woensdag 18 december 2013

Schriftelijke Overhoring

Swip heeft een schriftelijke overhoring (SO) Frans. Iedere zaterdag verzamel ik op Magister - een programma waarop de school het rooster, opdrachten, cijfers en andere informatie plaatst - het huiswerk voor de komende week. Ik maak er twee prints van, één voor mij, en één voor Swip. De zijne is hij meestal een uur later kwijt. Ik had hem aangeraden er in het weekend alvast even naar te kijken, maar volgens Swip was dat niet nodig.
    ‘Het is allemaal oude stof, papa. Echt, het stelt niets voor.’
    ‘Kijk er dan een kwartiertje naar, gewoon om het vast even op te halen.’
    Swip geeft mij een dodelijke blik. Ik druip af.
    De dag vóór het SO help ik hem er aan herinneren.
    ‘Kom je meteen uit school naar huis Swip? Ik wil dat je je Frans goed voorbereidt, zodat je niet weer een één haalt.’
    Frans is niet zijn beste vak.
    ‘Ja papa. Ik hou van je, papa,’ zegt hij geroutineerd. En weg is hij. Ik ben er niet gerust op.
    ’s Middags haal ik eerst Lulu van school die een vriendinnetje meeneemt. Valentijn komt thuis en verdwijnt naar zijn kamer. Ik doe boodschappen, draai een was en hang er een uit. Als ik sta te koken gaat de bel. Het is Swip.
    ‘Waarom ben je nou zo laat? Het is al vijf uur!’ begroet ik hem.
    ‘Ja, nou…’
    Hij praat heel zacht, binnensmonds, hij komt nauwelijks boven het geronk van de afzuigkap uit. Ik ben eigenlijk ook niet geïnteresseerd in zijn verklaring.
    ‘Ik wil dat je meteen aan je huiswerk gaat, Swip.’
    ‘Ik heb helemaal geen huiswerk, papa.’
    ‘Je hebt een SO Frans morgen!’
    ‘O ja, dat was ik vergeten.’
    Hij schenkt een groot glas limonade in.
    ‘Mag ik eerst even iets voor mezelf doen, papa?’
    Dat lijkt me redelijk. Hij komt immers net uit school. Ik kijk op de klok.
    ‘Ik wil dat je om half zes aan je huiswerk gaat, dan kun je vóór het eten nog een half uur werken.’
    Om zes uur pluk ik hem van zijn kamer waar hij op bed naar een aflevering van South Park ligt te kijken.
    ‘Ik was de tijd vergeten, papa.’
    ‘Een half uur, Swip! Je gaat nu een half uur aan je Frans, en dan gaan we eten!’
    Ik probeer niet ál te geïrriteerd te klinken.
    Wanneer ik hem roep voor het eten komt er geen reactie. Ik dacht het al: hij ligt te slapen.
    ‘Sorry, papa. Ik ben zo moe.’
    Aan tafel zegt hij niets. Hij roert wat in zijn pasta.
    ‘Jullie hoeven niet te helpen met afruimen, jongens. Ik heb liever dat jullie aan je huiswerk gaan.’
    ‘Is er een toetje?’
    ‘Nee, er is geen toetje.’
    ‘Mag ik eerst nog even iets voor mezelf doen, papa?’ vraagt Swip vermoeid.
    ‘Geen sprake van. Jij gaat nu je Frans leren.’
    ‘Maar het zijn alleen maar een paar getallen. Die ken ik allang.’
    Als ik klaar ben met de afwas ga ik naar Swip, die boven op mijn bed naar muziek op zijn iPhone ligt te luisteren.
    ‘Zal ik je overhoren?’
    ‘Okay, papa.’
    ‘Wat moest je precies leren?’
    ‘Nou…’
    Het blijkt dat hij geen idee heeft. Ik help hem het uit te zoeken, blader door zijn Franse boeken, kijk op het internet omdat het een gedeeltelijk digitale methode is. Hoewel het erg onoverzichtelijk is, komen we er samen uit. Het is niet heel veel, maar Swip is moe.
    ‘Kom op Swip. Een half uur nog, dan overhoor ik je.’
    ‘Ja papa.’
    Wanneer ik Lulu in bed heb gelegd, roep ik Swip naar beneden.
    ‘Ken je het?’ vraag ik hoopvol.
    ‘Ja, papa.’
    ‘Vooruit dan maar… Wij hebben?’
    ‘Vous…?’
    Ik ontplof. Hij kent er helemaal niets van.
    ‘Hoe kan dat nou, Swip?’
    Hij kijkt me niet aan.
    ‘Dat gaat toch niet zo!’
    Ik hoor aan mijn stem dat het een lang verhaal gaat worden. Swip hoort het ook.
    ‘Ik wil alleen maar het beste voor je! Maar het is joúw leven, joúw schooltijd! Je moet het zelf doen, Swip. Je kunt toch moeilijk verwachten dat ik je schoolwerk voor je doe.’
    Ik ratel maar door. De ene briljante observatie na de andere.
    Swip zegt niets. Als hij er genoeg van heeft staat hij op en komt hij bij me liggen. Ik aai hem over zijn hoofd.
    ‘Je moet maar gaan slapen Swip. Ik denk niet dat het veel zin heeft om nu nog verder te gaan leren.’
    ‘Slaap lekker, papa. Maak je me morgen vroeg wakker?’
    ‘Dat zal ik doen. Dan kun je morgenochtend nog even naar je SO kijken.’
    ‘Nou… Ik moet me om kwart-over-acht melden.’
    ‘O?’
    ‘Dat zei ik toch. Daarom was ik zo laat thuis. Ik moest nablijven. Luister je eigenlijk wel als ik iets tegen je zeg?’
    ‘Slaap lekker Swip.’



