Stijl
Stijl. Ik sprak ooit met een uitgever die mij vertelde dat ze in hun fonds stijl heel belangrijk vonden. Ik knikte, en vroeg me af wat ik daarmee moest. Ik vermoedde dat hij mijn stijl dan waarschijnlijk niet goed genoeg zou vinden voor zijn fonds, terwijl ik me tegelijk afvroeg wat voor stijl ik dan eigenlijk had, hoe ik mijn eigen stijl zou omschrijven als iemand me ernaar zou vragen.
De uitgever hield van een wilde stijl, vertelde hij. Ik probeerde me daar iets bij voor te stellen. Misschien een soort literaire equivalent van Jackson Pollock? Op het papier gesmeten woorden, in één keer raak, niet of nauwelijks geredigeerd?
Over de inhoud maakte hij zich geen zorgen, wanneer mijn stijl zou voldoen, kwam het met de inhoud vanzelf wel goed. Hij vroeg mij hem een paar pagina’s te sturen uit mijn twee eerder gepubliceerde romans, meer was niet nodig. Eigenlijk was één pagina al voldoende.
Wanneer ik denk aan mijn lievelingsschrijvers, heb ik geen flauw idee hoe ik hun stijl zou moeten omschrijven. Ik lees graag Céline, maar heeft die een kenmerkende stijl? Ja, die drie puntjes, maar die gebruikt hij lang niet overal. En drie puntjes maken nog geen stijl. Wat maakt Céline tot Céline? Ik zou zeggen de sterke persoonlijkheid die zich achter elke zin aan je opdringt. Zijn filosofie, hoe hij naar de wereld kijkt, naar zijn medemensen, hoe hij over dieren schrijft, met meer compassie dan hij voor mensen lijkt te hebben. Céline is altijd meteen Céline, maar zit hem dat in de stijl? Er staan gewoon woorden die zich aaneenrijgen tot zinnen, ik krijg niet de indruk dat hij zich er zelf veel aan gelegen heeft laten liggen. Hij schrijft gewoon omdat hij niet anders kan en wil. Het gaat hem om het schrijven, hij schrijft vooruit, zonder veel terug te kijken of te analyseren.
Ik ken wel schrijvers met een hele kenmerkende, herkenbare, zich op elke pagina aan je opdringende stijl, maar die ervaar ik over het algemeen als vermoeiend en gekunsteld. Wessel te Gussinklo is er zo een. De hoogstapelaar vond ik nog wel leuk, maar toen ik daarna in Op weg naar de Hartz begon en het gevoel kreeg opnieuw hetzelfde boek te lezen, haakte ik af. Veel vorm, weinig inhoud.
Joyce speelt in Ulysses voortdurend met stijl. Hij schiet virtuoos van de ene stijl in de andere met hilarisch effect. Maar het gaat hem helemaal niet om stijl, bij hem is het poëticaal, verwijzend naar, refererend aan, het is gewoon een van de middelen die hij inzet om zijn lawine aan ideeën vorm te geven, uit te drukken, een van de kleuren op zijn ontzagwekkende palet.
Om mijn eigen stijl heb ik me nooit erg bekommerd, of geprobeerd die te analyseren. Ik ben vooral bezig met wát ik wil vertellen, en ik vertrouw erop dat de woorden zich vanzelf wel in de juiste volgorde zullen rangschikken, dat de inhoud mij vanzelf de juiste stijl zal wijzen of het juiste contrapunt. Ik redigeer natuurlijk wel, lees het altijd nog een paar keer over, schrap wat overtollige woorden, of vervang er een of meer met een ander. Meestal zie ik dan dat er meer samenhang is dan ik dacht, dat mijn intuïtie me over het algemeen in de juiste richting leidt. Maar ik zou gek worden als ik me aan de een of andere vooropgezette stijl zou moeten conformeren, ik schrijf zoals ik schrijf. Het is bij mij een beetje zoals ik me ’s morgens aankleed: ik pak gewoon wat er bovenop de stapel ligt. Een stapel zorgvuldig uitgezochte kleren.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten