dinsdag 24 februari 2015

De oudste

L. is de hele dag op de filmset en S. houdt bij een vriendje een Star Wars marathon. Dat lijkt mij een mooie gelegenheid om met V. ergens een pizza te gaan eten, ik heb het gevoel dat ik hem structureel verwaarloos.
    Waar S. schaamteloos het huis vult met zijn dominante aanwezigheid en L. met haar geraffineerde charme, dringt V. zich nooit op; hij brengt veel tijd door op zijn kamer. Hij maakt daar meestal braaf en zonder mokken al zijn huiswerk, leest belangrijke nieuwe post-gothic romancycli en kijkt films of gamet op zijn computer of iPod. Daarnaast stuurt hij eindeloze keigeestige whatsappjes naar klasgenoten.
    Tegen zessen fietsen we samen naar de Pizzakamer, zijn favoriete restaurant. We bespreken de voortgang in het gezin.
    ‘Denk je dat ik mijn computer terug mag?’ vraagt hij hoopvol. ‘Ik denk niet dat ik mijn cijfer voor wiskunde in de vakantie nog ga krijgen.’
    ‘We hadden volgens mij een hele duidelijke afspraak,’ zeg ik streng, ‘je zou hem terugkrijgen zodra je een voldoende rapport hebt.’
    ‘Maar ik heb vrijwel zeker een voldoende gehaald, papa. Kunnen we het niet omdraaien: dat ik in de vakantie mijn computer krijg, en dat ik hem volgende week weer inlever als ik toch geen voldoende heb.’
    ‘Mag ik daar even over nadenken?’
    Dat laatste heb ik van een therapeut bij de Bascule geleerd: je niet meteen tot een antwoord laten verleiden, zeker als je op dat moment niet sterk in je schoenen staat. V. vindt het goed.
    ‘Ik vind dat je S. meer moet straffen,’ zegt hij boos. ‘Hij komt overal mee weg.’
    ‘Dat heeft geen zin,’ verzucht ik. ‘Straffen helpt niet. Het enige dat hij écht vervelend vindt, is als ik hem zijn computer afpak, en dat heb ik al gedaan.’
    V. knikt. Hij snapt het wel. ‘Maar toch vind ik het niet eerlijk dat ik altijd straf krijg als S. zich misdraagt omdat ik volgens jou was begonnen, papa. Híj is het die ontploft, ik niet.’
    ‘Dat is waar.’ V. heeft gelijk. ‘Probeer het eens van mijn kant te bekijken. Ik doe dit ook voor het eerst, en ik moet het ook nog eens allemaal alleen doen. Wacht maar tot je zelf kinderen hebt.’
    V. begrijpt het wel: hij is de oudste en moet de meeste klappen opvangen, vaak ook nog onterecht. En juist omdat hij zo redelijk is, richten mijn woede en mijn preken zich vaak op hem.
    ‘Ik hou van je,’ zeg ik dus maar.
    Hij heeft alle pizzakorstjes netjes op een hoop naast zijn bord gelegd en kijkt verlangend naar de Tiramisu die op de tafel naast ons wordt neergezet.
    ‘Ik ook van jou, papa. Zullen we nog een toetje nemen?’  