maandag 16 december 2013

Citroentaart

Ik zit met Lulu aan tafel. Valentijn en Swip zijn nog op school. We eten van de citroentaart die we gisteren samen hebben gebakken. Bloem, poedersuiker, eieren, citroenschil, citroensap en heel veel boter. Ik was niet meteen enthousiast voor het idee, maar Lulu kan erg aanhoudend zijn.
    ‘Vette meuk,’ zeggen we tevreden tegen elkaar.
    ‘Weet je nog dat ik vroeger altijd de stukjes die ik niet lekker vond onder de rand van mijn bord verstopte?’
    Ik weet het nog. Lulu houdt niet van korstjes.
    ‘Dit is mijn lievelingstaart,’ zegt ze.
    ‘Misschien moet je de volgende keer iets minder van die zilveren parels voor de versiering gebruiken,’ suggereer ik.
    ‘Wat is jouw lievelingstaart, papa?’
    Ik weet het niet. Chocoladetaart denk ik.
    ‘Citroentaart,’ zeg ik toch maar.
    Lulu kijkt tevreden.
    ‘Zullen we nog een stukje nemen?’
    ‘Ik hoef niet, neem jij maar.’
    Omdat ze het grote mes eng vindt, snij ik het voor haar af.
     Ik vraag me af waarom ik me plotseling zo verdrietig voel. Ik zie mezelf als jongetje aan tafel zitten met mijn eigen veel te jong gestorven moeder. Mijn vader was nog niet thuis en we dronken thee met een plak ontbijtkoek erbij. Die koek had aan de onderkant een glad en bitter laagje waar ik rolletjes van draaide die ik naast mijn bord legde. Wij hadden net zulke gesprekken, en mijn moeder kon ook zo onverklaarbaar melancholiek kijken, terwijl ik vertelde over wat mij zoal bezighield. 
    Lulu ziet er gelukkig uit met die licht spottende blik van haar. Ze is geen clone van haar moeder, maar die blik is onmiskenbaar. Ze draagt trots de zilveren oorbellen met lapis die ze van de Sint heeft gekregen. Vanmorgen had ze met haar klas een uitvoering van kerstliedjes in de aula van haar school. Rudolph the Red-Nosed Reindeer. Vroeger zat er dan een juf of een meester achter de piano, hier en daar wanhopig een extra tel toevoegend om de boel bij elkaar te houden, maar nu kwam de begeleiding strak en meedogenloos uit de laptop van haar juf. Ik hou toch al niet zo van het kerstrepertoire, maar het kan natuurlijk altijd nog lelijker.
    Ik was vooraan gaan zitten, waardoor Lulu de hele tijd in de lach schoot.
    ‘Ik heb “citroentaart” op de lijst voor het kerstdiner geschreven,’ zegt ze als ik haar uit school kom halen.
    Dat betekent dat we er vanmiddag nóg eentje moeten bakken.

