagt mevrouw Janssen mij. De eerste roman treft mij als vlot geschreven, ondubbelzinnig, expliciet over de materiële aspecten van sex - de erectie, het klaarkomen - handelend over het onvermogen met een vrouw te zijn, werkelijk samen te gaan, zowel de ik als zijn vader en het vergeefse zoeken naar bevestiging van die vader, het ontraadselen van het enigma dat die vader is. Doe ik de roman hiermee tekort? Een woest boek, staat er op de achterkant van het omslag. Nee, hiermee doe ik de roman niet tekort. Goed geschreven, dat wel, maar toch ook aan de oppervlakte blijvend, zich misschien te bewust van de lezer en daardoor niet werkelijk open en eerlijk. Is dat mannelijk?
    Mevrouw Janssen vind dit te simplistisch. Zij zegt dat het ook kan samenhangen met het feit dat het hier een debutant betreft die nog niet zo radicaal kan of durft te zijn.
    Die tweede roman is totaal anders. Vlot geschreven? Nee, eerder experimenteel, spelend met de vorm, springend door de tijd, soms binnen één zin. Beide romans zijn autobiografisch te noemen, hoewel gefictionaliseerd, maar wat de schrijver van de eerste roman bezighoudt, zijn queeste, interesseert me niet bovenmatig: succes krijgen met schrijven. Hij lijkt vooral bezig te zijn zich de kleren van een schrijver aan te meten, in de hoop dat het schrijven dan vanzelf wel komt.
    In die tweede roman is iemand aan het wóórd, geen pretentie van autoriteit, eerder zoekend dan bevestigend, maar trefzeker en zonder enig effectbejag vertelt ze bijna achteloos een gruwelijk verhaal - háár verhaal - vraagt ze zich af hoe te leven in haar wereld, toont ze zich - haar personage - een volleerd psycholoog en reflecteert ze ook nog op de literatuur en haar eigen schrijven. Is dat vrouwelijk?
    Mevrouw Janssen is inmiddels afgehaakt.  ‘Mijn eerste roman vonden ze te mannelijk,’ zegt ze, ‘en dat was geen compliment.’
    Enfin, ik kom er niet uit. Schrijft Connie Palmen als een vent en Marcel Proust als een vrouw? Misschien bestaan er alleen goede en slechte romans en is dat ook wel genoeg. Maar als ik zou mogen kiezen met wie ik zelf vergeleken zou willen worden, dan wist ik het wel. 

zaterdag 6 september 2025

 