maandag 23 februari 2015

Getob

‘Present fears are less than horrible imaginings,’ citeerde mijn vader Shakespeare regelmatig, en zo is het ook. Ik ben altijd een tobber geweest; slecht in staat om in het heden te leven. Je zou kunnen zeggen dat het ook wel zorgelijke tijden zijn waarin we leven, dat de voortekenen weinig rooskleurig zijn.
    Onze planeet raakt overbevolkt, en zoals ratten die met te veel in een kooi zijn opgesloten, worden we onrustig en vallen we elkaar aan. Verworvenheden als democratie en sociale zekerheid staan op de tocht nu het geld op raakt, en aan onze grenzen rukken de zwarte hordes op, modern gestileerd naar de surrealistische computergames die onze kinderen spelen.
    Misschien dat ik me minder zorgen zou maken als ik geen kinderen had. Het beeld van die brandende Jordaanse piloot
in zijn kooi, een jongetje nog, staat stevig op mijn netvlies. Abu Bakr al-Baghdadi ziet zichzelf kennelijk als de erfgenaam van Tamerlan, die de door hem overwonnen sultan Bayaset ook al in een kooi opsloot. Ik kan het weten want ik schreef er een opera over.
    Tegen beter weten in zie ik mijn eigen kinderen daar in zo’n kooi staan. Ik kan ze niet redden, het niet voorkomen. De apocalyptische retoriek van de zwartmutsen plaagt mij in mijn dromen.
    Ondertussen liggen mijn puberzonen, zich van geen kwaad bewust, te slapen in hun holen, bedwelmd door een mengsel van stinksokken, deodorant en ongepoetste tanden.
    Toen Bibian ziek werd, kon ik het opeens wél: in het nu leven, van dag tot dag. Ondanks het verschrikkelijke vooruitzicht viel er een last van me af, ik voelde me op een vreemde manier bevrijd. Als het noodlot onafwendbaar is, bestaat het kennelijk niet meer, of verliest het in elk geval zijn dreiging. Of misschien komt het door de onvoorstelbaarheid van het pijnlijke sterven en de dood. Dat zal ook wel de reden zijn dat die jongens in die oranje shirtjes er zo rustig bij lijken te zitten. Ik was gelukkig met elke dag dat ze er nog was, de toekomst bestond niet.
    Maar nu ben ik toch weer aan het tobben geslagen, kennelijk zit het me in de genen. Ik hoor niet eens wat L. tegen me zegt als ik met haar over de Keizersgracht loop. ‘Ik weet van wie jij het meeste houdt, papa. Eerst van mama, dan van S. en dan van R. Toch, papa?’
    ‘Nee hoor,’ had ik moeten zeggen, ‘het meeste hou ik van jou en V. en S.’ maar ik luisterde niet, omdat ik een zwarte vlag zag wapperen op het dak van Felix Meritis.
   

zondag 22 februari 2015

Vakantie

Het is vakantie. V. en S. vervelen zich en vullen het huis met hun landerigheid.
    ‘Bel een vriendje,’ suggereer ik hoopvol.
    ‘Iedereen is op wintersport.’ S. kijkt mij verwijtend aan. Hij hangt op de bank: één been over de leuning, iPhone in de aanslag en zijn koptelefoon op een oor.
    ‘Je weet toch dat we deze vakantie niet weg kunnen,’ begin ik me alweer te verdedigen. Lulu heeft een rol in een stichtelijk kerstdrama van de Evangelische Omroep - mijn VPRO-ouders zouden zich omdraaien in hun graven - en heeft vier draaidagen in de vakantie. Alsof we anders wél op wintersport waren gegaan.
    ‘Dat geloof ik niet. Heb je écht iedereen gebeld?’ Ik suggereer wat namen die mij te binnen schieten van vroegere klasgenoten; het levert mij alleen dodelijke blikken op.
    ‘Heb je Axe gekocht?’ informeert V.
    ‘Nee, sorry. Vergeten.’ Ik ben het helemaal niet vergeten, maar die stinkende ozonlaagverpestende zooi die hij dagelijks diverse malen op zichzelf spuit kost vier-en-halve euro het stuk en V. is grootverbruiker.
    ‘Heb je wel cola en joppiechips gekocht?’
    ‘Ga godverdomme een baantje zoeken. Toen ik zo oud was als jij, waste ik twee avonden in de week af in een restaurant!’ Dat is niet helemaal waar. Ik was denk ik iets ouder, zestien of zeventien, en het was maar één avond. Mijn vader had het voor mij geregeld, vermoedelijk om vergelijkbare redenen. ‘Heb je dat formulier van de Albert Heijn nou eindelijk ingevuld?’ Het vitriool spuit V. uit de ogen.
    ‘Ik vind het prima dat jullie je vervelen, jongens, maar dat sacherijn hou ik niet vol.’
    ‘Alsof jij zo gezellig bent.’
    Mijn moeder vertelde mij ooit dat ze mij bijna mijn hele pubertijd ontbijt op bed bracht omdat ik ’s morgens zó onuitstaanbaar humeurig was dat mijn ouders mij liever niet beneden hadden aan de ontbijttafel.
    ‘Wat eten we vanavond?’
    Ik besluit er niet op in te gaan. ‘Het is prachtig weer, jongens. Ik ga een wandelingetje maken. Koffie in De Pels? Wie gaat er mee?’
    ‘Nee, sorry,’ klinkt het unisono van de bank.
    ‘Wat gaan jullie dán doen?’
    ‘Gewoon.’ zegt V., waarmee hij het geestdodende spelletje bedoelt dat hij op zijn iPod aan het spelen is.
    ‘Ik hou niet van wandelen,’ zegt S. Dat is in elk geval eerlijk.
    ‘Lulu?’
    ‘Gaan we dan ook een hotdog eten?’
    ‘Nee.’
    ‘In Amerika wil ik alleen hotdogs en hamburgers eten.’
    ‘Trek je jas nou maar aan.’ Ik wil zo snel mogelijk weg voor de jongens zich bedenken.
   