donderdag 5 december 2013

Aankomst

December is de moeilijkste maand. Teveel verplichte vrolijkheid. Je hoeft maar uit het raam te kijken om te zien dat daar geen enkele reden toe is.
Ik stond met Lulu aan de waterkant te wachten op de komst van de goedheiligman. Klasgenootjes - het blijft Amsterdam-Zuid - riepen om sushi naar de Pieten, die aan hun accent te horen zelf ook in Amsterdam-Zuid waren opgegroeid.
‘Volgens mij is het niet de echte Sinterklaas,’ zei Lulu wijs, terwijl ze opgewonden tussen haar vriendinnetjes heen en weer sprong.
Lulu gelooft weer. Ze heeft besloten dat de Sint toch maar wel bestaat. Ik denk dat het net zoiets is als met Konijn. Die bestaat ook echt.
‘Mag Konijn zijn schoen zetten, papa?’ vroeg ze eergisteren.
‘Ja hoor.’
Ik was het vergeten en realiseerde me even over zessen dat ik niets had om in Konijn's schoen te doen.
Ik geloof ook in Sinterklaas, maar heb voor alle zekerheid Valentijn om een winterpeen naar de Turkse kruidenier gestuurd, die tot zeven uur open is.
Maar Lulu was woedend de volgende ochtend.
‘Konijn is geen gewoon konijn, papa! Konijn is geen dier, dat weet je toch wel, Konijn kan toch ook praten!’
Ik zei dat ik vermoedde dat er een vergissing in het spel was. Konijn moest het nog maar eens proberen.
Deze keer zat er een chocoladeletter in. De K. Ik denk van Konijn.
‘Zat er een brief bij van de Sint?’
‘Ja papa, het was inderdaad een vergissing. Die wortel was voor Amerigo. Zie je wel!’ Ze kijkt me triomfantelijk aan.
Ik stond aan de waterkant tegen mijn tranen te vechten. Tevergeefs natuurlijk. Ik was zo boos op de Sint en die stomme Pieten van hem. Ik weet eigenlijk niet waarom. Misschien was het contrast te groot: al die uitgelaten kinderen, en mijn kleine meisje zonder haar moeder. Alsof hij er iets aan kon doen met zijn plastic staf en zijn aanplakbaard.
Toen ze me even uit het oog was verloren, stond de paniek op Lulu’s gezicht.
‘Ik zag je niet meer!’
We zijn dus maar samen naar haar lokaal gelopen, weg uit de drukte. Daar zaten we zwijgend naast elkaar op een tafeltje in de gang.
‘Nog niet weggaan papa.’
‘Nee, natuurlijk niet.’
‘Ik ben om twee uur uit vandaag.’
‘Ik weet het.’
‘Vergeet je het niet?’
‘Wat dacht je?’
Ze drukt me wat uitgedroogd suikergoed in mijn handen, dat ze kennelijk van een van de Pieten heeft gekregen.
‘Voor onderweg, papa.’

zondag 17 november 2013

Steen

Weer wordt het winter. De feestdagen. Ik denk nog altijd dat je terugkomt, dat onze scheiding niet definitief is. Het voelt als wachten, het leven dat ik leid. Alsof ik ergens op wacht: op jou.
Ik lees je boek, steeds trager, om het einde zo lang mogelijk uit te stellen. Het is prachtig, maar het loopt zo slecht af. Telkens begin ik weer opnieuw.
Ik heb eindelijk een steen besteld voor op je graf. Ik wilde iets simpels, gewoon een steen met je naam erop en het rode poesje dat je als logo voor je ontwerpbureau gebruikte. Dat was een idee van Swip, om dat poesje op je steen te zetten.
De verkoopster van de steenhouwerij wist van geen ophouden; het duizelde me. Zoveel steensoorten, zoveel keuze.
L. heeft me geholpen met de letters, ze vond dat je kroontje op de steen moest, dus nu krijg je een steen met behalve je naam een oranje poesje en een kroontje.
De levertijd was zes weken. De verkoopster hoopte dat dat geen bezwaar was.
Ik zei dat ik dacht van niet, je hebt immers alle tijd; ik ook. Als hij er maar komt.
Ik merk dat ik het prettig vind iets voor je te doen. Met je bezig te zijn. Het zou nog leuker zijn als ik met je kon overleggen. Jij had ongetwijfeld die andere steensoort mooier gevonden, en ook nog wel iets op het lettertype aan te merken gehad. Maar misschien is het niet zo belangrijk. Als je naam maar goed gespeld wordt en de jaartallen kloppen.
Ik schrijf weer liedjes. Je blijft een rijke bron van inspiratie. De kinderen zeggen dat ik veel beter ben gaan zingen. Zo verzin ik steeds iets nieuws om met je bezig te blijven. Je hebt weinig materiële sporen achtergelaten, maar wel een ongelofelijke rijkdom aan herinneringen en verhalen.
Ook de kinderen zullen je niet vergeten, ze zijn doordrenkt van je liefde en je inspiratie.
Ik ben verdrietig, maar niet gedeprimeerd, geloof ik. Ik begin al te wennen aan het alleen zijn, alleen slapen, alleen wakker worden. Bovendien liggen er regelmatig kinderen in mijn bed, of op een matrasje ernaast.
Ik denk dat ik alles aardig op de rails heb, maar het zou zo leuk zijn als jij er was om het mee te delen. Om samen met jou op te zien tegen de feestdagen. 