Struikrover

‘Van mijn familie van vaderskant weet ik redelijk veel, zijn er verhalen, foto’s, brieven, dagboeken, documenten, maar van die van moederskant weet ik haast niets. Van jouw familie weet ik ook bijna niets, behalve dan het een en ander van je ouders, maar ik zou het toch wel fijn vinden om onze kinderen iets mee te geven, al hebben ze nog lang niet de leeftijd om daar belangstelling voor te hebben.’
    Met mijn telefoon maak ik een foto van het graf, zoals ik meestal doe als ik bij Bibian op bezoek ga. Het is lekker weer, en terwijl ik haar bijpraat, trek ik meteen wat onkruid tussen de stenen vandaan.
    ‘Ik weet dat Nicholas Roth, mijn opa, met zijn broer George en hun vader aan het begin van de vorige eeuw vanuit Budapest - toen nog twee steden, het rijkere en hoger gelegen Buda en het armere Pest waar zíj woonden en dat uitkeek op de 
puszta - naar Londen verhuisden. Waarom alleen met hun vader? Leefde hun moeder niet meer? Bleef zij achter? En waarom kon of wilde die dan niet mee? Wat het beroep van hun vader was (laat staan van hun moeder): geen idee. Mijn opa speelde viool en zijn broer cello. Toen zij oud genoeg waren om naar het conservatorium te gaan, bleek dat in Engeland te duur en keerden zij terug naar Budapest waar zij bij de beroemde pedagoog Jenő Hubay studeerden, Bartok leerde kennen en samen en apart in strijkkwartetten en pianotrio’s speelden. Deze informatie is bij stukjes en beetjes via mijn moeders zusters en wat ik zoal op het internet heb kunnen vinden tot mij gekomen; mijn moeder praatte nooit over haar vader. Ze haatte hem, verfoeide hem, maar noemde desondanks haar enige zoon Nikolaas. Niet naar hém, verzekerde ze, maar naar Nicholas Nickleby, hoofdpersoon uit de gelijknamige roman van Dickens die ze tijdens haar zwangerschap zou hebben gelezen. 
    Ik heb mijn opa twee keer ontmoet, beide keren in het huis van mijn tante May, oudere zuster van mijn moeder, maar verzuimd hem toen de vragen te stellen die ik nu zo graag beantwoord zou zien. Hij was charmant, veinsde belangstelling tot we aan tafel gingen, vertelde wat grappige anekdoten over zijn vioolstudenten aan het Trinity college waar hij lesgaf en speelde met verve de rol van opa. ‘Ursie was allways my favorite,’ zei hij meteen nadat ik aan hem was voorgesteld. Ursie was Ursula, mijn moeder, die hij niet kwam opzoeken toen ik was geboren, niet toen haar borst was afgezet in Het Antoni van Leeuwenhoek ziekenhuis, en niet toen ze op haar zesenveertigste werd begraven op het Gan Hashalom, de liberaal joodse begraafplaats. Ik herinner me tussen alle grotere en kleinere bossen bloemen op haar kist één enorme grafkrans met een lint dat tot mijn vaders en mijn verbijstering zijn naam bleek te dragen.
    Mijn moeder is al jaren dood en ook haar zusters leven niet meer. Er zijn wel neefjes, maar die hebben helaas ook niet veel toe te voegen. Dan is er nog mijn half-tante Rucky, een dochter uit zijn tweede huwelijk die tegenwoordig in Australië woont en die ik meer dan veertig jaar geleden een keer in Amsterdam heb ontmoet. Met enige moeite wist ik haar gegevens te achterhalen, waarna we wat heen en weer appten. Zij meende te weten dat mijn opa alleen een joodse moeder had, dat hij inderdaad goed bevriend was geweest met Bartok, maar veel meer wist ze ook niet te vertellen. Wel stuurde ze me twee vergeelde foto’s van portretten van zijn ouders. Ik heb ooit begrepen dat mijn overgrootvader schoenlapper was, dat nog een generatie eerder iemand is opgehangen wegens struikroverij en dat we in de verte familie zijn van de schrijver Joseph Roth.
    Dat mijn moeder het thuis niet leuk had, is me wel duidelijk geworden. Alles draaide om de carrière van mijn opa, en toen hem dat beter uitkwam liet hij het gezin in de steek en vertrok met zijn nieuwe, jonge vrouw, de pianiste van zijn pianotrio naar Londen om nooit meer terug te keren. Maar toch is het familie en moet ik me op de een of andere manier tot hem verhouden, al was het maar omdat ik niet alleen zijn naam draag, maar nu ik ouder word uiterlijk ook steeds meer op hem ga lijken, en dan zou iets meer informatie wel helpen, vind je ook niet, lieveling?’

vrijdag 5 september 2025

 