   
     

zaterdag 21 februari 2015

Clair's

Volgende maand wordt L. tien jaar. Ze telt de dagen af op haar zelfgemaakte kalender waarvan ze iedere morgen een blaadje afscheurt. Zoals altijd maakt het me blij en verdrietig tegelijkertijd: ik deel haar opwinding die ze zeer goed invoelbaar weet te maken, maar ik had het Bibian zo gegund het mee te maken.
    Ik heb een reis naar New York voor ons tweeën geboekt. We gaan aan het begin van de mei-vakantie. Hoewel ik haar eigenlijk op haar verjaardag met de kaartjes had willen verassen, heb ik het haar meteen verteld toen ik haar uit school haalde en de reis net had geboekt. Ik kon het niet vóór me houden, was nog opgewondener dan zij.
    Ik was een beetje bezorgd dat haar broers boos zouden worden omdat zij, toen ze tien werden, ‘maar’ naar Parijs en Londen zijn geweest, maar dat viel heel erg mee.
    ‘Hou toch eens op ons zo krampachtig alledrie gelijk te behandelen, papa,’ zei V. ‘Ik vind het hartstikke leuk voor L. dat ze met jou naar New York gaat.’ S. deed ook niet moeilijk. Hij sprak wel de wens uit dat ik met hem ook een keer zou gaan, en wist dat - zoals alleen hij dat kan - vrij dwingend te formuleren.
    Ik kan het me eigenlijk totaal niet permitteren, maar heb me hierdoor niet laten weerhouden, en de reis, de B&B en de visumkosten - zeer onverantwoordelijk - met mijn creditcard betaald. Ik wil L. iets meegeven dat ze niet zal vergeten, en daarin ben ik dan weer net zo dwingend als S.
    Misschien speelt bij de keuze voor New York op de achtergrond ook mee dat ik er met Bibian op uitgestelde huwelijksreis was. Haar ouders zouden ons trakteren, maar toen dat niet gebeurde, zijn we maar gewoon zelf gegaan. Bibian regelde de tickets en het visum, durfde een hotel te boeken, terwijl ik verstijfd van angst de vertrekdatum afwachtte en overal beren op de weg zag.
    Deze keer moest ik het allemaal zelf doen. Ik vind dat nog altijd doodeng: denk bij alles dat ik de verkeerde keuze maak, staar wezenloos naar de simpele keuzemenu’s van vliegtickets.nl en Airbnb op het scherm van mijn computer, en voorzie bij elke stap het definitieve faillissement van mijn gezin.
    L. maakt zich ondertussen zorgen of ze behalve ‘het grote cadeau’, op haar verjaardag zelf ook nog wat kleinere cadeautjes zal krijgen: anders ziet de tafel er zo ongezellig uit aan het ontbijt.
    Ik hoop maar dat ze in New York een Clair’s hebben, want behalve een bezoek aan het vrijheidsbeeld en Central Park wil L. vooral shoppen.  