zaterdag 21 september 2013

Rood Hoedje

Vlak voor Bibian dood ging, kreeg ik van haar een hoedje.
In de mei-vakantie van 2012 waren we vanuit Meerle een dagje met z’n allen naar Antwerpen gegaan. In een ‘Western Shop’ lag een rood hoedje in de etalage. Volgens Bibian was het een dameshoedje, maar de verkoper legde uit dat dit soort hoedjes in de jaren veertig in de Verenigde Staten werden gedragen door Jazz- en Bluesmuzikanten.
Het was niet mijn eerste hoed. Jaren geleden kocht ik in een warenhuis in Moskou een ‘vaskresenje’, wat zondag betekent in het Russisch: een zondagse hoed. Het was een soort Soviet versie van de Stetson, een fraai zwart exemplaar. Helaas ben ik die kwijtgeraakt. Later kocht ik een soortgelijk vilten model bij The English Hatter in Amsterdam, dat ik nog steeds bezit.
Ik heb ook nog een fraaie, zeer zwierige donkerpaarse Borsalino, handgemaakt door mijn tante M., en een blauwe ‘Mao’ pet uit China, die ik beide nooit draag.
Omdat ik had bedacht dat ik het eerste jaar na Bibians dood een teken van rouw wilde dragen, vroeg ik haar om een lok van haar prachtige lange haar.
Ze knoopte een vlechtje en knipte dat voor me af. Ik maakte er zilveren sluiters aan, zodat ik het als armband zou kunnen dragen. Het haar bleek alleen te springerig en de sluiters niet stevig genoeg. Omdat ik bang was de lok te verliezen, heb ik er toen maar van afgezien.
Zo kwam ik op het idee van mijn rode hoedje als ‘rouwhoed’. Voor mij had het alles met Bibian te maken: zij haar kroon, ik mijn hoed.
Ik heb mijn rode rouw-hoedje vier seizoenen gedragen, en nu is het genoeg geweest: ik heb het afgezet. Soms droeg ik het met plezier, maar op sommige dagen moest ik mezelf dwingen hem op te zetten, omdat ik er zo verdrietig van werd. Ik was een beetje ‘die man met dat rode hoedje’ geworden. Soms werd ik ermee herkend op straat: Hé, u bent toch Klaas? Ja, dat zie ik aan uw hoedje!
Ik weet niet hoe lang rouw duurt; ik ben er in elk geval nog lang niet klaar mee, maar ik heb gedaan wat ik me had voorgenomen, en ik denk dat het goed is dat ik het nu niet meer draag.
Eigenlijk heb ik het gevoel dat ik nu pas ben begonnen met rouwen. Het eerste jaar is als in een roes voorbijgegaan, en nu de rook is opgetrokken, ben ik er klaar voor: rouw.