St. Barbara

‘Dag lieverdje, ik loop een beetje met mijn ziel onder mijn arm en daarom kom ik even bij jou zitten. Het is hier op St. Barbara altijd zo heerlijk rustig, en het idee dat ik op een dag naast je zal liggen, hoewel ik eigenlijk vind dat mevrouw Janssen dat maar moet bepalen - al heb ik niet het gevoel dat zij er erg mee zou zitten - vind ik op een gekke manier hoopgevend. Het is niet dat ik er genoeg van heb, of dat ik niets meer heb om nog voor te leven, maar dat concept van de sterfelijkheid vind ik een groot goed, het idee dat het op een dag gewoon is afgelopen, voorbij is. Daar is over nagedacht.’
    Ik kijk naar de roos die ik hier kortgeleden plantte en die nu al is uitgebloeid. Zou het slechte kwaliteit zijn, of was het gewoon te laat in het seizoen? Van planten heb ik geen verstand.
    ‘Maar wat ik je wilde vertellen is dat ik de laatste tijd veel nadenk over Israël, me een mening probeer te vormen en me niet gek te laten maken door de stortvloed van anti-Israël propaganda, vooral uit linkse hoek, mijn eigen bubbel, biotoop. Vrijwel iedereen is het er daar over eens dat Israël de Gazanen aan het uitmoorden is, maar ik ben daar zelf helemaal niet van overtuigd. Ik denk dat Israël voor eens en voor altijd korte metten wil maken met Hamas. Of dat realistisch is, kan ik natuurlijk niet beoordelen, maar na 7 oktober is er geen andere optie meer, Hamas moet verwijderd, definitief verslagen. Het heeft me al vrienden gekost, soit, daar zit ik niet mee. Vriendschap overstijgt politieke kleur, de waan van de dag, meningen over zaken waarvan we als we eerlijk zijn het fijne helemaal niet kunnen weten, vriendschap gaat over iets anders, dient een ander doel. Wie dat niet begrijpt, hoeft mijn vriend niet te zijn.
    Maar het is lastig je een mening te vormen over wat er in Gaza nu werkelijk aan de hand is omdat het nieuws, de kranten en de televisie, duidelijk niet aan objectieve en gecontroleerde nieuwsgaring willen doen. Ze schrijven gewoon waarvan ze hopen dat ze hun lezers er een plezier mee doen, tegenstemmen worden niet op prijs gesteld. Zelfs Theodor Holman, een columnist zoals we er in Nederland maar weinig hebben - weet je nog dat hij een film over jou wilde maken? - hebben ze het zwijgen opgelegd. 
    Binnen achtenveertig uur zouden er veertigduizend kinderen sterven in Gaza, las je overal. Maar al een paar dagen later hoorde je er niets meer over, ook geen rectificatie, gewoon niets. Er zou een ziekenhuis zijn gebombardeerd, iedereen schreeuwde moord en brand; het bleek niet zo te zijn. Maar het had zo kunnen zijn, dat was kennelijk al genoeg. Foto’s van uitgemergelde baby’s moesten bewijzen dat Israël Gaza uithongert maar bleken heel ergens anders vandaan te komen of totaal uit de context te zijn gehaald. En nu waren er weer honderden genocide-experts allemaal overtuigd dat Israël genocide aan het plegen is. Alleen bleken die experts niet te achterhalen of zelfs helemaal geen genocide-experts te zijn. En zo is er steeds wel een nieuwe vermeende gruweldaad van het Israëlische leger om de jodenhaat - want dat is het natuurlijk gewoon, je hoeft niet heel erg slim te zijn om dat te begrijpen - smeulende te houden of liever nog aan te wakkeren. Want het gaat slecht met de wereld, en dan is het wel zo fijn om een zondebok te hebben. Misschien is dat wel wat onze lieve heer bedoelde toen hij ons het uitverkoren volk noemde, was dat wat hij voor ons in petto had.
    Gelukkig is niet iedereen gek geworden en zijn er ook onder mijn vrienden nog genoeg die Israël steunen zonder meteen al hun socialistische idealen te laten varen. Wel hebben we straks met de verkiezingen een probleem: waar moeten we op stemmen?    
    Maar goed, lieveling, rust zacht, ik moet er weer vandoor, boodschappen doen voor het avondeten, koken voor onze kinderschaar, het leven raast genadeloos voort, ik meld me wel weer.’
     
