zondag 21 oktober 2018





Montyn, Dirk Ayelt Kooiman

In een opwelling na het bericht van de dood van Dirk Ayelt Kooiman las ik Montyn dat al sinds 1995 in mijn boekenkast naast Een Romance staat. Ik las het halverwege de jaren zeventig, maar behalve de titel, het omslag en de foto van de hevig loensende auteur, kon ik me er niets meer van herinneren.
Montyn was een meesterwerk, er werd mee gedweept toen het uitkwam. Mijn toenmalige vriendin B., die in café Schiller werkte dat door de ‘echte’ Montijn werd gefrequenteerd was idolaat van zowel het boek als de titelheld. Ik vermoed dat dit een rol speelde bij mijn aanvankelijke weigering het boek te lezen. Maar goed, Kooiman is dood en dat leek me een mooie aanleiding Montyn maar eens uit de kast te trekken.
   
‘Er viel een stilte. Ik nam een slok, liet de Whisky over mijn tong spoelen, tuurde naar het silhouet van de heuvels aan de overkant.’, begint het verhaal. Oké, geen fraaie stijl, stoeremannenproza, kitsch en cliché, maar daar zal een schrijver van het kaliber van Kooiman wel zijn redenen voor hebben. Kooiman was oprichter van De Revisor, literair tijdschrift van grote pretentie waar ik in de jaren zeventig op geabonneerd was. (ik herinner me vooral de geïllustreerde poëzie van Vroman en de nogal vage strip Het bruidspaar van de Eiffeltoren)
    We openen in Thailand, de ‘ik’ heeft een ontmoeting met een soortgenoot, type Hemingway/Haddock, ruwe bolster blanke pit, te veel van de wereld en de mensheid gezien, de eeuwige ‘misfit’, rusteloos, beschadigd, alcoholisch gedisponeerd. ‘Hij heette Ted, onnodig te zeggen dat hij een Amerikaan was,’ schrijft Kooiman. Deze Ted heeft een bruinverbrande schedel omkranst door bruin, gemillimeterd haar. Er wordt hier een sfeertje geschept, zoveel is duidelijk. Beetje Lowry meets Conrad meets Slauerhoff, maar dan in lelijk proza. Slecht geredigeerd ook: ‘sommigen van hen leiden een onopvallend bestaan’, staat er op pagina 10, en zes regels verder: ‘sommigen van leiden een onopvallend of zelfs achtenswaardig bestaan.’ Dat wisten we dus al.
    Montyn beleeft een hoop spannende avonturen, daar kom ik nog op terug, maar ligt tussendoor ook in hoog wuivend gras, bezaaid met pinksterbloemen, waarbij hij knippert tegen het zonlicht, de lucht doorzichtig blauw is en er stralende witte wolken voorbijzweven en het riet naast de sloot ritselt in de voorjaarswind. Je raadt het al: er kwaken ook nog kikkers en er gonzen bijen. Zou het soms de eerste dag van de lente zijn? Jazeker!
    Fraai is ook de beschrijving van een mislukte zelfmoordpoging: met wild kloppend hart legt de hoofdpersoon zijn gloeiende voorhoofd op het koele, gepolijste loopvlak van de rail. 'Twee koplampen komen naderbij, met honderdtwintig kilometer per uur…’ Jongen toch! Knap gevonden ook, het contrast tussen dat gloeiende voorhoofd en die koele rail.
    Montyn biedt een opeenvolging van avonturen met als pikant detail dat de hoofdpersoon fout is in de oorlog en in Duitse krijgsdienst treedt. Dat geeft helemaal niets, want hij deed dat alleen maar om het ouderlijk huis en het verstikkende gereformeerde milieu waarin hij opgroeide te ontvluchten. Van politiek wist hij niets - pas veel later legt men hem het verschil uit tussen socialisme en nationaal-socialisme - en van de concentratiekampen wist hij ook niets - wir haben es nicht gewusst, laat hij niet na de lezer vele malen te verzekeren. Het boek verscheen bovendien in de tijd dat het in Nederland bon ton begon te worden wat genuanceerder (gemakkelijker) te denken over ‘goed en fout’ in de oorlog.