vrijdag 20 februari 2015

School

‘Papa, mag ik vandaag thuisblijven? Het is de laatste dag voor de vakantie en we gaan toch niets doen op school.’ S. heeft natuurlijk gelijk. Bovendien is zijn fiets gestolen, regent het en moet hij helemaal naar Amsterdam Noord.
    ‘Geen sprake van, je gaat gewoon naar school,’ zeg ik streng. S. staat er dermate slecht voor dat het mij niet verantwoord lijkt hem nu een spijbeldag toe te staan.
    Mijn kinderen mogen overigens van mij alledrie, twee keer per jaar één dag spijbelen. Dan meld ik ze ziek en gaan we samen iets leuks doen.
    Mokkend gaat S. toch maar school. Ik vraag me af hoe ik hem moet motiveren om zijn schoolwerk te doen. Als ik hem Duitse werkwoord vervoegingen overhoor, blijkt dat hij zelfs de volgorde van de vervoegingen niet weet. Het interesseert hem gewoon niet, en geef hem eens ongelijk.
    S. spreekt daarentegen wel vloeiend Engels en leest met gemak Engelse boeken. Zijn kennis van de grammatica zal ongetwijfeld zwak zijn, en zijn spelling onvoldoende, maar hij kan zich uitstekend redden. Dat leert hij van al die computerspelletjes die hij speelt, en van de films die hij illegaal downloadt. Hij leert en onthoudt alleen wat hij nodig heeft, de rest neemt hij niet op.
    Dat lijkt mij Darwin in de praktijk.
    ‘Willen jullie méér of mínder huiswerk!’ roept hij aan de ontbijttafel, en hij weet heel goed wie hij citeert. Hij leest de krant, volgt het nieuws. Hij pikt er uit waar hij wat mee kan in de veelheid van informatie en aanbod.
    Ik houd hem voor dat school belangrijk is - kennis is macht! -, dat hij altijd nog een niveau lager kan gaan, maar dat stijgen ingewikkelder is en hem bovendien extra schooljaren gaat kosten.
    Zelf deed ik helemaal niets toen ik zijn leeftijd had. Ik rookte, blowde en dronk: dat doet hij  voor zover ik weet allemaal niet. Ik weet heel zeker dat ik mijn ouders nachtmerries bezorgde, vermoedelijk dezelfde die mij nu bezoeken vanwege S.’ belabberde schoolresultaten.
    Ik preek, maar niet uit overtuiging: in feite praat ik gewoon mijn ouders na. Zouden die werkelijk geloofd hebben wat ze mij voorhielden: dat ik mijn kansen vergooide, mijn toekomst in de waagschaal stelde? Ik kan het mij nauwelijks voorstellen.
    S. staat gewoon in een lange traditie van Ten Holten die op school geen klap uitvoeren, hun ouders tot wanhoop drijven en uiteindelijk - net als iedereen - hun weg moeten zien te vinden. Ik zie hem ook niet verkeerde vrienden krijgen,
radicaliseren en met een Chriet Titulaer baardje naar Israël gaan om in een kibboets te werken, daarvoor is hij veel te slim en veel te lief.
    Ik neem me voor hem vanmiddag maar niet te vragen hoe z’n Duits ging, en iets leuks met hem te gaan doen.

donderdag 19 februari 2015

De toekomst

Er hangt een vreemde stilte in huis. De kinderen zijn naar school, het ochtendritueel is volbracht, en nu ben ik alleen. Ik lig op de bank en probeer de geluiden om mij heen thuis te brengen: de wasmachine van de buren die centrifugeert, de elektronische piepjes van de vuilniswagen, een tram die inhoudt voor de bocht. Als er een vrachtwagen voorbijrijdt trilt het hele huis. Ik heb geen afspraken: zeeën van tijd.
    Ik word dit jaar vijf-en-vijftig en heb werkelijk geen idee wat de toekomst mij brengen zal. Dat het zó niet maar door kan sukkelen, is mij wel duidelijk. Ik zou misschien eens moeten beginnen met een poging mezelf te definiëren, dan zou ik van daaruit misschien tot een ontwikkelingsmodel kunnen komen.
    Mijn collega’s aan het conservatorium hoor ik regelmatig aan studenten de vraag stellen: waar denk jij dat je over vijf jaar bent? Wat doe je dan? Het is vermoedelijk de bedoeling dat onze studenten over hun toekomst nadenken, dat ze ‘ergens naartoe’ werken. Ik ben dan altijd bang dat ze mij per ongeluk diezelfde vraag zullen stellen. Over vijf jaar? Geen idee! Zou je ook mogen antwoorden wat je hoopt? Ook als het volstrekt irreëel is?
    In mijn leven wordt met enige regelmaat de bodem onder alles weggeslagen, daar zou je een patroon in kunnen zien. Mijn ouders gingen uit elkaar, Ik emigreerde met mijn moeder naar Israel, toch weer terug naar huis, mijn moeder kreeg kanker, ging dood, mijn vader ook, mijn eerste liefde verliet mij, de volgende geliefde ging dood. Dat doet iets met je, vermoed ik.
    Misschien moet ik er de samenhang in zien te ontdekken, is dát de opdracht, is het een gecodeerde boodschap die ik maar niet weet te ontcijferen, is het de bedoeling dat ik er iets van opsteek, maar wat?
    Ik ben gestopt met componeren en gaan schrijven, maar het verschil is verwaarloosbaar. Ik heb me ook gewoon weer aan iemand verbonden, een nieuwe liefde aangeboord. In die zin heb ik dus helemaal niets geleerd. Zou het om mijn optimisme gaan? Is het de bedoeling dat ik nu eindelijk eens inzie dat dat verdomde eeuwige optimisme van mij geen pas geeft. Het leven is geen lolletje, Klaas, wanneer dringt het nou eindelijk eens tot je door!
    Ik kan wel dingen verzinnen die ik anders zou willen, maar ik ben niet alleen. Ik kan toch moeilijk een paar blikjes kattenvoer op het aanrecht zetten, wat brood en beleg achterlaten, en, vooruit: honderd euro op tafel leggen en de deur achter me dicht trekken? Al wil ik best toegeven dat dit me soms een aanlokkelijk idee lijkt.   