    

donderdag 4 september 2025

 


Het kwaad

Ik denk aan een tweeëntwintigjarige, vermoedelijk Nigeriaanse jongen die een Amsterdams meisje van zeventien jaar heeft vermoord en probeer me voor te stellen wat hem daartoe heeft bewogen. Als het in een psychose was, dan was het misschien niet per se zijn bedoeling, waren het stemmen die hij hoorde die hem hiertoe aanzetten, maar daar heb ik niets over in de krant gelezen. Zou hij hebben gedacht dat hij er wel mee weg zou komen, dat ze hem niet zouden pakken? En zou hij over de consequenties hebben nagedacht: een lange gevangenisstraf, misschien wel levenslang, TBS? Of zou hij helemaal nergens over hebben nagedacht, voortgedreven door iets waaraan hij geen weerstand kon of wilde bieden. 
    Die jongen bestond ook al vóór hij deze misdaad beging, toen het alleen nog een optie was, iets dat hij ook niet zou kunnen doen. Maar misschien was hij in Nigeria al lid geweest van een militie, een verzetsbeweging of een terreurorganisatie met wie hij daar de vreselijkste dingen deed. Of is hij op jonge leeftijd getuige geweest van verschrikkingen die ik mij nauwelijks kan voorstellen en heeft dat zijn visie op de wereld gekleurd, een nieuw normaal voor hem geschapen.    
    Ik zag ooit een interview met een Syrische jongen die zich bij Islamitische Staat had aangesloten. Hij was gevangen genomen en verwachtte de doodstraf te zullen krijgen, en ik vermoed dat die inmiddels ook wel aan hem voltrokken zal zijn. Hij vertelde eigenhandig minstens zeshonderd mensen vermoord te hebben, mannen, vrouwen, kinderen. Spijt leek hij niet te hebben, of misschien was hij slim genoeg om zich te realiseren dat het daarvoor te laat was, of dat spijt in zo’n geval haast betekenisloos is. Van één moord kun je nog spijt hebben, maar van zeshonderd? Van moorden die je je niet eens meer kunt herinneren, die je achteloos beging? ‘Een mensenleven betekende niets voor ons,’ zei hij met zijn prettige, wat zangerige stem. Ik zag een knappe jongeman die intelligent en sympathiek uit zijn ogen keek. Hij leek heel goed te beseffen wat hij had gedaan, maar kon niet nalaten te flirten met het meisje dat hem het interview afnam.
    ‘Vóór Islamitische Staat was ons bestaan uitzichtloos,’ legde hij haar uit. ‘We leden armoede, hadden honger. Geen werk, geen enkel perspectief.’ Ik keek naar hem terwijl beelden van de gruweldaden van I.S. mij door het hoofd schoten, gestileerde terreur, bedoeld om de vijand angst aan te jagen, maar anderen juist te inspireren.
    ‘Bij I.S. kregen we ineens een goed salaris, konden we elke vrouw krijgen, niemand maakte ons iets. Het geloof speelde in feite geen enkele rol, dat hele kalifaat zei ons niets, we namen het gewoon op de koop toe, het hoorde er nu eenmaal bij.’
    Hij was gevangen genomen en zou worden berecht in zijn eigen land. Heel anders dan die Nigeriaanse jongen in Amsterdam. Wij kennen hier geen doodstraf en zullen ons dus tot zijn laatste snik over hem moeten ontfermen, al is dat misschien pas over zestig jaar. 
    Ik denk dat hij hier nooit had moeten komen, die jongen had hier helemaal niets te zoeken. Getraumatiseerd, beschadigd, opgejaagd, in een soort rauwe overlevingsmodus, na een verschrikkelijke tocht wakker geworden in een asielzoekerscentrum in een totaal ander deel van de wereld, in een land waarvan de mores hem vreemd zijn, waarschijnlijk helemaal niet interesseren. Een roofdier in een kooi, maar dan eentje die iemand open heeft laten staan.
    Er wordt wel gezegd dat veel van de problemen die in de thuislanden van deze mensen spelen door onszelf zijn veroorzaakt, door onze hebzucht, ons egoïsme. Ongetwijfeld. Al vraag ik me dan wel af wie we precies bedoelen met ons. Mij? Mevrouw Janssen? Mijn kinderen? Nee, natuurlijk niet, het gaat dan over natiestaten, niet over individuen.
    Maar zelfs als wij hier voor een gedeelte van hun problemen verantwoordelijk zijn, oplossen kunnen we ze zeker niet. Ik voel compassie met iedereen die op de vlucht is, ontheemd is, mijn hart gaat naar hen uit, maar getuigt het niet van een grote naïviteit om vluchtelingen van oorlogsgeweld zogenaamd ruimhartig op te vangen en ze dan vervolgens aan hun lot over te laten in een asielzoekerscentrum? Als dit klopt zou ik zeggen: van een misdadige naïviteit. En daarvan is nu dus een meisje van zeventien dat op weg was naar huis na een avondje stappen het slachtoffer geworden.     

