Free Palestine
Gistermiddag had middelste zoon een intakegesprek bij de Jellinek kliniek. Hij verbleef daar al eerder een paar weken en ging er vanuit dat ze hem opnieuw zouden gaan behandelen. Na afloop van het gesprek bel ik om te vragen hoe het is gegaan.
‘Niet goed,’ zegt hij somber. ‘Ze zien niets in een opname, ik mag alleen drie dagen in de week naar de dagbehandeling komen. Ze nemen me gewoon niet serieus.’
Dat had ik niet verwacht. Ik zeg dat hij dan maar weer naar huis moet komen om bij te komen van het slechte nieuws en zijn overmatige ketaminegebruik van de vorige nacht.
‘Kan ik ervan op aan dat je direct naar huis komt?’
‘Ja, papa.’
Tegen etenstijd bel ik mijn oudste zoon om te vragen hoe het gaat, maar krijg te horen dat S. niet thuis is gekomen. Ongerust bel ik hem, maar krijg geen gehoor. ‘Die is gaan scoren,’ zeg ik tegen mevrouw Janssen. Ik probeer nogmaals te bellen, maar krijg opnieuw geen gehoor.
Even voor achten gaat de telefoon. Het is S. zie ik op het scherm. Hij huilt hartverscheurend en lijkt totaal in paniek. ‘Papa, ik ben verkracht,’ zegt hij.
‘Wat zeg je nou? Waar ben je? Ben je alleen?’
‘Ik ben op het Surinameplein.’
Wat een idiote plek. Wat moet hij daar nou? ‘We komen er aan, S.! We stappen meteen op de fiets, blijf aan de lijn, niet ophangen.’ Gelukkig woont mevrouw Janssen niet ver uit de buurt.
‘Waar sta je dan op het plein? En ben je daar alleen of met iemand?’
‘Met iemand.’
‘En ben je veilig met die iemand?’
‘Nee.’
Ik speur het plein af, links en rechts van de wanstaltige rotondekunst, maar ik zie hem nergens.
‘Waar ben je, S.?’
‘In het hotel.’
‘Welk hotel?’
‘Het Belfort hotel. Links in de gang bij de hoofdingang.’
We rennen het hotel binnen, kijken wat rond maar vinden hem niet. Als we de portier vragen blijkt die nauwelijks geïnteresseerd. ‘A blond boy? Madam, this is a hotel, how should I know?’
‘Welke kamer?’ Ik heb S. gelukkig nog aan de lijn.
Ik vind hem zittend op het tapijt voor kamer 113, duidelijk nog heel erg in een ketamine rush, en zonder schoenen.
‘Wat is er gebeurd?’ vraag ik hem.
‘Ik weet het niet,’ zegt hij tussen de huiltjes door, ‘ik geloof dat ik ben verkracht, maar ik kan me niets meer herinneren.’
De deur van kamer 113 gaat open en een jongen van begin twintig met blond, sluik haar komt naar buiten. ‘What did you do to my son?’ vraag ik, maar hij is duidelijk veel te ver heen om iets zinnigs te kunnen zeggen. ‘We did Ketamine,’ mompelt hij met een Oost-Europees accent.
S. blijft maar huilen en herhalen dat hij zich niets meer kan herinneren. Op dat moment komen de politie en de ambulance die ik heb gebeld. Een vriendelijke agente probeert hem in de lobby aan een tafeltje wat vragen te stellen, maar er komt niets uit. Iemand brengt hem een flesje water. ‘Als hij zich niets kan herinneren, kunnen we zeden niet inschakelen,’ legt de agente uit. Ik houd S.’ hand vast die allang geen kinderhand meer is, een armbandje met Free Palestine om zijn pols.
De ambulancebroeders nemen hem mee voor een snelle controle vanwege zijn drugsgebruik. Als ze mij komen halen lijkt hij alweer iets helderder. ‘Hij is over de piek heen,’ leggen ze uit, ‘en hij is niet verkracht, ze hebben samen rare YouTubefilmpjes zitten kijken en daarvan heeft hij een paniekaanval gekregen. Dat gebeurt wel vaker met ketamine.’
Later vertelt S. dat hij de vorige dag ook al in het hotel is geweest met diezelfde jongen. Die was toen naakt geweest, waarop S. had aangegeven dat heel onprettig te vinden. Hij was er alleen vanwege de ketamine heengegaan. De volgende dag had de jongen hem steeds opnieuw gebeld. S. had zich geïntimideerd gevoeld, onder druk gezet, maar was uiteindelijk toch weer gegaan, meteen na zijn intakegesprek. Hij begreep zelf ook niet waarom.
Thuis komt de buikpijn opzetten, nog veel heviger dan de vorige keer, een bekend na-effect van ketamine. Ik breng hem paracetamol, ibuprofen en - ondanks de hitte - een warme kruik. ’s Nachts hoor ik hem een paar keer gaan douchen, hopelijk verlicht het de pijn.
De volgende ochtend gaat het gelukkig alweer ietsje beter. ‘Misschien moet ik maar euthanasie doen,’ zegt hij tegen Mevrouw Janssen. ‘Welnee,’ legt ze hem uit, ‘voor hoogbegaafde artistiekelingen zoals jij zijn de jaren tussen je twintigste en je dertigste altijd het zwaarst, maar je zult zien: straks ziet de wereld er weer heel anders uit. Geloof me, lieverd, het komt allemaal goed met jou. We gaan nadenken over een nieuw perspectief voor je.’
S. knikt en vraagt of hij thee mag. Hij kan zich nog steeds niets herinneren.
Ik app en telefoneer de hele ochtend met Jellinek, Fact jeugdzorg en de huisarts. Jellinek neemt hem wel degelijk serieus, maar wil alleen niet opnieuw dezelfde behandeling bieden. Zonder begeleidende therapie is dat zinloos, zeggen ze. En voor therapie staat hij al ruim een jaar op een wachtlijst, maar het lijkt erop dat hij nu echt heel snel aan de beurt is. Morgen kan hij alvast beginnen met een detox van twee weken. Zelf zegt hij nu zeker te weten dat hij niet is verkracht; hij had gewoon een paniekaanval van de ketamine. De jongen met het Oost-Europese accent heeft hem ge-appt dat hij de oplader van zijn computer bij hem heeft laten liggen.
Enfin, ondanks alles heb ik ook nog een paar maten aan mijn opera weten te schrijven.
Sterkte Klaas. Ik voel met je mee.
BeantwoordenVerwijderen