woensdag 18 februari 2015

Bonje

Ik krijg een mailtje van een moeder van school dat mijn L. háár C. in de pauze heeft geschopt. Dit was twee jaar geleden (sic) ook al eens gebeurd, en nu was de maat vol. Als ik er niets aan deed, zou ze maatregelen nemen en contact opnemen met meester H.
    L. heeft al jaren bonje met C. Ooit waren ze BFF, maar ergens onderweg is er iets misgegaan. Ik vind dat jammer; ik vond C. leuk, en ook met C.’s ouders kon ik het goed vinden. Ik vraag aan L. wat er is gebeurd, maar die zegt van niets te weten. Ik herinner me nu dat L. een paar dagen eerder had verteld dat C. een briefje op haar rug had geplakt met ‘schop mij’. Ze had geklaagd bij de overblijf, maar die wilde er niets mee doen, ‘want anders zou het haar haar baantje kosten.’ Dat is een groot probleem voor de school, hoor ik wel vaker: overblijven grijpen liever niet in omdat ze bang zijn er zelf door in de problemen te komen, en vaak hebben ze die extra inkomsten hard nodig.
    Hoewel ik weinig sympathie voor de toon van het mailtje op kan brengen, schrijf ik vriendelijk terug dat ik het er met L. over heb gehad en vertel ik ook over het eerdere incident. Ik zeg dat ik L. niet herken in het verhaal, maar dat het me een goed idee lijkt met meester H. te gaan praten.
    Als ik meester H. er op aanspreek, zegt hij dat ik me geen zorgen hoef te maken. Hij heeft ‘de meiden’ samen aan een taakje gezet, en ze zijn inmiddels weer beste vrienden. Ik moet vooral geen contact zoeken met de moeder van C. ‘Die is ongetwijfeld overspannen, dat leidt alleen maar tot nog meer ellende.’ Hij mompelt nog iets over moeders uit Amsterdam Zuid.
    Wanneer ik L. de volgende dag uit school haal, zie ik meteen dat er iets mis is. ‘Gaat het wel, meisje?’
    ‘Nee, papa.’
    ‘Wat is er dan gebeurd?’
    ‘De moeder van C. is vanmorgen bij gymnastiek de kleedkamer ingekomen en heeft daar waar iedereen bij was tegen me staan schreeuwen. Ik mocht nooit meer met C. omgaan of zelfs maar tegen haar praten. Ik was een leugenaar en ik loog ook tegen jou, zei ze.’
    Ik kan het niet geloven. Het leken me zulke aardige mensen: beetje flirterige moeder, vader had ooit een heel interessant verhaal over het nemen van kinderen. Hij vermenigvuldigde het aantal kubieke meters van een gemiddelde kinderkamer met de huizenprijs per kubieke meter - hij doet iets in de makelaardij - en berekende zo of hij de financiering rond zou krijgen. Slim! Nooit bij nagedacht! Ik vraag me dan wel af hoe ze dat met die grote gezinnen in Afrika doen, al ligt de huizenprijs daar natuurlijk veel lager.
    Ik ga met L. een tosti eten in cafe de Pels en beloof haar dat dit nooit meer zal gebeuren, en dat ik op school mijn beklag zal doen.
    Misschien ben ik naïef, maar volgens mij heeft meester H. groot gelijk en is er helemaal niets aan de hand. Die meiden sluiten vriendschappen en maken ruzie. Dat moeten ze gewoon leren, en alleen als het serieus uit de hand loopt, kun je eventueel ingrijpen. Met die kinderen is niets mis, het zijn de ouders die het probleem vormen.