woensdag 3 september 2025

 


Stijl

Stijl. Ik sprak ooit met een uitgever die mij vertelde dat ze in hun fonds stijl heel belangrijk vonden. Ik knikte, en vroeg me af wat ik daarmee moest. Ik vermoedde dat hij mijn stijl dan waarschijnlijk niet goed genoeg zou vinden voor zijn fonds, terwijl ik me tegelijk afvroeg wat voor stijl ik dan eigenlijk had, hoe ik mijn eigen stijl zou omschrijven als iemand me ernaar zou vragen.
    De uitgever hield van een wilde stijl, vertelde hij. Ik probeerde me daar iets bij voor te stellen. Misschien een soort literaire equivalent van Jackson Pollock? Op het papier gesmeten woorden, in één keer raak, niet of nauwelijks geredigeerd?
    Over de inhoud maakte hij zich geen zorgen, wanneer mijn stijl zou voldoen, kwam het met de inhoud vanzelf wel goed. Hij vroeg mij hem een paar pagina’s te sturen uit mijn twee eerder gepubliceerde romans, meer was niet nodig. Eigenlijk was één pagina al voldoende.
    Wanneer ik denk aan mijn lievelingsschrijvers, heb ik geen flauw idee hoe ik hun stijl zou moeten omschrijven. Ik lees graag Céline, maar heeft die een kenmerkende stijl? Ja, die drie puntjes, maar die gebruikt hij lang niet overal. En drie puntjes maken nog geen stijl. Wat maakt Céline tot Céline? Ik zou zeggen de sterke persoonlijkheid die zich achter elke zin aan je opdringt. Zijn filosofie, hoe hij naar de wereld kijkt, naar zijn medemensen, hoe hij over dieren schrijft, met meer compassie dan hij voor mensen lijkt te hebben. Céline is altijd meteen Céline, maar zit hem 
dat in de stijl? Er staan gewoon woorden die zich aaneenrijgen tot zinnen, ik krijg niet de indruk dat hij zich er zelf veel aan gelegen heeft laten liggen. Hij schrijft gewoon omdat hij niet anders kan en wil. Het gaat hem om het schrijven, hij schrijft vooruit, zonder veel terug te kijken of te analyseren.
    Ik ken wel schrijvers met een hele kenmerkende, herkenbare, zich op elke pagina aan je opdringende stijl, maar die ervaar ik over het algemeen als vermoeiend en gekunsteld. Wessel te Gussinklo is er zo een. De hoogstapelaar vond ik nog wel leuk, maar toen ik daarna in Op weg naar de Hartz begon en het gevoel kreeg opnieuw hetzelfde boek te lezen, haakte ik af. Veel vorm, weinig inhoud.
    Joyce speelt in Ulysses voortdurend met stijl. Hij schiet virtuoos van de ene stijl in de andere met hilarisch effect. Maar het gaat hem helemaal niet om stijl, bij hem is het poëticaal, verwijzend naar, refererend aan, het is gewoon een van de middelen die hij inzet om zijn lawine aan ideeën vorm te geven, uit te drukken, een van de kleuren op zijn ontzagwekkende palet.
    Om mijn eigen stijl heb ik me nooit erg bekommerd, of geprobeerd die te analyseren. Ik ben vooral bezig met wát ik wil vertellen, en ik vertrouw erop dat de woorden zich vanzelf wel in de juiste volgorde zullen rangschikken, dat de inhoud mij vanzelf de juiste stijl zal wijzen of het juiste contrapunt. Ik redigeer natuurlijk wel, lees het altijd nog een paar keer over, schrap wat overtollige woorden, of vervang er een of meer met een ander. Meestal zie ik dan dat er meer samenhang is dan ik dacht, dat mijn intuïtie me over het algemeen in de juiste richting leidt. Maar ik zou gek worden als ik me aan de een of andere vooropgezette stijl zou moeten conformeren, ik schrijf zoals ik schrijf. Het is bij mij een beetje zoals ik me ’s morgens aankleed: ik pak gewoon wat er bovenop de stapel ligt. Een stapel zorgvuldig uitgezochte kleren.   