maandag 12 augustus 2013

Thuis

 
Ik verlang naar huis. Dat lijkt me goed. Ik kan me de keren herinneren dat ik, op de laatste vakantiedag, ergens halverwege de terugreis, ons busje een rustplaats opstuurde, parkeerde en uitstapte, om vervolgens tot verbijstering van de kinderen tegen een betonnen vuilstortbak te gaan schoppen, roepend: ‘Ik wil niet naar huis! Ik haat dat kuthuis van ons!’
Ik wilde altijd zo lang mogelijk van huis; elke zomer opnieuw. Ver weg van onze benauwde etagewoning in Amsterdam. Teveel mensen op een te klein oppervlak. Geen buiten. Nooit echte stilte.
Bibian had er geen probleem mee. Ze voelde zich er thuis, ergerde zich niet aan het onvermijdelijke burengerucht, het geluid van de tram, het vrachtverkeer dat het huis deed trillen. Ze was trots op haar huisje in Amsterdam, de stad waar ze altijd al wilde wonen.
Nu Bibian dood is, voel ik me er ook thuis. Misschien omdat ik me realiseer dat de kans niet groot is dat ik ooit nog een voor mij betaalbare ruime, hoge en lichte etage zal vinden midden in de stad, die me beter zal bevallen.
Het is een huis met een redelijk turbulente geschiedenis, dat haar bewoners over het algemeen weinig geluk heeft gebracht.
Ooit was het eigendom van mevr. De Roy van Zuydewijn, de moeder van Edwin, die er gedeeltelijk opgroeide. Hij stond een keer met zijn hond bij ons voor de deur naar boven te kijken. Omdat ik hem herkende vroeg ik of hij misschien even binnen wilde komen, maar hij bedankte.
Later woonden mijn oom en tante er met hun drie zoons, waarvan de jongste er is blijven wonen tot wij het van hem konden overnemen. Ondertussen is het vele malen geheel en gedeeltelijk onderverhuurd geweest. Toen wij er introkken was het feitelijk compleet uitgewoond.
Maar sinds Bibian dood is, voel ik me er veilig en thuis. Het is mijn huis, ons huis. Het huis waar ik met Bibian bijna acht veel te korte jaren heb doorgebracht, vele, vele etentjes heb gegeven, verjaardagen gevierd, heb gewoond en gewerkt. Dat we samen verfraaiden en versierden tot we het precies zo hadden als we het wilden hebben. Waar we onze plannen smeedden, onze verlangens formuleerden. Waar Lulu is geboren.
Het huis waar Bibian ziek werd, en we samen die laatste ongelofelijke maanden doorbrachten tot ze er op die hete zomerdag in juli haar laatste adem uitblies, en ze haar, rechtop, in een dichtgeritste lijkzak, vastgesnoerd op een brancard, de trappen afdroegen, in een auto schoven, en meenamen, terwijl wij haar onnozel uitzwaaiden vanaf de stoep.
  

zaterdag 10 augustus 2013

Wally

 
Ik zit voor mijn tent onder de tarp in een vouwstoel. Het is bewolkt, maar van tijd tot tijd breekt de zon door. Een rustig dagje, de kinderen vermaken zich met elkaar. Af en toe komt er eentje kijken of ik er nog ben.
We zijn nu vier weken van huis, langer dan ik voor mogelijk had gehouden.
Ik doe ongeveer de dingen die we vroeger met z’n vijven deden. Elke dag iets ondernemen. Een beetje rondhangen in de stadjes in de buurt. Overbodige aankopen doen. Bezoek aan een bezienswaardigheid. Naar zee. Nu we weer met z’n vieren zijn is het overwegend gezellig.
Ik geniet van het rijden in ons busje over de kleine kronkelige wegen, de eeuwige strijd van de kinderen om wie er ‘voorin’ mag zitten. Ik draai onze liedjes en schiet vol, en dat is ook precies hun functie. Onze eigen zelfgemaakte tearjerkers.
Ik vraag me af of je me gadeslaat. Of je ziet hoe ik je mis, maar je toch ook al verraden heb. Of je begrijpt wat ik doe, wat ik probeer te doen. Meestal begreep je me beter dan ikzelf; met het overzicht van de buitenstaander, de blik van de ander.
Er is een jaar voorbij gegaan. Ik kan nog altijd niet geloven dat ik je nooit meer zal zien, dat je nooit meer met die licht spottende blik naar me zal kijken, mij bij mijn naam zal noemen. Dat ik nooit meer je stem zal horen.
Ik heb geprobeerd open te staan voor een nieuwe liefde, maar ik geloof dat ik nu al jammerlijk heb gefaald. Ik ben er nog niet klaar voor. Ik dacht dat het één naast het ander zou kunnen bestaan: liefde naast verdriet, vervulling naast gemis, maar ik denk nu dat het een illusie is. Ik heb een ander niets te bieden.
Ik voel je overal om me heen. Het is alsof ik maar een klein stapje moet doen om je ook werkelijk te kunnen zien. Een stap die ik nooit zal kunnen nemen; niet zolang ik besta.
Ik luister naar het ruisen van de bladeren in de wind. Het gekwetter van de vogels, het getjirp van een krekel, geritsel in de bosjes om mij heen. Een vliegtuig met zijn langgerekte aan- en weer afzwellende gerommel, een auto op het landweggetje verderop. En ergens in al die beelden en geluiden zit jij verstopt. Als ik maar goed genoeg mijn best doe, zal ik je zeker ontdekken.
Waar is Wally voor gevorderden.