    Het stuk over Montyns ervaringen in de Duitse krijgsdienst is wat mij betreft het beste en het interessantste. Wanneer de oorlog is afgelopen gaat het boek helaas gewoon verder met nieuwe ongelofelijke avonturen en wordt het een opsomming van meer van hetzelfde. Dat is overigens vaak het probleem van biografieën: de schrijver kan of wil geen keuze maken en vertelt iemands complete leven, ook waar het nauwelijks nog boeiend of relevant is. Ik denk dat Montyn enorm aan kracht had kunnen winnen als Kooiman zich tot de tweede wereldoorlog had beperkt en er in was geslaagd zich als schrijver boven zijn onderwerp te plaatsen. Kooiman stelt geen kritische vragen, geeft de lezer nergens het gevoel dat hij ‘er iets van vindt’, of dat de lezer er iets van zou moeten vinden. Hij deelt alleen - op de achterflap - mee dat het hier faction betreft, een uit Amerika overgewaaid genre waarin werkelijke gebeurtenissen literair verklankt worden. Hierbij moeten we denken aan Truman Capote. Helaas heeft Montyn nergens de literaire kwaliteit, de vaart en de beklemming van In cold blood, dat de lezer vertwijfeld achterlaat met de vraag ‘waarom?’, een beetje zoals A Short Film About Killing uit de Dekalog van Kieślowski.
    Hoofdpersoon Montyn is een karikatuur, zo plat als een stripfiguur en komt nergens tot leven. Zijn ouders en de rest van zijn familie worden niet uitgewerkt, van zijn maten in het Duitse leger komen we nauwelijks meer te weten dan hun voornamen, vriendinnetjes komen en gaan maar voegen niets toe.
    Waarom dan toch dit boek? En waarom was het zo succesvol? Zou dat komen omdat Kooiman zich inmiddels een reputatie had verworven als literair zwaargewicht en omdat het onderwerp ook nog eens in de mode en tegelijk lekker controversieel was? Dat werd in elk geval breed uitgemeten in de geslaagde marketingcampagne van uitgever De Harmonie destijds.
    Kooiman zegt zich te baseren op vraaggesprekken met Jan Montijn (zijn echte naam) en op historische feiten. Dat kan ik niet anders lezen dan als een verklaring dat Montijn de waarheid vertelt, dat alles wat hij zegt te hebben meegemaakt ook werkelijk zo gebeurd is. En dat is niet zo. Ik kan het natuurlijk niet bewijzen, maar ik weet heel zeker dat Montijn (of Kooiman) een fantast en een leugenaar is. Iedere kritische lezer zal dit met mij eens moeten zijn: het is gewoon te ongeloofwaardig allemaal.
    Neem het verhaal van de aanslag op een goederentrein met de mysterieuze Monika en Montyns vriend Hein. Alsof een verzetsvrouw zich in oorlogstijd in een klein dorpje als de adelijke eigenares van een leegstaande villa zou kunnen voordoen zonder dat het daar ter plekke iemand opvalt. Na de aanslag verdwijnt Monika, sterft Hein en komt niemand op het idee Montyn eens te ondervragen. Dat gebeurt overigens met alle getuigen van Montyns avonturen: ze sneuvelen, terwijl hijzelf steeds weer op wonderbaarlijke wijze overleeft.
    Onze held wordt uit een getorpedeerde boot gered, arriveert precies op het goede moment in Dresden om daar vanaf de eerste rang het volledige bombardement van de stad mee te maken, helpt dan natuurlijk puinruimen en naar overlevenden graven. Kooiman schrijft: ‘Ik wist het, godverdomme, ik wist het, godverdomme, godverdomme’, stamelde bootsman Heyne. En hij nam iets in zijn armen. Iets dat heel klein was en bewoog. Iets dat huilde.’ Überkitsch.
    Weer later stort onze held meters van de rotsen, reist hij onopgemerkt door de Duitse bezetter als deserteur door Nederland, ontsnapt hij uit het vreemdelingenlegioen, rijdt hij bij herhaling met zijn Harley Davidson tegen bomen, slaat hij met hoge snelheid met een auto over de kop, overleeft hij in Vietnam een napalmbombardement in een ondergrondse tunnel, trekt hij alleen door het oerwoud met de Pathet Lao, een Laotiaanse verzetsbeweging, pikt hij en passant nog even wat moordpartijen mee in Griekenland ten tijde van de strijd tussen de partizanen en de soldaten van het fascistische kolonelsregime.
    En dat alles whiskey drinkend en leuke meiden en jongens verschalkend; want onze Jan leeft het volledige leven. In Azië komt hij uiteindelijk in aanraking met het Boeddhisme en krijgt zijn romantische en getormenteerde ziel wat rust. Je kon er op wachten.
   
Tegenwoordig prijst uitgeverij De Harmonie Montyn op haar website aan als jongensboek: Genres 12 - 15 jaar, Kinderboeken. Een Romance blijkt bij herlezing topzwaar van pretentie, niet minder lachwekkend, gekunsteld en gedateerd als het kapsel van Robert Smith.     
   

Geen opmerkingen:

Een reactie posten