dinsdag 2 september 2025

 


God 

Zolang ik me kan herinneren geloof ik niet in het bestaan van een opperwezen. Als kind niet, als puber niet en daarna ook niet. Ik ging braaf naar joodse les, luisterde met een hooguit literaire belangstelling naar alle verhalen over de toorn van god, leerde de verschillende gebeden uit mijn hoofd die mijn moeder mij zo graag hoorde opzeggen, droeg een keppeltje in sjoel dat ik eenmaal buiten zo snel mogelijk weer afzette, keek naar boven en zag daar alleen wolken en een blauwe lucht, niet meer en niet minder.
    ‘Dat komt nog wel,’ zei mijn moeder als we het er wel eens over hadden, ‘wanneer je er aan toe bent.’
    Ik kreeg verkering met een joods meisje dat er ook geen raad mee wist. Soms brandde ik op vrijdagavond de sabbathkaarsen en zei dan de bracha die ik nog uit mijn hoofd kende, maar zonder er iets bij te voelen, meer uit folklore of uit sentimentaliteit, of gewoon om indruk op haar te maken.
    Ondertussen loop ik op straat niet graag onder een ladder door, vermijd ik het getal dertien - zo vind ik het bijvoorbeeld vervelend als ik op weg naar huis op de tomtom zie dat het nog maar dertien kilometer is, meestal wend ik mijn blik af tot ik zeker weet dat het getal is gepasseerd -  en lijdt ik aan allerlei dwangneurosen. Toen mevrouw Janssen op de uitslag van een onderzoek wachtte, vond ik dat ik in het Vondelpark tenminste twee rondjes helemaal moest uitrennen, om de uitslag niet negatief te beïnvloeden.
    Soms bevangt mij zomaar zonder reden een onheilsgevoel als ik in mijn auto stap om naar Groningen te rijden en dwing ik mezelf met getallen en ingewikkelde formules het onheil af te wenden.
    Ik mag mezelf dan wel een atheïst en een rationeel denkend wezen noemen, maar ondertussen ben ik zo bijgelovig als de pest. Ik vraag me af of er mensen bestaan die daar geen last van hebben. ‘Cause we are living in a material world and I am a material girl’ zingt de katholieke Madonna.
    Ik las ergens dat iemand op bezoek bij natuurkundige Niels Bohr een hoefijzer boven zijn haard zag hangen. ‘Daar geloof je toch niet echt in?’ vroeg hij. ‘Natuurlijk niet,’ antwoordde Bohr, ‘maar het schijnt ook te werken wanneer je er niet in gelooft.’
    En nu merk ik dat ik op mijn oude dag genoeg begin te krijgen van het doorgeschoten materialisme van onze samenleving. Ik ken het nou wel, die blik op de wereld en het universum, ik ben toe aan wat anders, een nieuwe uitdaging.
    Mijn eerste compositiedocent Daan Manneke zei ooit in de les tegen mij dat hij mij door en door spiritueel vond. Ik ging er maar vanuit dat hij het aardig meende, maar ik had geen idee wat hij ermee bedoelde. Nog altijd niet trouwens.
    Ik zie me ook niet zo snel aansluiting zoeken bij een van de geïnstitutionaliseerde religies. De liberaal joodse gemeente zou dan voor de hand liggen: mooi, oud geloof, weinig op aan te merken, ik ken de liturgie, kan zo aanschuiven, maar ik denk dat ik toch iets custom made zoek, geen confectie. Een soort universele database waar ik altijd kan inloggen om troost te vinden, bij op te laden, moed uit te putten. Ik zou zeggen: hoe abstracter, hoe beter.     
    
      
    
     

maandag 1 september 2025

 


Zie, de kunstenaar!


Hoe heerlijk om in slaap gesust te worden met het gevoel ergens bij te horen, om deel uit te maken van de algemene verontwaardiging over iets dat niet al te veel eisen aan je stelt, om het gelijk aan je kant te hebben; een gelijk dat comfortabel aanvoelt alsof het helemaal van jou is, alsof jij zelf die keuze hebt gemaakt, het allemaal zelf hebt ontdekt en er toen tot je verbazing achterkwam dat al je vrienden, de echte en de virtuele, die laatsten natuurlijk in de meerderheid, er precies zo over dachten als jij. En hoe heerlijk ook het geschenk van het korte geheugen dat het ons mogelijk maakt steeds opnieuw zachtjes, naadloos van de ene morele verontwaardiging in de andere te glijden met het gevoel hier altijd al gewoond te hebben, dit altijd al gevonden te hebben.
    Het offerloze engagement, dat is wat we nu willen, en dat gelukkig ook ruimschoots voorhanden is. En hoe heerlijk ook om dit te mogen uitdragen op de Sociale Media, met van anderen gekloonde stukjes, foto’s, veelzeggende selfies, en dan steeds weer trots de likes te tellen en in een moeite door de sporadische dissonant op je lijntje genadeloos af te straffen, daarin gesteund door je homogeen verontwaardigde virtuele vrienden.
    Hoe heerlijk ook de mogelijkheid iemand het zwijgen op te leggen, te ontvrienden, monddood te maken, althans in jouw universum, dat ook het enige denkbare universum is.
    Maar helaas is kunst iets anders, wil het iets anders, volgt het een ander pad. En het is een ingewikkelde, andere houding en mentaliteit die daarbij komt kijken, die nauwelijks nog waardering vindt, niet marktgericht als zij is en dus geruisloos uit het curriculum gegumd van iedere zichzelf respecterende, moderne kunstopleiding.
    Het is lastig om kunst te maken in een tijd waarin het nieuwe, het experiment, het onderzoek verdacht is, waarin er vooral aandacht is voor kunst die voortborduurt of terugblikt op succesnummers uit het verleden, die toegankelijk is, geen moeilijke vragen stelt, geëngageerd is, maar dan wel met het engagement van de dag, die de algemene verontwaardiging deelt, haar consument onderhoudt, vermaakt, in slaap wiegt. 
    We leven in een tijd waarin het collectief is afgeschaft, iedereen elkaars concurrent is en we allemaal streven naar de optimale zelfontplooiing die ons in de wieg al als reële mogelijkheid is verkocht. Niemand wil graag verantwoordelijkheid nemen voor de ruimte die hij inneemt en die misschien wel ten koste van de ruimte van een ander gaat. We willen ons niet graag rekenschap geven van de bevoorrechte positie die we innemen, en die boodschap willen we al helemaal niet van onze politici horen, die hem zelf ook niet willen horen, die zelf ook allang geen verantwoording meer willen afleggen.
    Het lijkt erop dat we leven in een beschaving op zijn retour, waarin we ons wanhopig vasthouden aan wat we kennen, aan wat altijd werkte, aan wat ooit betekenis had terwijl ondertussen de oud-testamentische voortekenen er niet om liegen. En dan roepen we wat we altijd roepen als het minder gaat: de joden! Het zijn de joden! Of als variant aan de andere kant van hetzelfde spectrum: de asielzoekers! Het zijn de moslims!
    De moderne geëngageerde weldenker is misschien vooral een collectieve individualist, die onder het mom van vrijheid en zelfontplooiing precies doet wat er van hem wordt verwacht, terwijl de kunstenaar werkelijk alleen staat, niet begrijpt waarom hij niet wordt gehoord, niet wordt gewaardeerd maar zich zijns ondanks toch niet laat afschrikken omdat hij nu eenmaal niet anders kan, niet beter weet. Hij kan alleen hopen dat het tij ooit zal keren, dat hij ondertussen niet ten onder zal gaan, maar meestal houdt hij zich daar niet mee bezig, druk als hij is met zijn kunst.